De bevindingen aan het centraal zenuwstelsel zijn kenmerkend voor trauma. De “triade” van subduraal hematoom, netvliesbloeding en hypoxisch/ischemische bloeding was aanwezig. Bovendien was er contusieschade en een laceratie van het hersenweefsel.
De voorgelegde (
de rechtbank begrijpt: mogelijk veroorzakende) mechanismen zijn directe impact en/of schudden. Impact betekent doorgaans dat het hoofd een oppervlak heeft geraakt.
Geboortetrauma is uitgesloten doordat de letsels duidelijk van na de bevalling dateren.
Netvliesbloeding in de mate die in dit geval wordt gezien, hangt sterk samen met het traumatische hersenletsel.
Hypoxisch/ischemisch letsel wordt veroorzaakt door gebrek aan zuurstof en bloedtoevoer aan de hersenen en is het kenmerkende letselpatroon dat wordt gezien in de hersenen van een kind van deze leeftijd.
Er is melding gemaakt van beperkte traumatische schade aan de axonen - de zenuwuitlopers in de hersenen.
Radiografisch werden ribfracturen vastgesteld met callusvorming die wijst op genezing. Deze hangen sterk samen met toegebracht letsel. Ze worden veroorzaakt door samendrukken van de borstkas. De beschrijvingen geven aan dat dit geen geboorteletsels zijn, maar dat zij van voor de ontwikkeling van de hersenletsels dateren.
Metafysaire fracturen hangen sterk samen met toegebracht letsel. Ze kunnen worden veroorzaakt door trekken aan en verdraaien van de ledematen. Een ander mechanisme dat kan worden voorgelegd (
de rechtbank begrijpt wederom: mogelijk veroorzakend is) is het zwaaien van de ledematen als het kind wordt vastgegrepen en geschud.
De letsels aan het hoofd, de ribbenkast en de onderste ledematen zijn kenmerkend voor toegebracht letsel. Er was geen bewijs voor een valongeluk of een onderliggende medische aandoening als verklaring voor de klinische en autopsiebevindingen. Een ongeluk zou niet tot de aanwezige letsels hebben geleid. Er is geen bewijs dat de letsels het gevolg zijn van een medische behandeling. Het in dit geval vastgestelde letselpatroon is niet toe te schrijven aan handelingen passend bij de normale zorg voor het kind.
9
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de doodsoorzaak over en stelt vast dat het overlijden van [slachtoffer] is veroorzaakt door hersenletsel.
Ook ten aanzien van de toedracht van dit letsel, neemt de rechtbank de conclusies van de deskundigen over. Rijken heeft geconcludeerd dat het hersenletsel is ontstaan door dynamische krachtinwerking (passend bij schudtrauma ofwel repeterend acceleratie-deceleratie trauma) al dan niet in combinatie met stomp botsende krachtinwerking. Een accidentele oorzaak zou een stomp botsende krachtinwerking op het hoofd in de vorm van een hoogenergetisch trauma betekenen, zoals een zwaar verkeersongeval of een val van grote hoogte. Simpele huis-, tuin- en keukenongevallen zijn volgens Rijken alleszins onvoldoende om het letselbeeld te verklaren. Door Karst is geconcludeerd dat de combinatie van bevindingen zeer veel waarschijnlijker is bij een (zeer) forse krachtsinwerking (te weten een forse impact tegen het hoofd en/of een heftig schudincident) dan bij een eenvoudige val, bij een medische aandoening en/of bij gebruikelijke verzorgingshandelingen. Daarnaast heeft Karst geconcludeerd dat de combinatie van medische bevindingen veel waarschijnlijker is bij een nietaccidentele, dan bij een accidentele (zeer) forse krachtsinwerking. Milroy heeft ten slotte geconcludeerd dat de letsels aan het hoofd, de ribbenkast en de onderste ledematen kenmerkend zijn voor toegebracht letsel (‘inflicted injury’).
Gelet op de conclusies en de onderbouwing van de deskundigen, die door de verdediging niet zijn bestreden, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het letsel is toegebracht, mede nu andere (medische) oorzaken die tijdens het onderzoek door verdachte zijn geopperd, door de deskundigen zijn uitgesloten of niet aannemelijk geacht, zoals de geboorte, een stollingsziekte of gebruikelijke verzorgingshandelingen. De door de deskundigen getoetste hypothesen van accidentele oorzaken, kunnen geen van alle een verklaring zijn voor het letsel. Ook verder zijn ter terechtzitting en in het dossier geen aanwijzingen naar voren gekomen voor een dergelijk hoogenergetisch trauma met accidentele oorzaak.
Datering van het hersen- en oogletsel
In het rapport van forensisch patholoog Rijken, dat hiervoor is opgenomen, is weergegeven dat bekend is dat kinderen na oplopen van dergelijk ernstig hersenletsel, dat uiteindelijk fataal is geworden, niet meer ‘normaal’ gefunctioneerd hebben.
10In een aanvullende toelichting heeft hij gesteld dat het direct ontstaan van klinische symptomen na een gewelddadige handeling bij toegebracht hersenletsel zeer aannemelijk is.
11
Ter terechtzitting heeft Rijken verklaard dat hij zich aansluit bij hetgeen de neuropathologische onderzoekers hebben geconcludeerd met betrekking tot de contusiehaarden met bloedingen en subduraal hematoom, die naar schatting enkele uren oud waren. Op de vraag of hij deze tijdsindicatie kon preciseren, heeft Rijken aangegeven dat zijn inschatting is dat dit letsel minder dan een dag oud was. Hij heeft daarbij verklaard dat er een wetenschappelijke basis is voor het dateren van bloedingen onder het harde hersenvlies, waardoor de ouderdom daarvan beter kan worden ingeschat dan andere bloedingen in de hersenen. Er zijn evenwel geen tekenen van genezing met betrekking tot de (andere) bloedingen. Het lijkt dus recent letsel te zijn.
12
Forensisch arts Karst heeft in zijn rapport genoemd dat bij [slachtoffer] sprake was van een acute klinische noodsituatie met bewustzijnsvermindering en ademhalingsproblemen. Karst heeft geconcludeerd dat juist voorafgaande aan het ontstaan van de klinische verschijnselen sprake moet zijn geweest van (een) forse krachtsinwerking(en) op het hoofd. Bij een dergelijke acute klinische noodsituatie en bij een nadien geconstateerd zeer ernstig hersenletsel met hersenweefselversterf, is de krachtsinwerking zo fors geweest dat het na de krachtsinwerking niet mogelijk zal zijn geweest om normaal te functioneren. Ter terechtzitting heeft Karst verduidelijkt dat het direct na de krachtsinwerking niet mogelijk zal zijn om normaal te functioneren.
13
Forensisch patholoog Milroy heeft in zijn rapport genoemd dat er doorgaans een veranderende mate van bewustzijn is na toebrenging van hersenletsels waarbij bewusteloosheid optreedt, zoals de beschreven toestand van [slachtoffer] toen de ambulance aankwam. De symptomen treden doorgaans onmiddellijk na de hersenletsels op. Daarnaast merkt Milroy op dat er geen moment van helderheid zal zijn geweest, gezien de schade aan de hersenen en het gegeven dat uit pathologisch onderzoek blijkt dat de letsels recent zijn.
14
Ter terechtzitting heeft Milroy hieraan toegevoegd dat symptomen bijvoorbeeld een lager bewustzijnsniveau, het stoppen met ademen of niet goed ademen en spasmen zijn. Milroy heeft verklaard geen gevallen in de literatuur te kennen waarbij na het ontstaan van dergelijk letsel de geschetste symptomen niet onmiddellijk intreden. Ook heeft hij benoemd dat alle letsels in het hoofd recent letsel betreffen. Er is geen genezingsreactie te zien, dus dit zou betekenen dat de letsels in het hoofd ten hoogste uren oud zouden zijn, in elk geval minder dan 12 uren.
15
Ten aanzien van de netvliesbloedingen in de ogen heeft Milroy verklaard dat de netvliesbloedingen niet losstaan van het hersenletsel en dat deze gelijktijdig of kort na het ontstaan van het hersenletsel zijn ontstaan.
16Rijken heeft ter terechtzitting verklaard dat deze ten tijde van het ontstaan van het hersenletsel zijn ontstaan. Dergelijke bloedingen ontstaan door een gelijkwaardige krachtinwerking, gezien de mate en uitgebreidheid ervan. Het heeft enige tijd nodig voordat de bloedingen zijn ontwikkeld.
17Karst deelt de conclusie dat het oogletsel gelijktijdig met het hersenletsel is ontstaan.
18
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op dit onderdeel over en stelt vast dat het hersen- en oogletsel gelijktijdig is ontstaan, en dat deze letsels zeer recent, maximaal een dag voor het overlijden van [slachtoffer] zijn ontstaan.
Daderschap
Gelet op voorgaande conclusie van de rechtbank met betrekking tot het tijdsbestek acht de rechtbank uitgesloten dat er eerder dan in dat tijdsbestek geweld op [slachtoffer] is toegepast wat het (uiteindelijk) dodelijke letsel moet hebben veroorzaakt. De rechtbank stelt vast dat vanaf het tijdstip van het bellen van 112, te weten 23:20 uur, ruim twaalf uren is verstreken totdat [slachtoffer] is overleden om 13:00 uur. Dat betekent dat het fatale letsel kort voor het bellen van 112 moet zijn toegebracht.
Verdachte en [naam] hebben vanaf het eerste verhoor consequent en eensluidend verklaard over hoe de avond van 30 november 2020 is verlopen. Verdachte heeft verklaard dat [naam] en hij thuis waren op de bewuste avond. Tegen 22:15 uur is [naam] naar bed gegaan op de bovenverdieping en was verdachte beneden met [slachtoffer] . Er was tot dit moment niets bijzonders aan de hand met [slachtoffer] .
19Ook [naam] heeft verklaard dat ze rond die tijd naar bed ging en dat er voor die tijd geen bijzonderheden waren ten aanzien van [slachtoffer] . Toen zij al sliep, kwam verdachte ineens boven en vertelde hij dat [slachtoffer] niet meer bewoog. Daarna is [naam] direct naar beneden gegaan.
20De rechtbank stelt op basis van deze verklaringen vast dat verdachte in het uur voordat hij 112 belde, alleen met [slachtoffer] is geweest op de benedenverdieping, terwijl [naam] boven was. Voordat [naam] naar bed ging, was er kennelijk nog niets aan de hand met [slachtoffer] . Verdachte heeft zelf verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] helemaal slap werd, niet meer reageerde op prikkels, vertrekkingen in zijn gezicht vertoonde, in ademnood verkeerde en een wit/blauw aanliep. Hierop heeft hij naar eigen zeggen naar [naam] geroepen: “ [slachtoffer] is er niet meer.”
[naam] heeft verklaard dat zij, nadat zij door verdachte was gewaarschuwd, direct naar [slachtoffer] is gegaan, die op dat moment op de bank lag. Ze zag dat [slachtoffer] slap was en geen kleur meer had.
21Deze kenmerken komen overeen met wat verdachte heeft verklaard en wat verbalisant [verbalisant 1] later ook heeft benoemd toen hij [slachtoffer] zag, namelijk dat [slachtoffer] een wat gevlekt of bleek gezichtje had en dat zijn armpjes slap wijd op het tafeltje lagen. [naam] heeft naar eigen zeggen vervolgens gelijk de kleertjes van [slachtoffer] uitgetrokken, terwijl ze de hond opsloot en tegen verdachte riep dat hij direct 112 moest bellen.
De verschijnselen die verdachte, [naam] en verbalisant [verbalisant 1] in hun verklaringen hebben benoemd, alsmede de constatering dat [slachtoffer] na aankomst van de hulpverleners ter plekke gereanimeerd en beademd moest worden, passen bij de verschijnselen die de deskundigen omschrijven als passend bij een acute klinische noodsituatie. Door Milroy is ter terechtzitting benoemd welke klinische verschijnselen (doorgaans onmiddellijk) optreden na het ontstaan van het hersenletsel: een lager bewustzijnsniveau, niet goed kunnen ademen of stoppen met ademen en/of spasmen.
22Door Karst is geconcludeerd dat sprake was van een acute klinische noodsituatie en dat bij de ernst van het (hersen)letsel van [slachtoffer] sprake zal moeten zijn geweest van bewustzijnsverlies (slapte, niet reagerend op de omgeving), ademhalingsproblemen en eventueel trekkingen. Juist voorafgaande aan het ontstaan van de klinische verschijnselen moet sprake zijn geweest van (een) forse krachtsinwerking(en) op het hoofd.
23
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat het toebrengen van het dodelijk letsel heeft plaatsgevonden tussen het moment waarop [naam] ging slapen en het moment waarop verdachte naar boven is gerend om aan [naam] te vertellen dat er iets met [slachtoffer] was. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die het fatale letsel heeft toegebracht.
Door de verdediging is gesuggereerd dat het ook mogelijk is dat [naam] zodanig letsel heeft toegebracht, dat [slachtoffer] daaraan is overleden. Zo zou [slachtoffer] door een andere, onbekende, oorzaak onwel kunnen zijn geworden en zou de forse krachtsinwerking pas later op [slachtoffer] zijn toegepast, bijvoorbeeld op het moment dat verdachte 112 belde en [naam] [slachtoffer] had opgepakt. [naam] heeft immers tegen de verloskundige gezegd dat zij [slachtoffer] op dat moment uit reflex door elkaar heeft geschud.
De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens het politieonderzoek precies heeft beschreven wat [naam] heeft gedaan in de zeer korte tijdspanne tussen het moment dat zij beneden kwam en het moment dat hij in opdracht van [naam] 112 belde en [naam] [slachtoffer] ging reanimeren. Uit zijn verklaringen volgt dat hij al die tijd in de nabijheid van [naam] is geweest. Nergens beschrijft hij dat hij [naam] [slachtoffer] daadwerkelijk door elkaar heeft zien schudden. Voor het eerst ter
terechtzitting verklaart hij dat hij [naam] een tijdje uit het oog is verloren omdat hij naar de voorkamer is gegaan om 112 te bellen. Op dat moment zou, zo begrijpt de rechtbank, [naam] [slachtoffer] geschud kunnen hebben. Deze verklaring van verdachte strookt echter niet met zijn eerdere verklaringen over de gang van zaken en uit de letterlijke weergave van het 112-gesprek volgt overigens dat [naam] – die op de achtergrond hoorbaar is – op dat moment in dezelfde ruimte als verdachte was en de aanwijzingen van de meldkamer bij het reanimeren opvolgde.
De rechtbank stelt vast dat, mocht verdachte [naam] al uit het oog zijn verloren, dit maar van zeer korte duur kan zijn geweest. In ieder geval waren zij in elkaars nabijheid vanaf het moment dat [naam] beneden kwam.
Dat [naam] de volgende dag tegen de verloskundige zou hebben gezegd dat zij [slachtoffer] ‘uit reflex door elkaar heeft geschud’, zoals in het gespreksverslag is weergegeven, leidt de rechtbank niet tot twijfel over de rol van [naam] . [naam] heeft altijd ontkend dat zij [slachtoffer] met kracht door elkaar heeft geschud of dat zij anderszins fors geweld heeft uitgeoefend op [slachtoffer] . Bij de rechtercommissaris heeft zij verduidelijkt dat zij [slachtoffer] heeft opgepakt van de bank, dat zij hem op haar arm heeft genomen en heen en weer heeft bewogen. Zij heeft verklaard dat zij als verpleegkundige heeft geleerd dat je iemand bij reanimatie licht moet ‘aanschudden’ en dat dit is wat zij mogelijk tegen de verloskundige heeft gezegd. De verloskundige heeft tegenover de rechter-commissaris bevestigd dat zij niet meer weet wat [naam] letterlijk gezegd heeft, dat het zou kunnen dat zij het over “licht aanschudden” heeft gehad en dat dit inderdaad is wat je in de opleiding krijgt aangeleerd als je iemand aantreft die niet reageert.
Uit het rapport van forensisch arts Karst volgt dat het toebrengen van dergelijk ernstig hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact dusdanig heftig is, dat getuigen de handeling direct als gevaarlijk zouden kwalificeren. Engiszins wild of ruw omgaan met kinderen valt duidelijk buiten deze mate van heftigheid. Karst beschrijft dat wordt aangenomen dat een aanmerkelijke kracht (door een puber of volwassene), frequentie (circa 2-5 bewegingen per seconde) en duur (vanaf circa 5 seconden) is vereist ingeval schudden (zonder impact) de oorzaak is van ernstig hersenletsel. De rechtbank leidt hieruit af dat het kort schudden uit reflex hier niet onder kan worden geschaard en stelt vast dat verdachte het had moeten zien als [naam] [slachtoffer] met zodanige kracht had geschud, nu zij steeds in elkaars nabijheid zijn geweest en een dergelijke gewelddadige handeling- die dus langer dan vijf seconden had moeten aanhouden- bij verdachte moet zijn opgevallen.
Van een mogelijk alternatief scenario waarin [naam] [slachtoffer] krachtig heeft geschud met het geconstateerde ernstige hersenletsel tot gevolg, zoals door de verdediging is gesuggereerd, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Verdachte is de enige, die voor het toebrengen van het fatale letsel aan [slachtoffer] verantwoordelijk is.
Zoals uit het voorgaande volgt, betreft de weerlegging van het aangedragen alternatieve scenario een juridisch oordeel over de feiten en is daarvoor niet noodzakelijk aanvullende vragen te stellen aan de deskundigen. Het voorwaardelijk verzoek wordt dan ook gepasseerd.
Voorwaardelijk opzet op de dood
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is vast komen te staan dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Vol opzet kan daarom niet worden bewezen. Om tot een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte door zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Ondanks de vragen die de politie en de rechtbank hebben gesteld over de gewelddadige handelingen die verdachte heeft gepleegd, is onduidelijk gebleven welke handelingen verdachte precies heeft verricht. De bij [slachtoffer] geconstateerde letsels en de conclusies van de deskundigen wijzen op krachtig schudden dan wel het uitoefenen van stomp botsend geweld, dan wel een combinatie van beide, waarbij sprake moet zijn geweest van een forse krachtinwerking. Deze handelingen kunnen volgens de deskundigen leiden tot de dood van een baby, zoals hier ook is gebeurd.
Hiervoor is reeds overwogen dat de deskundige Karst heeft aangegeven, dat voor het veroorzaken van ernstig hersenletsel – waarvan in onderhavige zaak sprake is – een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (circa 2-5 bewegingen per seconde) en duur (vanaf circa 5 seconden) voor het schudden vereist is. Het toebrengen van ernstig hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden en/of impact (contacttrauma aan het hoofd) is dusdanig heftig dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren, aldus Karst. Mede gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de handelingen die verdachte moet hebben verricht naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht het voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] , en daarmee het primair ten laste gelegde, wettig en overtuigend bewezen.