ECLI:NL:RBNNE:2023:768

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
18/306304-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met minderjarige nichtjes wegens gebrek aan wettig bewijs

Op 17 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van ontucht met zijn twee minderjarige nichtjes. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. De zaak kwam ter terechtzitting op 3 februari 2023, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. N. Hannaart, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. S. Broekstra.

De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes, die in de periode van 1 januari 2020 tot en met 16 juli 2021 zouden hebben plaatsgevonden. De officier van justitie stelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De verdediging betwistte echter de beschuldigingen en pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank overwoog dat in zedenzaken vaak slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer en de verdachte beschikbaar zijn als bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal en dat de enkele verklaringen van de slachtoffers niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank wees op de noodzaak van aanvullend bewijs en de beperkingen van de bewijsminimumregel.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, en sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank de feiten die aan de schade ten grondslag lagen niet bewezen achtte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/306304-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 februari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 februari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N. Hannaart, advocaat te Almere.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Broekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 16 juli 2021 te
Groningen, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
2. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 16 juli 2021 te
Groningen en/of te [pleegplaats], met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de vagina van die [slachtoffer 1] ;
3. hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 september 2020 te
[pleegplaats], in de gemeente Tynaarlo, met [slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum]
2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de vagina van die [slachtoffer 2] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen en zij heeft gevorderd dat verdachte ter zake van deze feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De officier van justitie heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] betrouwbaar zijn en voor het bewijs (ten aanzien van de feiten waarop zij betrekking hebben) kunnen worden gebruikt. Dat er kleine verschillen zitten in de verklaringen die zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben afgelegd tijdens het informatie gesprek zeden, het eerste verhoor en het tweede verhoor, doet aan deze betrouwbaarheid niet af. Voor hen allebei geldt immers dat zij het moeilijk vonden om te praten over hetgeen er was gebeurd en zij hebben dit tot drie keer toe toch zo goed en volledig mogelijk geprobeerd. Ook het feit dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] enkel verklaren over hun eigen misbruik en niet over dat van elkaar, maakt de verklaringen extra betrouwbaar. Hieruit blijkt dat zij niets groter hebben willen maken dan het is; dat zij niets anders hebben verklaard dan wat zij zelf daadwerkelijk weten. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie voorts nog aangevoerd dat zij hiertoe ook van belang vindt dat zij zich – zoals blijkt uit de (de auditu) getuigenverklaring van
[naam 1] – reeds eerder heeft uitgelaten over het seksuele misbruik door verdachte tegenover haar toenmalige vriendje [naam 1] .
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet alleen betrouwbaar zijn, maar – in ieder geval daar waar het gaat om de vraag of zij met enige regelmaat bij hun oom logeerden – ook voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zo worden de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op dit punt ondersteund door de getuigenverklaring van [naam 2] (de vader van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) en door [naam 3] .
Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat het in de onderhavige zaak mogelijk is om de verklaringen van [slachtoffer 2] (ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde) te gebruiken als schakelbewijs, en daarmee als steunbewijs, voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde aangaande [slachtoffer 1] . En andersom, om de verklaringen van [slachtoffer 1] (ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde) te gebruiken als schakelbewijs, en daarmee als steunbewijs voor het onder 3 ten laste gelegde aangaande [slachtoffer 2] . Ook voor de getuigenverklaring van [naam 4] geldt dat deze ten aanzien van zowel het onder 1 en 2 ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] als ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] als schakelbewijs, en daarmee als steunbewijs kan worden gebruikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte hiervan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De beoordeling van het bewijs in zedenzaken laat zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen; het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit vaak met zich mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (waaronder het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling heeft als doel de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De Hoge Raad heeft beslist dat deze bewijsminimumregel slechts geldt voor de gehele tenlastelegging. Onderdelen daar van mogen wel slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt ook voor de diverse ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg
mitsdeze op bepaalde punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron.
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het schakelbewijs. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 11 januari 2000, NJ 2000, 194) volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte.
Op 20 juli 2021 heeft [naam 2] aangifte gedaan namens zijn dochters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dit betreft een aangifte van ontucht gepleegd door verdachte. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben vervolgens zelf ook meerdere verklaringen afgelegd.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat het seksueel misbruik meermalen zou hebben plaatsgevonden tussen haar dertiende en vijftiende levensjaar in de woning van verdachte en in zijn stacaravan op de camping in [pleegplaats]. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het seksueel misbruik zou hebben plaatsgevonden op haar dertiende op de camping in [pleegplaats], in de stacaravan van verdachte.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting alle beschuldigingen ontkend.
De rechtbank acht de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] in beginsel bruikbaar voor het bewijs en dient vervolgens te beoordelen of deze verklaringen voldoende gesteund worden door andere bewijsmiddelen in het dossier, nu de in voornoemde verklaringen genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn weinig gedetailleerd
Uit de afgelegde verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgt dat zij niet over en weer de ontuchtige handelingen die jegens hen zouden zijn verricht hebben waargenomen. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te weinig essentiële of kenmerkende gelijkenissen in het handelen van verdachte volgen, zodat deze verklaringen – anders dan door de officier van justitie aangevoerd – niet onderling als schakelbewijs en daarmee als steunbewijs kunnen dienen. In de kern komen de overeenkomsten in deze verklaringen er op neer dat de gedragingen in de woning, dan wel in de stacaravan van verdachte plaatsvonden, waarbij aangeefsters samen met verdachte en/of meerdere familieleden in bed dan wel op matrassen lagen in de woning en/of stacaravan en waarbij verdachte [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 2] dan zou hebben betast. Ook voor de getuigenverklaring van de zus van verdachte ( [naam 4] ) geldt dat deze niet gebruikt kan worden als schakel- en dus steunbewijs. De verklaringen zijn niet zodanig kenmerkend dat gezegd kan worden dat de verklaring van het ene slachtoffer over haar eigen ervaringen, tezamen met de getuigenverklaring van [naam 4] over haar eigen ervaringen, voldoende ondersteuning kunnen bieden voor het ontucht van het andere slachtoffer om als steunbewijs te kunnen dienen. Haar verklaring betreft bovendien gedragingen die meer dan 20 jaar geleden zouden hebben plaatsgevonden en waar het waarheidsgehalte nu niet mee van valt vast te stellen.
Verder zijn er geen getuigen die verklaren de directe gevolgen van de verweten gedragingen te hebben gezien bij (één van) de slachtoffers op het moment van die gedragingen of vlak daarna. Wel zijn er getuigen die de op zichzelf staande verhalen over de vermeende ontuchtige handelingen door verdachte hebben gehoord van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] . Deze getuigen, te weten [naam 2] en [naam 1] , die verklaren van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dan wel van een ex-vriendje van [slachtoffer 1] te hebben gehoord dat verdachte bij hen onzedelijke handelingen heeft verricht, kunnen niet als steunbewijs dienen, omdat de informatie steeds afkomstig is van (één van) de slachtoffers. Deze verklaringen zijn voorts weinig gedetailleerd. Bovendien blijkt uit de getuigenverklaring van [naam 1] dat [slachtoffer 1] steeds wisselend heeft verklaard over hetgeen haar zou zijn overkomen tegenover [naam 1] , haar ex-vriendje en dat hij daarom zelf geen verklaring wil afleggen. Ook de eigen waarneming van getuige [naam 2] wat betreft de emoties bij de slachtoffers vindt de rechtbank van onvoldoende gewicht om de aangiftes te kunnen ondersteunen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal zij hem dan ook van deze feiten vrijspreken.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 15.375,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade,vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen de benadeelde partijen integraal kunnen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partijen zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van 18/306304, feit 1 en 2:
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van 18/306304, feit 3:
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. J. Faber, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 februari 2023.
Mrs. Holsink en Faber zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.