ECLI:NL:RBNNE:2023:691

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
LEE 21/1472
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invorderingsbeschikking inzake overtreding van last onder dwangsom voor gebruik van een sleufsilo zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de invorderingsbeschikking van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, gedateerd 20 augustus 2020. Eiser had een last onder dwangsom ontvangen op 16 april 2020, waarin hem werd verboden een sleufsilo in gebruik te nemen zonder omgevingsvergunning. De rechtbank constateert dat eiser de last heeft overtreden en dat de dwangsom van € 10.000,- verbeurd is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de last, maar dit bezwaar is ingetrokken, waardoor de last onherroepelijk is geworden. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de invordering onredelijk maken. Eiser heeft aangevoerd dat de locatie voor het kuilen van gras is toegestaan en dat de bouw van de sleufsilo vergunningvrij is, maar deze argumenten zijn niet meer relevant omdat ze tegen de last hadden moeten worden ingebracht. De rechtbank benadrukt dat het belang van handhaving en het gezag van de opgelegde last onder dwangsom zwaarwegend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiser de dwangsom moet betalen en geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1472

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel

(gemachtigde: S. Dolfing).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[naam 1] en [naam 2]uit [plaats] ([derde belanghebbende])
(gemachtigde: mr. A. Daan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invorderingsbeschikking van het college van 20 augustus 2020. Volgens het college heeft eiser niet aan de opgelegde last onder dwangsom van 16 april 2020 voldaan en moet eiser daarom een dwangsom van € 10.000,- betalen. De last was een verbod om een zonder omgevingsvergunning gebouwde sleufsilo in gebruik te nemen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 april 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [derde belanghebbende] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022, tegelijkertijd met de beroepen bekend onder de nummers LEE 21/1228, LEE 21/2456 en LEE 22/1668, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiser [naam 3], [naam 4] en hun gemachtigde, de gemachtigde van het college, [derde belanghebbende] en haar gemachtigde.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is gevestigd op [adres] te [plaats]. Ten oosten van het perceel woont [derde belanghebbende].
2.1.
Aan de oostkant van het perceel wordt al jaren kuilvoer opgeslagen. In maart 2020 is eiser gestart met de bouw van een sleufsilo rond een bestaande kuilvoerplaat aan de oostkant. [derde belanghebbende] heeft het college gevraagd hiertegen handhavend op te treden omdat er geen omgevingsvergunning zou zijn verleend voor de bouw van die sleufsilo.
2.2.
Op 3 april 2020 heeft een toezichthouder namens het college een bouwstop opgelegd. Op 16 april 2020 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd. Hij heeft eiser verboden om de sleufsilo in gebruik te nemen voordat hiervoor een omgevingsvergunning is verleend. Als hij dit wel doet, moet hij € 10.000,- betalen.
2.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom. Het college heeft een toelichting gegeven op de last. Naar aanleiding van die toelichting heeft eiser het bezwaarschrift ingetrokken.
2.4.
Op 23 juni 2020 heeft de toezichthouder geconstateerd dat de sleufsilo in gebruik is genomen. [derde belanghebbende] heeft het college verzocht om tot invordering van de dwangsom over te gaan. Het college heeft op 20 augustus 2020 een invorderingsbeschikking genomen. Het verdere procesverloop is hierboven beschreven onder 1.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de invorderingsbeschikking. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Omvang van het geding
5. Niet in geschil is dat het bezwaar tegen de last onder dwangsom is ingetrokken, dus dat de last daarmee onherroepelijk is geworden. Verder is niet in geschil dat de opgelegde last is overtreden en de dwangsom is verbeurd. Voor de bouw van de sleufsilo is namelijk op 16 juli 2020 een omgevingsvergunning verleend, terwijl eiser de sleufsilo daarvoor al in gebruik heeft genomen. Tot slot is niet in geschil dat het recht tot invordering van de verbeurde dwangsom niet is verjaard.
Is invordering van de dwangsom onredelijk?
6. Eiser heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat invordering van de dwangsom onredelijk is. Volgens hem zijn er bijzondere omstandigheden die zich tegen invordering verzetten. Allereerst stelt hij dat bij het nemen van het bestreden besluit niet is meegewogen dat hij wel bezwaar heeft gemaakt tegen de opgelegde last. Ook is er volgens hem geen sprake van een overtreding, omdat de locatie mag worden gebruikt voor het kuilen van gras. Bovendien is de bouw van een voedersilo ter plaatse vergunningvrij op grond van artikel 3, eerste volzin en onder 6 van bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ook had college volgens eiser bij het nemen van het bestreden besluit rekening moeten houden met het feit dat de omgevingsvergunning voor de bouw en het gebruik van de silo inmiddels is verleend. Tot slot was er sprake van een noodsituatie, het gemaaide gras moest ergens opgeslagen worden.
7. Bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. [1]
8. Het is vaste rechtspraak dat bezwaren die tegen de last naar voren hadden kunnen worden gebracht, niet meer met succes tegen de invorderingsbeschikking kunnen worden aangevoerd. Dit is alleen anders in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als er evident geen overtreding is gepleegd. [2] Tussen partijen staat ter discussie of het kuilen van gras op de locatie aan de oostzijde van het perceel op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan is toegestaan. Daarover gaan de procedures met zaaknummers LEE 21/1228, LEE 21/2456 en LEE 22/1668. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande al dat het niet evident is dat er geen overtreding wordt gepleegd. De argumenten van eiser dat gras kuilen ter plaatsen is toegestaan en er vergunningvrij gebouwd mag worden, hoeven niet meer besproken te worden. Deze had eiser namelijk tegen de last kunnen aanvoeren.
9. Dat eiser het bezwaar tegen deze last heeft ingetrokken, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen risico en is ook geen bijzondere omstandigheid waaruit volgt dat het college niet tot invordering mag overgaan. Van een noodsituatie waardoor eiser niet anders kon dan de sleufsilo in gebruik nemen is de rechtbank ook niet gebleken.
10. Het is ten slotte vaste rechtspraak dat legalisatie van de illegale situatie achteraf niet met zich brengt dat het college de dwangsom niet meer mag invorderen. Ook dit zou afbreuk doen aan het gezag dat moet uitgaan van een opgelegde last onder dwangsom. [3] De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de dwangsom moet betalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en mr. H.J. Bastin en mr. D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
2.Uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1945.