ECLI:NL:RBNNE:2023:602

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
C/18/220882 / KG RK 23-61
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot getuigenverhoor

Op 22 februari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.D. Kloosterman, die de rechters H. Brouwer, W.S. Sikkema en L.M. Praamstra wilde wraken. De wraking was gebaseerd op de motivering van de rechters om een verzoek tot het horen van getuigen af te wijzen, wat volgens de verzoekster zou wijzen op vooringenomenheid. De rechtbank heeft op 21 februari 2023 het wrakingsverzoek behandeld, waarbij de verzoekster en de rechters hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank oordeelde dat de rechters niet vooringenomen waren en dat de afwijzing van het getuigenverhoor een procedurele beslissing was die niet kon leiden tot wraking. De rechtbank benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden bij objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid, en dat de verzoekster concrete omstandigheden moet aanvoeren. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar zouden kunnen brengen. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK GRONINGEN

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/220882 / KG RK 23-61
Beslissing van 22 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. A.D. Kloosterman,
strekkende tot de wraking van
mrs H. Brouwer, W.S. Sikkema en L.M. Praamstra,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Op 21 februari 2023 is namens verzoekster in de strafzaak met parketnummer [nummer] een mondeling verzoek tot wraking gedaan van de leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van deze strafzaak. Van het verhandelde ter zitting
van 21 februari 2023, inhoudende het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor, is proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 21 februari 2023 behandeld. Verschenen zijn mr. Kloosterman en de rechters, die hun standpunten hebben toegelicht.
1.3.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek en gelet op de toelichting bij de mondelinge behandeling door de wrakingskamer, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Door de motivering van de weigering door de rechters van het verzoek van verzoekster tot het (doen) horen van drie getuigen, hebben de rechters reeds een eindoordeel gegeven over de herkomst van het geld en over het gegeven dat het geld van verzoekster is. Daarmee zijn de rechter vooringenomen en niet onpartijdig.
2.2.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Daartoe hebben zij het volgende gesteld. Zij zijn niet vooringenomen geweest en hebben ook niet de schijn van vooringenomenheid gewekt. De weigering om een nader getuigengehoor te gelasten is een procedurele beslissing waarvoor niet kan worden gewraakt. Verder hebben de rechters zich niet uitgelaten over de schuldvraag. Bij de motivering van de afwijzing van het verzochte nader getuigengehoor is bij herhaling aangegeven dat op dat moment geen reden bestond tot toewijzing daarvan en dat dat wellicht tijdens de behandeling van de hoofdzaak nog anders zou kunnen worden.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
In de eerste plaats overweegt de rechtbank over het door verzoekster gestelde dat het proces-verbaal van de strafzitting geen juiste althans geen volledige weergave is van het aldaar verhandelde, het volgende. Het opgemaakte proces-verbaal is een zakelijke weergave van het verhandelde ter zitting en heeft betrekking op het ingediende wrakingsverzoek en de gronden daarvoor. Dat daarin niet alles staat vermeld dat op de zitting is verhandeld, betekent derhalve niet dat het proces-verbaal incorrect is. Bij de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek zal de rechtbank uitgaan van het door de voorzitter en de griffier gewaarmerkte proces-verbaal.
3.3.
Het wrakingsverzoek is ingegeven door de (motivering van de) afwijzing van het door verzoekster verzochte nader getuigengehoor. Een dergelijke processuele beslissing waar een procesdeelnemer zich niet in kan vinden, is op zichzelf geen grond om een wrakingsverzoek toe te wijzen en te oordelen dat deze beslissing de onpartijdigheid van de rechters raakt. Ook de motivering van die beslissing wordt gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in beginsel niet op juistheid of begrijpelijkheid beoordeeld door de wrakingskamer, tenzij de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
3.4.
Uit het opgemaakte proces-verbaal, dat op dit punt ook niet is bestreden, blijkt dat de rechters de weigering van het verzochte getuigengehoor als volgt hebben gemotiveerd:
‘In 2021 is een regiezitting geweest waarop door de rechtbank op de verzoeken om getuigen te horen is beslist. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de verzoeken — gelet op vaste jurisprudentie — daarom worden beoordeeld in het licht van het noodzaakscriterium. In het licht van de verdenkingen en vaste jurisprudentie aangaande witwasverdenkingen mag van verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd over de herkomst van het geld. De rechtbank stelt vast dat verdachte op dit moment nog geen verklaring heeft
afgelegd, hoewel hem daartoe de gelegenheid is geboden en door de raadsman is aangekondigd dat verdachte een verklaring zou gaan afleggen. Dit zou in de loop van het onderzoek ter terechtzitting anders kunnen worden, als verdachte zou verklaren. De gevoegde verklaring van verdachte is summier en is afgelegd ruim vierenhalfjaar na het ontstaan van de verdenkingen. Een onderbouwing ontbreekt. Er wordt gesteld dat het geld afkomstig is van de contante paardenhandel van de overleden man van verdachte, maar er is niet toegelicht om welke transacties het gaat, wie de
koper is, wanneer de transacties hebben plaatsgevonden en hoe het geld bijvoorbeeld terecht
is gekomen daar waar het is aangetroffen. Er zijn ook geen stukken ingebracht ter
onderbouwing. Op dit moment is de verklaring dus te dun om de getuigen toe te wijzen.
Bovendien valt — gelet op de motivering die wordt gegeven, die er in de kern op neerkomt
dat de getuigen kunnen bevestigen dat er met contant geld in paarden werd gehandeld — niet
in te zien dat de gevraagde getuigen de benodigde concrete informatie zouden kunnen
verstrekken. Daarbij weegt ook mee dat de verklaring van verdachte summier is en slechts in algemene termen vermeldt dat het geld afkomstig is uit contante paardenhandel. De rechtbank acht op dit moment het doen horen van de getuigen dus niet noodzakelijk en wijst de daartoe strekkende verzoeken af.’
3.5.
Gelet op de aangehaalde motivering van de (procedurele) beslissing van de rechters om geen nader getuigengehoor toe te staan, overweegt de rechtbank dat in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven niet kan worden geoordeeld dat die motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Daarbij speelt een rol dat blijkens de motivering door de rechters is aangegeven dat “op dit moment” het nader doen horen van getuigen niet noodzakelijk is. Het gebruik van de zinsnede “op dit moment” kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat het mogelijk is dat bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak blijkt dat het nader doen horen van getuigen wel noodzakelijk is. Met die motivering hebben de rechters naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen (inhoudelijk) eindoordeel gegeven over de schuldvraag van verzoekster.
3.6.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechters jegens verzoekster een vooringenomenheid koesteren of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.7.
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de hoofdzaak (met parketnummer [nummer] ) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
4.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, de rechters en het Openbaar Ministerie.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. Th.A. Wiersma, L.T. de Jonge en A. Jongsma in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Scholing en op 22 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.
- de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
js (319)