ECLI:NL:RBNNE:2023:820

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
184561
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie in een echtscheidingsprocedure met ernstige zorgen over de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 maart 2023 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de belangen van hun minderjarige kinderen centraal staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen, [minderjarige A] en [minderjarige B], hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen iedere donderdag na school tot na het avondeten bij de man verblijven, met de eerste omgangsmomenten onder begeleiding. Dit besluit is genomen na ernstige zorgen over de emotionele toestand van de kinderen, die zich afzetten tegen hun vader en aangeven dat zij door hem worden geslagen, wat de man ontkent. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling (GI) in overweging genomen en heeft besloten dat de omgang tussen de man en de kinderen onder begeleiding moet plaatsvinden om de situatie te stabiliseren.

Daarnaast heeft de rechtbank de vrouw in haar verzoek om kinderalimentatie gehoord. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage van € 900,- per maand, terwijl de man verzocht om een lagere bijdrage van € 136,50 per kind per maand. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 887,- per maand en de draagkracht van de man op € 538,- per maand. Gezien het tekort aan draagkracht heeft de rechtbank een voorlopige kinderalimentatie vastgesteld van € 262,- per kind per maand, wat neerkomt op een totaal van € 524,- per maand. De rechtbank heeft ook een bijzondere curator benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen, gezien de complexe situatie en de zorgen over de loyaliteitsproblematiek van de kinderen. De beslissing over de definitieve zorgregeling en kinderalimentatie is aangehouden in afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/184561 / FA RK 22-945
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 3 maart 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.H. Arends, kantoorhoudende te Roden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. M. Arnold, kantoorhoudende te Leek,
Belanghebbende:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Amsterdam.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 23 januari 2023, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat het aangehechte echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van die beschikking. Partijen zijn over en weer veroordeeld tot naleving van dat convenant. Daarnaast is het verzoek van de vrouw om de man in de beschikking te veroordelen om een bedrag van
€ 85.000,- aan de vrouw te voldoen afgewezen. Verder is in de beschikking opgenomen dat het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen door de vrouw is ingetrokken, zodat de rechtbank verstaat dat zij daar niet meer op hoeft te beslissen. Iedere verdere beslissing over het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderalimentatie is aangehouden, in afwachting van nadere stukken ten behoeve van de vaststelling van de kinderalimentatie.
1.2.
De nevenverzoeken betreffende het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderalimentatie zijn mondeling behandeld op de zitting van 13 januari 2022. Daarbij zijn aanwezig geweest:
- de vrouw, bijgestaan door mr. J.H. Arends;
- de man, bijgestaan door mr. M. Arnold;
- [naam] en [naam] , namens de GI;
- [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.3.
Ter zitting is met partijen afgesproken dat zij stukken na zouden zenden, ten behoeve van de vaststelling van de kinderalimentatie. De rechtbank heeft na de zitting kennisgenomen van de volgende stukken:
- de brief met bijlagen van de man, ingekomen bij de griffie op 16 januari 2023;
- de brief met bijlagen van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 23 januari 2023;
- de brief met bijlage van de man, ingekomen bij de griffie op 30 januari 2023.

2.De beoordeling

Hoofdverblijf
2.1.
Op grond van artikel 827, eerste lid onder c., Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 1:253a lid 2 sub b Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen beslissen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
2.2.
Partijen zijn het erover eens dat het hoofdverblijf van [minderjarige A] en [minderjarige B] bij de vrouw moet worden bepaald. De rechtbank zal het hoofdverblijf van de kinderen daarom bij de vrouw bepalen.
Zorgregeling
2.3.
Op grond van artikel 827, eerste lid onder c., Rv juncto artikel 1:253a lid 2 sub a BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.
2.4.
Tot voor kort verbleven de kinderen eens per veertien dagen een weekend bij de man, van vrijdag 18:30 uur tot zondag 18:30 uur, en daarnaast iedere donderdag uit school tot na het avondeten. Tijdens de kerstdagen van 2022 is er iets voorgevallen tussen de man en de kinderen bij de man thuis, waardoor de kinderen overstuur bij de vrouw thuis zijn gekomen. De kinderen geven aan dat zij worden geslagen door de man en willen niet meer naar hem toe. De man betwist uitdrukkelijk dat hij de kinderen heeft geslagen en vermoedt dat deze uitspraken voortkomen uit een loyaliteitsconflict van de kinderen. Hij voelt zich door deze beschuldigingen handelingsverlegen. Gedurende de rest van de kerstvakantie van 2022 heeft de man de kinderen bij de vrouw thuis gezien. De vrouw wil de omgang tussen de man en de kinderen niet langer bij haar thuis laten plaatsvinden, omdat het teveel onrust en spanning oplevert. Volgens de vrouw moet eerst onderzocht worden of een contactregeling tussen de man en de kinderen nog wel in het belang van de kinderen is en zo ja, welke contactregeling dan moet gelden. In de tussentijd zou de omgang volgens de vrouw via een omgangshuis moeten plaatsvinden. De man is daarentegen van mening dat de zorgregeling die tot voor kort werd uitgevoerd moet worden uitgebreid.
2.5.
De RvdK heeft ter zitting naar voren gebracht dat er sprake is van forse echtscheidingsproblematiek tussen partijen en dat de kinderen kampen met loyaliteitsproblematiek. Voor de kinderen is het zeer verwarrend dat de man het ene moment bij de vrouw thuis komt en er leuke dingen worden gedaan met het hele gezin en dat er op het andere moment weer strijd is tussen de ouders. Het is voor de kinderen op deze manier onmogelijk om fijn contact met beide ouders te hebben. Zo lang de kinderen niet de emotionele toestemming van hun moeder voelen om fijn contact met hun vader te hebben, zullen zij zich blijven afzetten tegen de man. Er moet volgens de RvdK zicht komen op de thuissituatie en het opvoedershandelen van zowel de man als de vrouw, zodat duidelijk wordt waar de weerstand van de kinderen vandaan komt. De RvdK is van mening dat het stopzetten van de omgang geen optie is en dat de omgang op korte termijn weer moet worden hervat. De RvdK adviseert om een neutraal persoon aanwezig te laten zijn bij de eerste omgangsmomenten tussen de man en de kinderen.
2.6.
De GI kan zich vinden in het advies van de RvdK en is van mening dat het in ieders belang is dat de omgang eerst begeleid gaat plaatsvinden. De GI is ook van mening dat de begeleide omgang snel opgestart kan worden. Er zijn geen objectieve aanwijzingen dat de kinderen mishandeld zouden worden door de man.
2.7.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het nu verder moet met de omgang tussen de man en de kinderen. Er speelt op dit moment heel veel in het leven van de kinderen en zij vertonen veel weerstand tegen de man. De vrouw stelt dat de kinderen door de man worden mishandeld en dat zij daarom niet meer naar de man toe willen. De rechtbank overweegt dat er geen objectieve aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat de man de kinderen heeft mishandeld. De GI heeft geen signalen waargenomen die duiden op mishandeling van de kinderen door de man en heeft aangegeven dat er door artsen geen letsel is waargenomen. De rechtbank acht dit dan ook geen reden om geen contact te laten plaatsvinden en passeert de stelling van de vrouw als onvoldoende onderbouwd.
Wat de rechtbank wel zeer zorgelijk acht is dat de kinderen deze uitspraken doen. Ook de weerstand van de kinderen tegen de omgang met de man vindt de rechtbank zeer zorgelijk en hun gedrag bij de man. De rechtbank kan het advies van de RvdK dat de omgang eerst onder begeleiding moet worden opgestart dan ook volgen. De reden daarvan is tweeledig. Ten eerste kan er dan een nieuwe start worden gemaakt, waarbij er zicht komt op het verloop van de omgangsmomenten. Ten tweede kan de man door de omgangsbegeleider ondersteund worden en handvatten krijgen hoe hij met het gedrag van de kinderen kan omgaan, nu de man zelf ook heeft aangegeven dat hij handelingsverlegen is. Daarnaast dient er de komende tijd zicht te komen op het opvoedershandelen van de vrouw en welke signalen zij - mogelijk onbewust - afgeeft richting de kinderen over de man.
2.8.
Nu er de komende periode nog veel staat te gebeuren met betrekking tot het contact tussen de man en de kinderen, kan de rechtbank nog geen definitieve beslissing over de zorgregeling nemen. De rechtbank is met de RvdK en de GI van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat de omgang zo snel mogelijk weer wordt hervat. De rechtbank zal daarom een voorlopige zorgregeling vaststellen.
2.9.
De rechtbank zal voorlopig als minimale zorgregeling bepalen dat de kinderen iedere donderdag uit school tot na het avondeten omgang hebben met de man. De eerste omgangsmomenten vinden onder begeleiding plaats. De rechtbank verwacht van de GI dat deze de omgang, na afstemming met de (hierna te benoemen) bijzondere curator, zodra dit mogelijk is uitbreidt. Daarnaast acht de rechtbank het - gelet op de problematiek die speelt en de leeftijd van de kinderen - passend dat de kinderen twee keer per week met de man bellen. De rechtbank zal bepalen dat de regie over de verdere invulling - onder meer wie de omgang begeleidt en wanneer de belmomenten plaatsvinden - en de uitbreiding van de zorgregeling bij de GI ligt. Zodra er een uitbreiding van de omgang mogelijk is, staat het de GI vrij om de belmomenten aan te passen of te verminderen.
Benoeming bijzondere curator
2.10.
Artikel 1:250 BW bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende. Wanneer in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de rechter, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht, daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
2.11.
De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over [minderjarige A] en [minderjarige B] . De kinderen worden belast met de echtscheidingsstrijd tussen hun ouders. Er zijn sterke aanwijzingen dat de kinderen met loyaliteitsproblematiek kampen. Zij zetten zich af tegen hun vader en vertonen veel weerstand tegen de omgang. Ter zitting is gebleken dat de moeder in overleg met een kindercoach, maar zonder de vader hierbij te betrekken, heeft besloten om aan de kinderen te vertellen dat de man niet hun biologische vader is en dat zij door een anonieme donor zijn verwekt. De rechtbank maakt zich grote zorgen over wat deze boodschap met de kinderen en de band tussen de man en de kinderen heeft gedaan, ook gelet op de ingewikkelde periode waar de kinderen zich op dit moment in bevinden door de echtscheidingsstrijd tussen de ouders en hun loyaliteitsconflict. Bovendien heeft de man er niet mee ingestemd om dit nieuws op dit moment aan de kinderen te vertellen, waardoor de strijd tussen de ouders verder is aangewakkerd. Ook de GI is niet geconsulteerd en heeft pas achteraf gehoord dat dit aan de kinderen is verteld. De rechtbank vindt het moment waarop dit aan de kinderen is verteld hoogst ongelukkig en vindt het opmerkelijk dat een kindercoach dit zou hebben geadviseerd. Kwalijk is ook dat de man en de GI daarbij niet zijn betrokken.
2.12.
De rechtbank heeft sterk de indruk dat de ouders dermate in beslag worden genomen door de echtscheidingsstrijd, dat zij de belangen van de kinderen uit het oog verliezen en dat er als gevolg daarvan eenzijdige beslissingen worden genomen die niet in het belang van de kinderen zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een belangenstrijd, zoals bedoeld in artikel 1:250 BW. [minderjarige A] en [minderjarige B] zijn nog zeer jong, waardoor zij in sterke mate afhankelijk zijn van het handelen van hun ouders. De kinderen zijn weliswaar onder toezicht gesteld, maar gebleken is dat de GI zich op dit moment in een lastige positie bevindt. Zij worden meegetrokken in de echtscheidingsstrijd tussen de ouders, waardoor het voor de GI lastig is om voor de belangen van de kinderen op te komen, zonder daarbij partij te kiezen voor de man of de vrouw en hun neutrale positie ter discussie komt te staan. Ook vraagt de rechtbank zich af in hoeverre de kindercoach in het belang van de kinderen handelt, gelet op het advies om de kinderen zonder instemming van de man en de GI tijdens deze precaire periode op de hoogte te (laten) stellen van het feit dat de man niet hun biologische vader is. De rechtbank vreest dat er op dit moment onvoldoende oog is voor de belangen van de kinderen en maakt zich zorgen over wat de gevolgen hiervan zullen zijn voor hun ontwikkeling op de lange termijn.
2.13.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige A] en [minderjarige B] noodzakelijk dat een bijzondere curator wordt benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen. Mevrouw R. Meinema, MfN Register en Familie Mediator, kantoorhoudende te Leeuwarden, is bereid gevonden om voor zowel [minderjarige A] als voor [minderjarige B] als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd. De bijzondere curator wordt benoemd over meerdere minderjarigen. Ten aanzien van ieder kind spelen verschillende rechtsbelangen, waarmee de bijzondere curator rekening dient te houden. Ook spelen er meerdere rechtsbelangen namelijk de omgang, het biologisch vaderschap en de strijd tussen de ouders.
2.14.
Concreet dient de bijzondere curator te onderzoeken:
- waarin de weerstand van [minderjarige A] en [minderjarige B] tegen de omgang met de man is gelegen;
- welke zorgregeling het meest in het belang is van [minderjarige A] en [minderjarige B] ;
- wat [minderjarige A] en [minderjarige B] nodig hebben om, indien de bijzondere curator vindt dat er sprake is van een loyaliteitsconflict, niet langer last te hebben van de echtscheidingsstrijd tussen hun ouders;
- wat [minderjarige A] en [minderjarige B] nodig hebben om het feit dat de man niet hun biologische vader is op een goede manier te kunnen verwerken;
- hoe de communicatie tussen de ouders verloopt en welk effect dit heeft op de minderjarigen;
- of de communicatie tussen de ouders voor verbetering vatbaar is en zo ja, op welke wijze dit kan worden bewerkstelligd;
- in hoeverre de ouders door bemiddeling van de bijzondere curator tot afspraken kunnen komen over hun ouderschap nu zij uit elkaar zijn.
2.15.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curator ex artikel 1:250 BW in acht te nemen, te raadplegen via www.rechtspraak.nl. Bij het onderzoek staat het de bijzondere curator vrij om informatie op te vragen bij instanties. Tevens dient de bijzondere curator te onderzoeken of een minnelijke regeling tot de mogelijkheden behoort en het staat haar eveneens vrij een advies uit te brengen over eventueel benodigde hulpverlening voor de minderjarigen. De rechtbank wijst de betrokkenen erop dat zij gevolg dienen te geven aan de door de bijzondere curator te geven instructies. De bijzondere curator kan al datgene te doen wat in het belang van de minderjarige kan worden geacht en het staat haar ook vrij op eigen initiatief een gesprek met een derde te voeren, als wordt ingeschat dat deze derde belangrijke informatie kan verschaffen.
2.16.
De beslissing over de definitieve zorgregeling zal voor de duur van zes maanden worden aangehouden, in afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator. De rechtbank verzoekt de bijzondere curator voorafgaand aan de volgende (pro forma) zitting het verslag aan de rechtbank en de belanghebbenden toe te sturen.
Kinderalimentatie
2.17.
De vrouw heeft verzocht om vast te stellen dat de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift € 900,- per maand (€ 450,- per kind per maand) dient bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen kinderalimentatie). De man heeft verweer gevoerd en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen dat hij met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift een bedrag van € 136,50 per kind per maand moet betalen aan kinderalimentatie.
2.18.
De rechtbank volgt voor de vaststelling van de kinderalimentatie de aanbevelingen van de landelijke Expertgroep Alimentatienormen, zoals neergelegd in het Rapport Alimentatienormen
Ingangsdatum
2.19.
Ter zitting is gebleken dat de man vanaf het uiteengaan van partijen tot op heden een bijdrage van € 130,- per week aan de vrouw heeft betaald als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen. Partijen kunnen er daarom allebei mee instemmen dat de man het in deze beschikking vast te stellen bedrag aan kinderalimentatie met ingang van de datum van deze beschikking moet betalen. De rechtbank zal daarom de datum van deze beschikking als ingangsdatum bepalen.
Behoefte
2.20.
Partijen hebben hun samenleving in augustus 2021 feitelijk beëindigd. De rechtbank zal voor het berekenen van de behoefte van de kinderen daarom uitgaan van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2021. Uit de jaaropgave van de man van 2021 blijkt dat hij in 2021 een jaarinkomen had van € 43.124,-. Dat komt neer op een netto besteedbaar inkomen van € 2.700,- per maand (bijlage 1). De vrouw ontving in 2021 een Wajong uitkering. Uit haar jaaropgave van 2021 blijkt dat haar inkomen in 2021 € 16.444,- bedroeg. Dat komt neer op een netto besteedbaar inkomen van € 1.098,- (bijlage 2). Daarnaast ontvingen partijen een kindgebonden budget van € 69,- per maand. Het netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding bedroeg in 2021 dus (€ 2.700,- + € 1.098,- +
€ 69,- =) € 3.867,- per maand.
2.21.
De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen moet worden verhoogd met € 75,- per maand, in verband met dieetkosten. De kinderen hebben namelijk een koemelkallergie, wat volgens de vrouw meebrengt dat er duurdere voeding moet worden aangeschaft voor de kinderen. De man heeft deze kosten weersproken. Het feit dat deze kosten in de aangifte inkomstenbelasting zijn opgevoerd voor een fiscale regeling, toont volgens de man niet aan dat deze kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. De rechtbank overweegt dat de vrouw de kosten niet heeft gespecificeerd, terwijl dat gelet op de betwisting van de man wel op haar weg had gelegen. De rechtbank kan hierdoor niet verifiëren of en zo ja welke extra kosten er gemaakt worden in verband met de koemelkallergie van de kinderen en zal de behoefte daarom niet verhogen
2.22.
Uit de tabellen van het Nibud volgt dat bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.867,- per maand de behoefte voor de twee kinderen samen € 842,- per maand bedroeg in 2021. Geïndexeerd naar 2023 komt dit neer op een behoefte van € 887,- in totaal, zijnde € 444,- (afgerond) per kind per maand in 2023 (bijlage 3).
Draagkracht van de man
2.23.
De man heeft aangevoerd dat hij op dit moment fulltime werkt, maar dat hij van plan is om minder te gaan werken als zijn verzoek over de zorgregeling zal worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat de zorgregeling die de man heeft verzocht nu niet aan de orde is en zal daarom rekenen met het actuele inkomen van de man. Uit de jaaropgave van de man van 2022 blijkt dat zijn jaarinkomen in 2022 € 42.345,- bedroeg.
2.24.
De vrouw heeft aangevoerd dat bij de berekening van de draagkracht van de man rekening moet worden gehouden met zijn werkelijke woonlasten in plaats van met het woonbudget, omdat zijn woonlasten duurzaam lager zijn. De man betwist dat zijn woonlasten duurzaam lager zijn en heeft daartoe aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat de man de echtelijke woning zal overnemen. Hij moet opnieuw een hypotheeklening afsluiten tegen de huidige rentetarieven. Zijn woonlasten zullen daarom op korte termijn weer rond het forfaitaire bedrag uitkomen, aldus de man. De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de weerspreking van de man - onvoldoende is onderbouwd dat de man
duurzaamaanmerkelijk lagere woonlasten heeft en ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het forfaitaire systeem.
2.25.
Uitgaand van een jaarinkomen van € 42.345,-, bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 2.777,-. Onder toepassing van de in het Rapport Alimentatienormen weergegeven draagkrachtformule wordt de draagkracht van de man gesteld op (70% x [€ 2.777,- (30% x € 2.777,- + € 1.175,-)] = afgerond € 538,- per maand (bijlage 4).
Draagkracht van de vrouw
2.26.
Partijen zijn het erover eens dat de draagkracht van de vrouw aan de hand van haar meest recente uitkeringsspecificatie moet worden berekend. In januari 2023 bedraagt haar Wajong uitkering € 1450,94 per maand. Inclusief vakantietoeslag komt dit neer op een jaarinkomen van € 18.804,-. Wanneer het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop (in totaal € 7.033,- per jaar) daarbij worden opgeteld, moet worden uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen van € 1.830,- per maand. Conform de draagkrachttabel 2023 uit het Rapport Alimentatienormen beschikt de vrouw over een draagkracht van € 109,- (bijlage 5).
Koppeling behoefte en draagkracht
2.27.
De totale draagkracht van partijen bedraagt (€ 538,- + € 109,- =) € 647,- per maand. Per kind per maand is er dus een draagkracht van (€ 647 : 2 =) € 324,- beschikbaar. Nu de behoefte per kind per maand € 444,- bedraagt, is er sprake van een tekort van afgerond € 121,- per kind per maand (bijlage 6).
De zorgkorting
2.28.
Gelet op de zorgregeling die is vastgesteld en de verwachting dat deze nog zal worden uitgebreid, acht de rechtbank het redelijk om voorlopig uit te gaan van een zorgkorting van 15%. De zorgkorting bedraagt dus afgerond € 67,- per kind per maand (15% van € 444,-).
2.29.
Nu er onvoldoende draagkracht is om in de volledige behoefte van de kinderen te voorzien, zal het tekort tussen partijen gedeeld moeten worden. Dit brengt mee dat de helft van het tekort, (€ 121,- : 2 =) afgerond € 60,- per kind per maand, in mindering moet worden gebracht op de zorgkorting van de man. De man kan dus (€ 67,- - € 60,- =) € 7,- per kind per maand aan zorgkorting verzilveren (bijlage 6).
Conclusie
2.30.
Wanneer de zorgkorting die per kind per maand verzilverd kan worden wordt afgetrokken van de draagkracht van de man per kind per maand, blijft er een bedrag van (€ 269,- - € 7,- =) € 262,- per kind per maand over.
2.31.
Nu de beslissing over de zorgregeling is aangehouden en dus nog onbekend is hoe de definitieve zorgregeling eruit komt te zien, zal de rechtbank een voorlopige beslissing over de kinderalimentatie nemen en de definitieve beslissing over de kinderalimentatie aanhouden.
2.32.
De man dient voorlopig, dat wil zeggen tot een nadere rechterlijke beslissing over de kinderalimentatie van kracht wordt, met ingang van de datum van deze beschikking een bijdrage van € 262,- per kind per maand (in totaal dus € 524,-) aan kinderalimentatie te betalen aan de vrouw. Dit bedrag wijkt € 1,- af van het bedrag in bijlage 6, waar het rekenprogramma op € 525,- uitkomt.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat [minderjarige A] [achternaam] , geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] , en [minderjarige B] [achternaam] geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw;
3.2.
bepaalt
voorlopig- dat wil zeggen totdat een nadere rechterlijke beslissing over de zorgregeling van kracht wordt - dat de volgende zorgregeling als minimale zorgregeling geldt tussen de man en [minderjarige A] en [minderjarige B] :
- de kinderen verblijven iedere donderdag uit school tot na het avondeten bij de man;
- de eerste omgangsmomenten vinden onder begeleiding plaats;
- de man belt twee keer per week met de kinderen;
- de regie over de verdere invulling en de uitbreiding van de zorgregeling ligt bij de GI.
3.3.
bepaalt dat de man
voorlopig- dat wil zeggen totdat een nadere rechterlijke beslissing over de kinderalimentatie van kracht wordt - met ingang van de datum van deze beschikking € 262,- per kind per maand (in totaal € 524,-) moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige A] en [minderjarige B] , telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
3.4.
benoemt tot bijzondere curator over [minderjarige A] en [minderjarige B] :
mevrouw R. Meinema, MfN register mediator,
[gegevens bijzondere curator]
,
om in deze procedure de belangen van deze minderjarigen te behartigen, dit met inachtneming van hetgeen de rechtbank onder punten 2.14 en 2.15 heeft overwogen;
3.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
verwijst de zaak ten aanzien van de definitieve zorgregeling en de definitieve kinderalimentatie naar de zitting van
[datum]voor een
mondelinge behandeling;
3.7.
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking en de stukken te doen toekomen aan de bijzondere curator;
3.8.
draagt de bijzondere curator op uiterlijk
twee wekenvoor de hiervoor genoemde zitting aan de rechtbank schriftelijk verslag te doen, althans voor deze datum schriftelijk bericht te doen over de voortgang van de werkzaamheden;
3.9.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van het rapport van de bijzondere curator aan partijen en de GI zal toezenden;
3.10.
draagt de GI op uiterlijk
een weekvoor de hiervoor genoemde zitting de rechtbank schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken ten aanzien van de omgang en de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen;
3.11.
houdt iedere verdere beslissing over de zorgregeling en de kinderalimentatie aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. A.J. van Dijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op
3 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn:
871