ECLI:NL:RBNNE:2023:717

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
10225146 \ AR VERZ 22-88
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en toekenning transitievergoeding na verwijtbaar handelen werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting RENN4 en een werknemer, aangeduid als [verweerster]. RENN4 verzocht om ontbinding op grond van verwijtbaar handelen van de werknemer, die sinds 1994 in dienst was als Staf en Beleidsadviseur B. De werknemer had zich in de periode voorafgaand aan het verzoek herhaaldelijk negatief geuit over het management en had een dwingende houding aangenomen in haar communicatie, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zich zodanig had opgesteld dat de onderlinge verhoudingen onnodig op scherp waren gezet, waardoor de samenwerking met het College van Bestuur en collega's problematisch was geworden. Ondanks dat de werknemer betwistte dat er sprake was van verwijtbaar handelen, concludeerde de kantonrechter dat de werknemer onvoldoende had meegewerkt aan verbetertrajecten en dat haar gedrag niet acceptabel was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 april 2023, en de werknemer werd een transitievergoeding van € 42.419,10 toegekend, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak-/rolnummer: 10225146 \ AR VERZ 22-88
beschikking van de kantonrechter d.d. 8 februari 2023
inzake
de stichting
STICHTING RENN4,
gevestigd te Groningen,
verzoekende partij in de zaak van het inleidende verzoek, verwerende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.M. Frons, advocaat te Groningen,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij in de zaak van het inleidende verzoek, verzoekende partij in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.A. Bezema, advocaat te Groningen.
Partijen zullen hierna RENN4 en [verweerster] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen op de griffie op 5 december 2022;
  • het verweerschrift, ingekomen op de griffie op 30 december 2022;
- het aanvullende verweerschrift, ingekomen op de griffie op 6 januari 2023;
  • de nagezonden producties 18 tot en met 23 van de zijde van [verweerster] ;
  • de nagezonden productie 104 van de zijde van RENN 4;
  • de mondelinge behandeling van 11 januari 2023, waarbij van de zijde van RENN4 zijn verschenen [de voorzitter College van Bestuur] , [het lid College van Bestuur] , bijgestaan door mr. Frons. Ook is [verweerster] verschenen, bijgestaan door mr. Bezema. Mr. Frons heeft (mede) het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen, die hij heeft overgelegd. De griffier heeft aantekening gehouden van wat ter zitting is besproken.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
RENN4 is een gecertificeerde onderwijsorganisatie voor leerlingen met (ernstige) gedragsproblemen, leerproblemen en/of psychiatrische stoornissen. RENN4 verzorgt op verschillende locaties in Groningen, Friesland en Drenthe speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs aan circa 2600 leerlingen.
2.2.
[verweerster] is sinds [1994] in dienst bij (de rechtsvoorganger van) het Regionaal Expertisecentrum Noord-Nederland (hierna: RENN4), laatstelijk in de functie van Staf en Beleidsadviseur B (HRM), tegen een bruto salaris van laatstelijk € 3.836,75 per maand (loonstrook december 2022) op basis van een werktijdfactor van 0,8390, exclusief 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering.
2.3.
Het College van Bestuur (hierna: CvB) van RENN4 wordt gevormd door [de voorzitter College van Bestuur] en [het lid College van Bestuur] .
2.4.
In de functie van Staf en Beleidsadviseur B houdt [verweerster] zich op beleidsmatig niveau bezig met verschillende HR-vraagstukken. In dat kader heeft zij veelvuldig contact met het management, de drie regiodirecteuren en het CvB.
2.5.
[verweerster] heeft vanaf haar indiensttreding jaarlijks zes weken aaneengesloten verlof in de zomervakantie.
2.6.
In 2019 leidt een nieuwe aanvraag van [verweerster] voor zes weken zomerverlof tot discussie met [het lid College van Bestuur] . Het verzoek wordt afgewezen, omdat het volgens RENN4 in het belang van de organisatie en de bezetting van het bedrijfsbureau is dat [verweerster] in de laatste week van de zomer aanwezig is. Na de zomervakantie is op voorstel van [het lid College van Bestuur] de aanhoudende discussie beoordeeld door de interne jurist en tevens op initiatief van [verweerster] voorgelegd aan haar vakbondsjurist van de Algemene Onderwijsbond. Volgens de interne jurist is het verzoek van [verweerster] terecht afgewezen, volgens de vakbondsjurist niet.
2.7.
In 2021 heeft RENN4 besloten de functiebeschrijvingen en functiewaarderingen binnen het bedrijfsbureau, waaronder de functie van HRM-/beleidsadviseur, te actualiseren. [verweerster] kon zich niet met de haar toegekende functiebeschrijving en -waardering verenigen. Om die reden heeft [verweerster] een herzieningsgesprek aangevraagd bij het CvB, bezwaar gemaakt bij de uit externe leden bestaande Interne Bezwarencommissie (hierna: IBC) en vervolgens beroep ingesteld bij de Landelijke Bezwarencommissie, waar het beroep van [verweerster] is verworpen. Van de hoorzitting bij de IBC is door de IBC een geluidsopname gemaakt.
2.8.
Naar aanleiding van de aan haar toegekende functiebeschrijving en -waardering heeft [verweerster] meermaals contact gehad met [de voorzitter College van Bestuur] en met de IBC.
[verweerster] schrijft aan [de voorzitter College van Bestuur] per e-mail van 18 november 2021:
''(…) De brief en de reactie van het IBC op mijn mail op hun adviesbrief is schandalig te noemen. Het gaat niet om de conclussie maar over de mate van zorgvuldigheid en hun aanmatigende reactie op mijn mail.
Als opdrachtgever zijnde van het IBC ben jij/zijn jullie de aangewezen pers(o)onen die opdracht kunnen geven aan het IBC om de gemaakte geluisopname aan mij te verstrekken. In het kader van betrouwbare werkgever / waar open en transparant met elkaar wordt omgegaan/ waarbij de dialoog aangaan hoog in het vaandel staat/ RENN4 als aantrekkelijk werkgever neergezet wordt verwacht ik dat, juist als er onduidelijkheid bestaat over de inhoud van een zo balngrijke brief en er een geluidsopname is, dit gedeeld wordt met de medewerker.
Hierbij dan ook het verzoek om opdracht te geven aan de IBC om de geluidsopnameaan mij te verstrekken.
Aangezien de tijd met rasse schreden verstrijkt verwacht ik uiterlijk morgen te beschikken over de opname.
Het is erg jammer dat er op deze manier gecommuniceerd moet worden [voorzitter] , wat maakt dat het zo loopt in dit proces?
Ik ben oprecht nieuwgierig, en zou graag met jou/met het CvB daar het open gesprek over willen aangaan op een, zoals dat altijd gezegt wordt, socratische manier. (…)''
Bij e-mail van 5 december 2021 schrijft [verweerster] aan de IBC:
''(…) De geluidstape heb ik in goede orde ontvangen.
Na het beluisteren van de tape is vast komen te staan dat de in de adviesbrief van het IBC, aangedragen argumenten niet door mij zijn genoemd.
Ik verzoek hierbij het IBC een adviesbrief op te stellen passend bij mijn aangedragen argumenten. (…)''
In het kader van een tussen [verweerster] en [de voorzitter College van Bestuur] te voeren gesprek schrijft [verweerster] aan [de voorzitter College van Bestuur] per e-mail van 6 december 2021:
''(…) De norm is dat gesprekken worden opgenomen om miscommunicatie te voorkomen. (…)
Zoals ik uit eigen ervaring heb gemerkt (geluidsopname gesprek IBC) is het belangrijk om een geluidsopname te hebben. (…)
Helaas is het voor jou niet belangrijk genoeg dat ik het belangrijk vindt dat er een opname gemaakt wordt.
Hierbij laat ik je dan ook weten af te zien van het gesprek.
Voor mij geldt hetzelfde als voor jou, ik ben altijd bereid het gesprek met jou aan te gaan, mits er van het gesprek een opname gemaakt wordt (…)''
Bij e-mail van 20 december 2021 schrijft [verweerster] aan de IBC:
''(…) Misschien hebben jullie mijn mail van 5 december gemist.
Voor de zekerheid mail ik hem nogmaals.
Hierbij het verzoek, ook in het licht van merkpersoonlijkheid van RENN4 (oa. respect, openheid, betrouwbaarheid,) mij een ter zake doende adviesbrief te sturen, met argumenten die ik heb genoemd en niet mijn [collega 1] .''
Bij e-mail van 12 januari 2022 schrijft [verweerster] aan de IBC:
''(…) Helaas heb ik tot op heden taal noch teken mogen ontvangen van de interne bezwarencommissie.
Ik vind het zeer respectloos. Of krijg ik geen antwoord omdat de bezwarencommissie niet durft toe te geven dat er een fout is gemaakt?(…)''
Bij e-mail van 12 januari 2022 schrijft [verweerster] aan [de voorzitter College van Bestuur] :
''(…) Hierbij aan jou de vraag [voorzitter] om de IBC een dringend advies te geven mij te antwoorden, alleen al om te voldoen aan de tone of voice die RENN4 wil uitdragen (respect etc….).
Het niet reageren op diverse mail van mij verzonden naar de IBC getuigd van respectloosheid naar mij als medewerker.
Hopend dat je hierin iets wilt en kunt betekenen. (…)''
Bij e-mail van 10 februari 2022 schrijft [verweerster] aan de IBC:
''(…) Het verbaast mij niet dat ik niks krijg, het wordt een gewoonte dat de IBC niks van zich laat horen. Blijkbaar wordt er gedacht dat als er geen reactie komt de communicatie van mij uiteindelijk wel zal stoppen.
Erg onprofessioneel en niet in lijn met de besturingsfilosofie en de communicatiepijlers van RENN4.
(…)
Maar wat nu?
De externe vertrouwenspersoon is inmiddels ingelicht en het gesprek is geweest.
De volgende stap is het inlichten van de raad van toezicht. (…)''
2.9.
In 2022 is tussen [verweerster] en haar [toenmalige leidinggevende] discussie ontstaan over de opname van de Duurzame Inzetbaarheidsuren (hierna: DI-uren), die [verweerster] als oudere werknemer heeft naast haar reguliere verlofuren. [verweerster] wil de DI-uren inzetten door twee weken voor en twee weken na haar zomervakantie verlof op te nemen, zodat zij tien aaneengesloten weken zomervakantie heeft. [de toenmalige leidinggevende] heeft dit verzoek afgewezen vanwege organisatiebelangen. [verweerster] heeft die beslissing laten toetsen door de vakbondsjurist, die tot een andere afweging komt. Naar aanleiding van het verschil van inzicht is meermaals per e-mail contact geweest tussen [verweerster] en [de voorzitter College van Bestuur] en/of [het lid College van Bestuur] . [verweerster] schrijft onder meer het volgende:
e-mail van 5 april 2022
''Beste [lid College van Bestuur] en [voorzitter]
(…)
Gezien de reactie van de bond concludeer ik dat de door [de toenmalige leidinggevende] genoemde redenen onvoldoende zijn om mijn verzoek tot opname van mijn DI uren af te wijzen.
Vanuit goed werkgeverschap ga ik ervan uit dat er alsnog een akkoord wordt gegeven op mijn aanvraag. (…)''
e-mail van 26 april 2022
''Dag [lid College van Bestuur] ,
(…)
In je mail naar mij lees ik dat je de deur dichtgooit en er geen verdere communicatie mogelijk is. (…)
Als professional wil ik je dan ook van harte uitnodigen om de deur weer open te zetten om, indien dat wenselijk blijkt uit de zienswijze van de bond, met elkaar het gesprek aan kunnen gaan. (…)''
e-mail van 27 april 2022
''Beste [lid College van Bestuur] ,
Eerst even dit:
[lid College van Bestuur] , jij dwingt mij wederom om het juridische traject in te gaan.
[lid College van Bestuur] ik ervaar dit als pest gedrag naar mij!In de afgelopen 8 jaar zijn er diverse issues geweest waarin jij mij geen andere keuze overlaat het juridisch uit te zoeken en jij weigert om in gezamenlijkheid te onderzoeken wat de wettelijke kaders zijn.
Onlangs kwam [voorzitter] nog bij mij om te vragen waarom ik steeds het juridische traject opstart, nou [lid College van Bestuur] jij bent daarvan de reden. Het lijkt erop dat jij mij het gewoon niet gunt!
Stop met pesten [lid College van Bestuur] !
(…)
Hieronder tref je de zienswijze van de bond aan. Uit deze onderbouwing blijkt dat het argument dat aangedragen wordt door RENN4 juridisch niet juist is.
Ik ga er dan ook vanuit dat mijn verzoek alsnog gehonoreerd wordt.
Zo niet dan rest mij geen andere weg om een kort geding op te starten. (…)''
2.10.
Op 12 mei 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het CvB en [verweerster] , waarin het CvB heeft aangegeven dat zij het gedrag, de manier van communiceren en de wijze van samenwerken van [verweerster] als onacceptabel beschouwt.
2.11.
Vanaf 12 mei 2022 is [verweerster] door RENN4 vrijgesteld van werk met behoud van loon. Dit duurt tot op heden voort.
2.12.
Bij brief van 13 mei 2022 heeft het CvB het gesprek van 12 mei 2022 aan [verweerster] bevestigd. In die brief is onder meer opgenomen:
''(…)
In dit gesprek hebben wij je laten weten dat wij jouw gedrag en manier van communiceren in de afgelopen periode, waarbij je [lid College van Bestuur] o.a. beschuldigt van 'pesten', als volstrekt onacceptabel beschouwen. Wij zijn in het verlengde daarvan ontevreden over de manier waarop wij met elkaar samenwerken, vooral daar waar het om het vertrouwen in de organisatie, [lid College van Bestuur] en mij betreft. Omdat de meer informele gesprekken daarover in de afgelopen periode daar geen verandering in hebben gebracht, vonden (en vinden) wij het van belang het daar meer nadrukkelijk met je over te hebben en de mogelijke oplossingsrichtingen te bespreken. (…)
We hebben echter in toenemende mate moeite met de wijze waarop jij je binnen de organisatie in de richting van collega's, [lid College van Bestuur] en/of mij opstelt, waarbij je je enerzijds een positie aanmeet die je niet hebt en je anderzijds bij (organisatorische) veranderingen of gesprekken over hoe bepaalde zaken zijn verlopen, als het 'slachtoffer' opstelt en ons vanuit wantrouwen benadert. (…)
In die situaties raak je het zicht op het gezamenlijke doel ons inziens kwijt. Ook heb ik het gevoel dat wij ons als gevolg daarvan telkenmale moeten verdedigen, waarbij op die momenten dat jij je gelijk niet krijgt, je steeds feller, verwijtender en persoonlijker reageert. Wij zouden de zaken dan niet goed zien of fout doen en jij bent dan degene die het telkens beter weet. Wij willen dat niet meer.
(…)
(…) Zo heb je de nieuw opgestelde en opnieuw gewaardeerde functiebeschrijving van de functie van HR-adviseur (en de indeling daarvan in de functie van Staffunctionaris beleid en advies B) op formele wijze aangevochten. Hoewel dat uiteraard jouw goed recht is, is het wel bijzonder dat je een dergelijke organisatieontwikkeling en vanuit het management c.q. staf genomen besluit ook als onderdeel van de staf aanvecht. Ik heb het daarbij ook als vervelend ervaren dat jij je in die bezwaarprocedure in de richting van de Interne Bezwaren Commissie en de organisatie (die door mij werd vertegenwoordigd) uiterst wantrouwend hebt opgesteld en een uitvoerige e-mailcorrespondentie hebt gevoerd over de hele gang van zaken. Ik heb mij oprecht verbaasd over de wijze waarop jij je in de richting van de leden van de Interne Bezwaren Commissie en in mijn richting hebt opgesteld (waarbij je o.a. hebt aangedrongen op het verstrekken van geluidsopnames, omdat je de verslaglegging niet vertrouwde). De manier waarop je de Interne Bezwaren Commissie benaderd hebt en/of onder druk hebt gezet om een brief aan te passen ging alle redelijkheid te buiten.
Hoewel de bezwaarprocedure bij de Interne Bezwaren Commissie zich had kunnen beperken tot een zakelijk verschil van mening over de inhoud en waardering van de functie, heeft het hele proces als gevolg van jouw uiterst formele en processuele opstelling bij mij een wrange nasmaak gekregen. (…)
(…) Vooral bij de manier waarop je een dergelijk proces aanvliegt, lijk je daarbij het belang van een constructieve samenwerking en het feit dat wij met z'n allen hier dagelijks op een constructieve manier met elkaar moeten communiceren, uit het oog te verliezen. Dit speelt overigens niet alleen bij een discussie over de inhoud van jouw functie, maar heeft zich in het verleden ook al eens voorgedaan rondom het vraagstuk bezetting tijdens de vakanties en de onderlinge afstemming daarover.
Ook recentelijk heeft er zich wederom een vervelende discussie met jou voorgedaan. Ditmaal rondom de aanvraag van 4 weken DI-uren (2 weken voor en 2 weken na de zomervakantie), in welk geval je in totaal maar liefst 10 aaneengesloten weken afwezig zou zijn. Deze aanvraag heeft [de toenmalige leidinggevende] begin maart 2022 op gemotiveerde wijze afgewezen, waarna jij - ook - daar de strijd over aan bent gegaan. De afwijzingsbrief is kennelijk per kerende post aan de Algemene Onderwijsbond gestuurd, met het verzoek om een juridische reactie. Die reactie stuur je vervolgens aan mij en [lid College van Bestuur] door, waarbij je aangeeft dat de 'door [de toenmalige leidinggevende] ' genoemde redenen onvoldoende zouden zijn en je 'ervan uitgaat dat er alsnog een akkoord wordt gegeven op jouw aanvraag'. (…)
Helaas begint zich het patroon daarna te herhalen. Nadat [lid College van Bestuur] jou een reactie heeft gestuurd op jouw herhaalde verzoek, waarbij hij bij de gronden die [de toenmalige leidinggevende] al had aangegeven, is gebleven en er nog enkele extra punten bij had genoemd, reageer jij een dag later al met de mededeling dat je onze onderbouwing 'naar de bond hebt gestuurd om deze juridisch te toetsen'. Daarop volgt er op 27 april jl. een e-mail van jou aan [lid College van Bestuur] (…)
Wij achten deze reactie en de manier waarop je [lid College van Bestuur] in deze persoonlijk aanvalt en van pesten beschuldigt, volstrekt onacceptabel. Een constructieve samenwerking tussen jou, [lid College van Bestuur] en mij als Voorzitter van het College van Bestuur wordt daarmee onmogelijk gemaakt.
Opvallend is voorts dat de toon in jouw e-mail ook dreigend is. Zo schrijf je dat je ervan uitgaat dat jouw verzoek alsnog wordt gehonoreerd, omdat je 'anders geen andere weg rest dan een kort geding op te starten'. Ook vermeld je dat jouw e-mail 'wordt gedeeld met mijn juridisch adviseur van de AOB'. Dit alles met als overduidelijk doel het bestuur onder druk te zetten om alsnog 'je gelijk' te krijgen en het akkoord te krijgen op Jouw verzoek. Wij gaan daarin niet mee.
De kern van onze zorg en de problemen die wij in de onderlinge samenwerking met jou ervaren, is gelegen in het feit dat jij naar onze mening jouw eigen kennis en jouw positie veelal voorop stelt in jouw dagelijkse functioneren en daarbij weinig tot geen sensitiviteit toont voor de collega's en leidinggevenden waar jij in dat geval mee te maken hebt, hetgeen ook tot gevolg heeft dat het gezamenlijke doel uit het oog verloren wordt. Dat kan zo niet langer. (…)''
2.13.
Op 2 juni 2022 heeft een tweede gesprek plaatsgevonden tussen het CvB en [verweerster] . Ter sprake is gekomen dat het CvB gedurende de afwezigheid van [verweerster] signalen van collega's ontving dat ook hun onderlinge werkrelatie onder druk staat. Door het CvB is voorgesteld en bevestigd bij brief van 3 juni 2022 om een aantal stappen te doorlopen voordat [verweerster] haar werk kan hervatten, waaronder een mediationtraject met het CvB, een verbetertraject ten aanzien van haar gedrag en een coachingstraject.
2.14.
In juni/juli 2022 is een mediationtraject tussen [de voorzitter College van Bestuur] en [verweerster] gestart dat zonder resultaat is beëindigd. Tussen partijen is overleg gevoerd over het vervolg, waarna RENN4 aan [verweerster] een voorstel heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
2.15.
Op 22 augustus 2022 heeft [verweerster] een klacht ingediend bij de klachtencommissie van RENN4 dat zij pestgedrag en machtsmisbruik ervaart door [het lid College van Bestuur] .
2.16.
Op 1 september 2022 heeft [verweerster] een e-mail verzonden aan de Raad van Toezicht van RENN4, waarbij zij de situatie schetst en advies vraagt hoe het verder moet.
2.17.
Bij brief van 1 september 2022 heeft [verweerster] het beëindigingsvoorstel afgewezen en zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van werkzaamheden.
2.18.
Bij brief van 12 september 2022 bericht RENN4 onder meer aan [verweerster] dat werkhervatting op dit moment nog niet mogelijk is, omdat de mediation met het CvB niet is geslaagd, de onderlinge verhouding met collega's van HR nog dient te verbeteren en dat een mogelijke werkhervatting bovendien gepaard zal gaan met een verbetertraject. Het CvB bericht dat zij op zoek zal gaan naar een externe mediator/coach.
2.19.
Bij e-mail van vrijdag 16 september 2022 om 16:19 uur bericht de gemachtigde van [verweerster] aan RENN4 dat volgens [verweerster] geen sprake is van problemen in de samenwerking met collega's van HR en dat zij niet bereid is mee te werken aan de inzet van een externe mediator/coach. Tevens bericht de gemachtigde van [verweerster] :
''(…) Ik sluit af met de opmerking dat cliënte vanaf aanstaande maandag afziet van het haar geboden betaalde verlof. Zij zal haar werkzaamheden hervatten vanaf 19 september, 07:30 uur. Om onnodige escalaties te vooromen, zal cliënte dat vooralsnog vanuit huis doen. (…)''
2.20.
Op maandagochtend 19 september 2022 heeft [verweerster] aan verschillende (regio)directeuren gemaild dat zij weer aan het werk is.
2.21.
Bij e-mail van 19 september 2022 heeft het CvB aan [verweerster] bericht dat zij de handelswijze van [verweerster] ten aanzien van de werkhervatting onacceptabel acht.
2.22.
Bij e-mails van 21, 29 en 30 september 2022 bericht de gemachtigde van [verweerster] dat [verweerster] niet op de hoogte is van samenwerkingsproblemen met collega's en wordt verzocht om bewijs daarvan.
2.23.
Bij e-mail van 4 oktober 2022 heeft RENN4 verklaringen van collega's van [verweerster] over de onderlinge samenwerking aan de gemachtigde van [verweerster] gestuurd. Het betreft citaten uit schriftelijke verklaringen van [collega 2] , [collega 3] , [collega 1] , [collega 4] , [collega 5] , [collega 6] en [collega 7] .
2.24.
Op 5 oktober 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen RENN4 en [verweerster] , waarin de situatie is besproken en is afgesproken dat [verweerster] zal nadenken over hoe het verder moet. Daarbij is [verweerster] de optie geboden van het doorlopen van een verbetertraject, een coachingstraject en een mediationtraject met collega's dan wel een andere oplossing in de vorm van beëindiging van het dienstverband.
2.25.
Bij e-mail van 14 oktober 2022 verzoekt de gemachtigde van [verweerster] aan de gemachtigde van RENN4 om een duidelijke omschrijving, SMART geformuleerd, ten aanzien van het voorgestelde verbetertraject. Bericht wordt dat pas daarna kan worden afgesproken of en hoe het verbetertraject wordt geaccepteerd. Bij brief van 19 oktober 2022 wordt van de zijde van RENN4 aan dit verzoek gehoor gegeven.
2.26.
Na een e-mailwisseling tussen partijen is bij e-mail van 7 november 2022 door de gemachtigde van RENN4 aan de gemachtigde van [verweerster] bericht dat een laatste gelegenheid wordt geboden om op het verbetertraject in te gaan en dat [verweerster] op 9 november 2022 wordt verwacht voor een gesprek ten behoeve van de start daarvan.
2.27.
Tijdens het gesprek op 9 november 2022 heeft [verweerster] aangegeven bereid te zijn om een verbetertraject te doorlopen, maar niet het traject zoals dat door RENN4 is voorgesteld.
2.28.
Vervolgens is door RENN4 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] .

3.Het verzoek

3.1.
RENN4 verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van
primair verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) en meer subsidiair een combinatie van omstandigheden (i-grond), omdat in alle gevallen redelijkerwijs niet van RENN4 kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij verzoek RENN4 om [verweerster] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.

4.Het verweer en het (deels voorwaardelijke) tegenverzoek

4.1.
[verweerster] verweert zich
primairtegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
4.2.
Het verdere verweer van [verweerster] zal de kantonrechter, gelet op de formulering daarvan, opvatten als een (voorwaardelijk) tegenverzoek. [verweerster] verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. de veroordeling van RENN4 om [verweerster] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking in staat te stellen haar werkzaamheden als HRM-beleidsadviseur op de gebruikelijke wijze en zonder beperkingen te hervatten zoals deze werden verricht voor 12 mei 2022, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat RENN4 in gebreke blijft na betekening van deze beschikking daaraan te voldoen, tot een maximum van € 25.000,00;
subsidiair, ingeval van toewijzing van het ontbindingsverzoek:
II. aan [verweerster] de transitievergoeding van € 42.419,10 bruto toe te kennen;
III. aan [verweerster] een billijke vergoeding van € 272.209,00 bruto toe te kennen dan wel een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding;
IV. als de ontbinding plaatsvindt op de i-grond, aan [verweerster] de extra vergoeding toe te kennen ex artikel 7:671b lid 8 BW van € 21.209,55 bruto;
V. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor RENN4 geldende opzegtermijn van vier maanden, zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking.
4.3.
Verder verzoekt [verweerster] om RENN4 - zowel in het verzoek als in het (voorwaardelijk) tegenverzoek - te veroordelen in de proceskosten en de nakosten. Tot slot verzoekt [verweerster] om de door haar verzochte vergoedingen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening.
4.4.
RENN4 voert verweer tegen het (voorwaardelijke) tegenverzoek.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden op grond van artikel 7:671b BW.
5.2.
De kantonrechter kan een arbeidsovereenkomst alleen ontbinden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:671b leden 1 en 2 jo. artikel 7:669 lid 1 BW). De wet noemt in artikel 7:669 lid 3 BW onder de letters a tot en met i een aantal redelijke gronden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Ook dient te worden nagegaan of het verzoek verband houdt met een opzegverbod (artikel 7:671b lid 2 BW jo. artikel 7:670 BW).
5.3.
Niet gesteld of gebleken is dat er in deze zaak een opzegverbod aan de orde is dan wel dat het verzoek verband houdt met een opzegverbod. Bij de beoordeling wordt er dan ook van uitgegaan dat er geen opzegverbod aan de toewijzing van het ontbindingsverzoek in de weg staat (artikel 7:671b lid 2 BW).
Verwijtbaar handelen [verweerster] ?
5.4.
RENN4 heeft haar verzoek primair gegrond op de stelling dat van de zijde van [verweerster] sprake is van verwijtbaar handelen/nalaten, zodanig dat de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW moet worden ontbonden. RENN4 verwijst daarbij naar haar verzoekschrift met producties, waaruit volgens haar kan worden afgeleid dat de wijze waarop [verweerster] zich binnen RENN4 opstelt en de wijze waarop zij communiceert zeer ongewenst en ongepast is. Dit is een bestendig en terugkerend probleem. Wanneer door RENN4 beslissingen worden genomen waarmee [verweerster] zich niet kan verenigen, dan houdt [verweerster] vast aan haar eigen gelijk en verhardt zij steeds meer. Daarbij neemt [verweerster] een dwingende houding aan en houdt zij onvoldoende rekening met de organisatiebelangen en de onderlinge verhoudingen. Door het gedrag van [verweerster] is een verstoorde arbeidsverhouding ontstaan met het CvB. Dit heeft tot een onwerkbare situatie geleid, waarna [verweerster] vanaf 12 mei 2022 is vrijgesteld van werk. Ook bestaan samenwerkingsproblemen met directe collega's. RENN4 heeft verklaringen van hen in het geding gebracht waarin dit staat. De afgelopen maanden heeft RENN4 meermaals gesprekken gevoerd met [verweerster] . [verweerster] bleef echter de discussie aangaan over de incidenten die aan de problemen in de samenwerking ten grondslag liggen en kon niet de omslag maken die noodzakelijk was om tot een verandering te komen. Een mediationtraject, verbetertraject en coachingstraject zijn zonder resultaat geëindigd, niet van de grond gekomen dan wel door [verweerster] geweigerd. Daardoor is RENN4 niet meer in de gelegenheid om het tij te keren. Het beschreven handelen/nalaten van [verweerster] is zodanig verwijtbaar dat van RENN4 in redelijkheid niet meer kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren, aldus RENN4.
5.5.
[verweerster] heeft betwist dat sprake is van verwijtbaar handelen/nalaten. De e-mail van [verweerster] aan [het lid College van Bestuur] van 27 april 2022 waarin zij het woord 'pesten' gebruikt is de enige aanleiding voor de ontstane situatie en RENN4 maakt het conflict ten onrechte groter. [verweerster] betwist de gedragsproblemen en verwijst naar haar personeelsdossier waarin daarover niets is opgenomen. Pas na de e-mail van 27 april 2022 komt dit als een duveltje uit een doosje. De situatie is in de kern terug te voeren tot voornoemde e-mail en daarom is [verweerster] bereid een traject aan te gaan met betrekking tot die context, maar niet het intensieve traject dat RENN4 heeft voorgesteld. Dat traject is onredelijk bezwarend en tevens onveilig omdat daarin collega's worden betrokken. Er is geen sprake van een samenwerkingsprobleem met collega's en [verweerster] acht het verwijtbaar dat RENN4 hen heeft gevraagd om schriftelijke verklaringen op te stellen, omdat dit een escalerend effect heeft. Verder heeft [verweerster] aangevoerd dat zij het gedrag van [het lid College van Bestuur] heeft ervaren als grensoverschrijdend, intimiderend, machtsmisbruik en als pesten. RENN4 heeft hiernaar ten onrechte geen onderzoek ingesteld na de melding van [verweerster] per e-mail van 27 april 2022. In plaats daarvan is RENN4 met twee gestrekte benen op [verweerster] afgegaan met één doel: de beëindiging van het dienstverband. RENN4 heeft gepersisteerd in de door haar ingezette ramkoers, met als gevolg dat ook [verweerster] zich heeft vastgebeten. Hierdoor heeft RENN4 zelf een conflict gecreëerd, aldus [verweerster] .
5.6.
De kantonrechter overweegt dat bij een ontbindingsverzoek gegrond op verwijtbaar handelen de werkgever aannemelijk moet maken dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer en dat dit zodanig is dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het gaat daarbij om daden of gedragingen van de werknemer waarbij sprake is van toerekenbare verwijtbaarheid. Dat wil zeggen dat de werknemer schuld heeft aan dat handelen of nalaten. Bij deze ontslaggrond is de mate van verwijtbaar handelen of nalaten bepalend voor de vraag of sprake is van een redelijke grond voor ontslag.
5.7.
Uit het feitencomplex blijkt dat tussen partijen verschillende rechtspositionele discussies gespeeld hebben, waaronder over het aanvragen van verlof in de zomervakanties, over de nieuwe functiebeschrijving- en waardering van [verweerster] en over de inzet van haar DI-uren. In die discussies staan [verweerster] en RENN4 telkens lijnrecht tegenover elkaar. Het mag zo zijn dat de rechtspositionele discussies door RENN4 als ongewenst zijn ervaren, maar naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de inhoudelijke discussies op zichzelf geen reden zijn om over te gaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat zou er feitelijk op neerkomen dat aan een werknemer het recht ontnomen wordt om verschillen van inzicht over diens rechtspositie voor te leggen en aan te vechten, hetgeen onaanvaardbaar is. Anders dan RENN4 heeft aangevoerd kan [verweerster] in zoverre niet worden verweten dat zij (onder meer) haar nieuwe functiebeschrijving- en waardering juridisch-inhoudelijk heeft aangevochten.
5.8.
Anders dan [verweerster] heeft aangevoerd ziet het tussen partijen bestaande geschil naar het oordeel van de kantonrechter niet slechts ziet op de e-mail van 27 april 2022 van [verweerster] aan [het lid College van Bestuur] . Die e-mail is voor RENN4 kennelijk wel een omslagpunt geweest om te werken aan verandering, maar uit het feitencomplex blijkt wel degelijk dat al vóór die e-mail sprake is geweest van meerdere geschilpunten en botsingen tussen [verweerster] en anderen binnen RENN4. Die punten worden duidelijk benoemd in de e-mail van 13 mei 2022 van RENN4 aan [verweerster] , die gestuurd is naar aanleiding van een tussen partijen gevoerd gesprek op 12 mei 2022. De kern van die e-mail houdt in dat RENN4 een terugkerend patroon ziet waarin [verweerster] zich op een ongewenste wijze opstelt, waaronder rondom het aanvragen van haar verlof, de inzet van haar DI-uren en de onderlinge afstemming over de bezetting tijdens de vakanties. RENN4 benoemt ook haar communicatie richting de IBC, [de voorzitter College van Bestuur] en [het lid College van Bestuur] . Zoals hiervoor overwogen treft [verweerster] geen verwijt dat zij rechtspositionele discussies heeft gevoerd, maar wel is van belang om onderscheid te maken tussen het juridisch-inhoudelijke debat zelf en de wijze waarop dat debat wordt gevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat uit de door RENN4 overgelegde e-mails (r.o. 2.8. e.v.) blijkt dat [verweerster] in haar communicatie herhaaldelijk een dwingende houding aanneemt, ook als het hiërarchisch een meerdere betreft, en dat de door haar gekozen toonzetting zeer ongepast is. De kwalificaties (''machtsmisbruik'', ''pesten'', ''ramkoers'' etc.) die [verweerster] gebruikt, gaan te ver en worden ook niet door de gestelde feiten en omstandigheden gerechtvaardigd. Daarmee is [verweerster] meermaals over de schreef gegaan. Dat RENN4/ [het lid College van Bestuur] inhoudelijk een andere mening is toegedaan over de rechtspositionele geschilpunten en tot een andere beslissing komt dan [verweerster] en haar vakbondsjurist, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet automatisch dat sprake is van pesten, machtsmisbruik of de andere door [verweerster] gebruikte kwalificaties. De kantonrechter ziet daarvoor onvoldoende aanknopingspunten in de stukken en in het door [verweerster] aangevoerde. Verder is gebleken dat het ongewenste gedrag van [verweerster] ook blijft aanhouden gedurende de vrijstelling van werk, zoals onder meer blijkt uit haar eenzijdige beslissing om weer aan het werk te gaan op maandag 19 september 2022, waarover zij ook een aantal regiodirecteuren berichtte. Al met al acht de kantonrechter het gelet op de geschetste situatie aannemelijk dat [verweerster] zich zodanig heeft opgesteld dat de onderlinge verhoudingen onnodig op scherp zijn gezet, waardoor tussen RENN4 en [verweerster] een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan. Verder acht de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat ook problemen bestaan in de samenwerking tussen [verweerster] en andere collega's, hetgeen steun vindt in de overgelegde verklaringen van die collega's.
5.9.
[verweerster] heeft nog aangevoerd dat in haar personeelsdossier niets is terug te vinden van de door RENN4 (pas) in de e-mail van 13 mei 2022 benoemde punten en dat RENN4 ingeval van problemen haar daar op adequate wijze op had moeten wijzen. De kantonrechter is van oordeel dat het RENN4 vrij staat, gelet op de gezagsverhouding die er tussen RENN4 als werkgever en [verweerster] als werknemer bestaat, om die punten op enig moment te benoemen en om vanaf dat moment een verandering in opstelling van [verweerster] te verlangen. Gezien de aan [verweerster] gemaakte verwijten bestond daar reden toe en bovendien is nadien, zoals hierna zal blijken, voor [verweerster] nog voldoende gelegenheid geweest om te werken aan een verandering.
5.10.
Vaststaat dat RENN4 tijdens het gesprek van 12 mei 2022 en in de maanden daarna pogingen heeft ondernomen om de onderlinge verstandhouding vlot te trekken en daarnaast voorstellen heeft gedaan om onder andere de communicatie van [verweerster] en de samenwerking met haar te verbeteren. Gebleken is dat de mediation tussen [de voorzitter College van Bestuur] en [verweerster] zonder resultaat is geëindigd en dat de mediation tussen [het lid College van Bestuur] en [verweerster] niet van de grond is gekomen. Daarnaast heeft [verweerster] het door RENN4 voorgestelde coachingstraject geweigerd, omdat [verweerster] bleef ontkennen dat sprake was van problemen in de samenwerking met haar directe collega's. Ten aanzien van het door RENN4 voorgestelde verbetertraject heeft [verweerster] verzocht dat dit traject eerst SMART geformuleerd moest worden, maar nadat RENN4 aan dat verzoek had voldaan heeft [verweerster] dit traject alsnog geweigerd. De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van [verweerster] had gelegen om voornoemde kansen aan te grijpen en in ieder geval een aanvang te maken met één van de trajecten. [verweerster] heeft onvoldoende onderbouwd waarom deelname daaraan niet van haar kon worden gevergd. Doordat [verweerster] geen medewerking heeft willen verlenen en in plaats daarvan een ontkennende houding bleef aannemen, is de arbeidsverhouding nog verder verstoord geraakt.
5.11.
De kantonrechter concludeert dat de wijze waarop [verweerster] zich gedurende langere tijd heeft gedragen in combinatie met haar aanhoudende weigering om mee te werken aan enig traject ter verbetering van het ontstane arbeidsgeschil, als zodanig verwijtbaar handelen/nalaten is aan te merken dat van RENN4 in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarmee is sprake van een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Gelet op de slotzin van artikel 7:669 lid 1 BW ligt herplaatsing niet in de rede. De conclusie van het bovenstaande is dan ook dat het verzoek gegrond op artikel 7:669 lid 3 sub e BW (verwijtbaar handelen) zal worden toegewezen.
5.12.
De overige door RENN4 aangevoerde ontbindingsgronden hoeven gelet op voorgaande conclusie geen bespreking meer.
Ontbindingsdatum
5.13.
Als uitgangspunt bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst geldt dat de rechter het einde van de arbeidsovereenkomst bepaalt op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. De in aanmerking te nemen opzegtermijn van de werkgever wordt verkort met de tijd die de ontbindingsprocedure in beslag heeft genomen, met dien verstande dat steeds een termijn van ten minste een maand dient te resteren. Deze aftrek vindt niet plaats wanneer de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (art. 7:671b lid 9 sub a BW). Op deze bepaling heeft [verweerster] een beroep gedaan.
5.14.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de parlementaire geschiedenis en de jurisprudentie volgt dat slechts in uitzonderingsgevallen sprake zal zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door een werkgever of werknemer. De lat daarvoor ligt hoog. Zoals reeds hiervoor overwogen is niet aannemelijk geworden dat van de zijde van RENN4 sprake is (geweest) van machtsmisbruik dan wel gedrag dat als grensoverschrijdend, intimiderend of pesten kan worden gekwalificeerd. Evenmin is door [verweerster] voldoende aannemelijk gemaakt dat de onderlinge verhoudingen ernstig onder druk zijn gezet door de wijze waarop RENN4 heeft gereageerd op de e-mail van 27 april 2022 en door de wijze waarop RENN4 heeft vastgehouden aan een volgens [verweerster] onredelijke koers ter verbetering van de situatie. De kantonrechter is van oordeel dat de verwijten die [verweerster] RENN4 maakt zowel afzonderlijk als in onderling verband en samenhang bekeken, niet de conclusie kunnen dragen dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van RENN4.
5.15.
De opzegtermijn voor RENN4 bedraagt drie maanden, zoals volgt uit artikel 3.9 lid 2 sub d Cao primair onderwijs jo. artikel 7:672 lid 7 BW. Onder aftrek van de proceduretijd (art. 7:671b lid 9 sub a BW) en rekening houdend met het feit dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst enkel tegen het einde van de maand kan plaatsvinden (art. 7:672 lid 1 BW), zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden met ingang van 1 april 2023.
het (deels voorwaardelijke) tegenverzoek
Het tegenverzoek tot wedertewerkstelling
5.16.
[verweerster] heeft primair verzocht om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en RENN4 te veroordelen om [verweerster] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking in staat te stellen haar werkzaamheden als HRM-beleidsadviseur te hervatten, op straffe van een dwangsom. Zoals hiervoor is overwogen zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden en om die reden zal de door [verweerster] verzochte wedertewerkstelling worden afgewezen.
Het voorwaardelijk tegenverzoek
5.17.
Nu het ontbindingsverzoek van RENN4 zal worden toegewezen, is de voorwaarde waaronder het voorwaardelijk tegenverzoek is ingesteld vervuld, zodat het voorwaardelijk tegenverzoek eveneens zal worden behandeld.
Transitievergoeding
5.18.
Op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 2 BW is de werkgever een transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd als de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever wordt ontbonden. Die situatie doet zich hier voor. Tussen partijen is niet in geschil dat RENN4 op grond van artikel 7:673 BW aan [verweerster] een transitievergoeding verschuldigd is. RENN4 heeft in het verzoekschrift berekend dat de transitievergoeding volgens haar € 40.718,70 bedraagt. [verweerster] heeft in haar verweerschrift verzocht om een transitievergoeding van € 42.419,10 toe te wijzen, waarvan zij een berekening heeft bijgevoegd. RENN4 heeft dit laatste bedrag niet betwist, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan zal uitgaan. Om die reden zal een bedrag van € 42.419,10 aan transitievergoeding worden toegewezen. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Billijke vergoeding
5.19.
Naast de transitievergoeding heeft [verweerster] verzocht om RENN4 te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 272.209,00 bruto dan wel een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding.
5.20.
De kantonrechter stelt voorop dat enkel in geval van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van de werkgever een aanvullende billijke vergoeding aan de werknemer kan worden toegekend (artikel 7:671b lid 9 sub c BW). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen. Zoals reeds hiervoor is overwogen bij het bepalen van de ontbindingsdatum, is geen sprake van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van RENN4. Dit verzoek van [verweerster] zal dan ook worden afgewezen.
Cumulatievergoeding
5.21.
De door [verweerster] verzochte cumulatievergoeding zal worden afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst niet zal worden ontbonden op de cumulatiegrond (i-grond).
Het verzoek en het (voorwaardelijk) tegenverzoek
Proceskosten
5.22.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van de procedure aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.Beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen RENN4 en [verweerster] met ingang van 1 april 2023;
in het (voorwaardelijk) tegenverzoek:
6.2.
veroordeelt RENN4 tot betaling van een bedrag van € 42.419,10 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
in het verzoek en in het tegenverzoek:
6.3.
compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.4.
verklaart de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.
c 48298