ECLI:NL:RBNNE:2023:601

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
176571
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek kinderalimentatie en voorlopige zorgregeling in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om kinderalimentatie en een wijziging van de zorgregeling. De vrouw had verzocht om een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek te onbepaald en onvoldoende onderbouwd was. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2023 heeft de vrouw voor het eerst stelling genomen over de behoefte van het kind en de draagkracht van de man, maar dit was niet vergezeld van de benodigde berekeningen of bewijsstukken. De man had eerder al in zijn verweerschrift aangegeven dat het verzoek onduidelijk was en niet goed onderbouwd.

De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind eens per veertien dagen een weekend bij de man verblijft. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van het kind. De rechtbank benadrukte het belang van een goede communicatie tussen de ouders en het welzijn van het kind. De beslissing om het verzoek tot kinderalimentatie af te wijzen, doet niets af aan de wettelijke onderhoudsverplichting van de man, die naar draagkracht moet bijdragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de hoofdverblijfplaats en zorgregeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/176571 / FA RK 20-1484
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 8 februari 2023
inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats 1] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. F.P. van Dalen, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[de man],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H.D. Postma, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 20 januari 2021, die als herhaald en ingelast moet worden beschouwd;
- een brief van het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (KKE), binnengekomen bij de griffie op 15 juni 2021;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), binnengekomen bij de griffie op 11 maart 2022;
- een F9-formulier van de man, binnengekomen bij de griffie op 1 november 2022;
- een F9-formulier van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 9 november 2022;
- een brief met bijlagen van de vrouw, binnengekomen bij de griffie op 21 december 2022;
- een brief met bijlagen van de man, binnengekomen bij de griffie op 30 december 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- namens de man, mr. H.D. Postma,
- namens de RvdK, [naam] .
2. De resterende verzoeken, de nadere standpunten van partijen en de beoordeling daarvan
2.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 20 januari 2021 alle verzoeken aangehouden en partijen doorverwezen naar het traject ouderschapsmediation van het KKE. Helaas is het traject bij het KKE niet succesvol afgesloten en heeft de RvdK aanleiding gezien om onderzoek te verrichten. Het onderzoek van de RvdK heeft geresulteerd in het rapport van 4 januari 2022. Uit het rapport blijkt dat de RvdK op basis van de toen beschikbare informatie (nog) geen advies kon geven.
2.2.
De vrouw heeft bij F9-formulier van 9 november 2022 aangegeven dat zij haar verzoeken behoudens die van de kinderalimentatie, intrekt. Namens de man is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij zelfstandige verzoeken handhaaft.
2.3.
De rechtbank moet nu nog een beslissing nemen op het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man een bijdrage in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] moet voldoen, althans een beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren. Voorts moet de rechtbank nog een beslissing nemen op de zelfstandige verzoeken van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
 het hoofdverblijf van [de minderjarige] wordt gewijzigd en wordt vastgesteld bij de man;
 de zorgregeling wordt gewijzigd en wordt bepaald dat [de minderjarige] week op week af bij de man/vrouw zal verblijven van vrijdag 17:00 uur tot de daaropvolgende vrijdag 17:00 uur en om de vakantieregeling te wijzigen, in die zin dat [de minderjarige] :
 de even jaren de eerste helft van de vakantie bij de vrouw verblijft en de tweede helft bij de man en in de oneven jaren andersom;
 op de verjaardagen van de betreffende ouder en/of familielid dat [de minderjarige] bij de desbetreffende ouder verblijft en dat hetzelfde geldt voor (half)broers, (half)zussen en biologische opa's en oma's;
 in de even jaren viert [de minderjarige] haar verjaardag bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw.
Hoofdverblijf en zorgregeling
2.4.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij en de man weer on speaking terms zijn, er met hulp van [X] overeenstemming is bereikt over de zorgregeling en dat zij daarom haar verzoeken heeft ingetrokken. De vrouw wil graag rust. Daarop heeft de advocaat van de man aangegeven dat partijen weliswaar on speaking terms zijn, maar dat de man nog zorgen heeft over de situatie waarbij [de minderjarige] merendeel van de tijd bij de vrouw verblijft en hij het liefst een uitbreidere regeling wenst te hebben met [de minderjarige] .
2.5.
De rechtbank wil allereerst benoemen dat het positief is dat partijen in staat zijn om samen over [de minderjarige] te communiceren en dat zij samen uitvoering geven aan een (voorlopige) zorgregeling. De rechtbank stelt echter ook vast dat er een verschil van visie bestaat tussen partijen over welke hoofdverblijfplaats en uiteindelijke zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is.
De RvdK heeft aangegeven dat op basis van de overgelegde stukken en de uiteenlopende visies, het onduidelijk is of de huidige situatie het meest in het belang van [de minderjarige] is. De RvdK heeft daarom aangeboden om onderzoek te verrichten. De rechtbank sluit zich hierbij aan. De rechtbank zal, zoals zij ook reeds heeft medegedeeld aan partijen tijdens de mondelinge behandeling, de RvdK opdragen om (wederom) onderzoek te verrichten. In afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zal de rechtbank de zelfstandige verzoeken van de man aanhouden.
2.6.
De rechtbank vindt het belangrijk dat er een voorlopige regeling wordt vastgelegd. De rechtbank zal daarbij aansluiting zoeken bij de huidige regeling waarbij [de minderjarige] eens per twee weken een weekend bij de man verblijft.
Kinderalimentatie
2.7.
Uit het dossier blijken de volgende feiten en omstandigheden.
2.8.
Op 23 december 2020 wordt het inleidende verzoekschrift van de vrouw ingediend. Dit verzoek bevat geen stellingname ten aanzien van de ingangsdatum, de behoefte van [de minderjarige] , de draagkracht van partijen en de hoogte van de vast te stellen kinderalimentatie. Op 21 december 2022 worden, zonder toelichting, vier bijlages overgelegd door de vrouw (bewijsstukken met betrekking tot het ontvangen kindgebonden budget, jaaropgaven 2020 en 2021, een brief van de gemeente en een uitkeringsspecificatie van november 2022). Berekeningen zijn daarbij niet overgelegd. In het verweerschrift van 30 december 2022 wordt vervolgens door de man gesteld dat het verzoek onbepaald is en onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd is. Van de zijde van de man worden zekerheidshalve financiële stukken overgelegd.
2.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw voor het eerst stelling ingenomen ten aanzien van de ingangsdatum, de behoefte van [de minderjarige] en de draagkracht van de man. Zij stelt dat de ingangsdatum vastgesteld moet worden op datum indiening verzoekschrift. Voor wat betreft de behoefte van [de minderjarige] stelt zij dat deze berekend moet worden op basis van actuele inkomensgegeven van de man, nu dat inkomen hoger is gelegen dan het inkomen dat partijen ten tijde van samenwoning verkregen. Zij stelt dat de behoefte van [de minderjarige] in 2023 ongeveer € 400,00 per maand bedraagt. De vrouw berekent de draagkracht van de man op € 731,00 per maand en stelt dat zijn draagkracht verdeeld moet worden over vier kinderen waarvoor de man onderhoudsplichtig is. De man voldoet maandelijks een bedrag van € 100,00 ten behoeve van [minderjarige 2] . De resterende draagkracht van de man
(€ 631,00) moet als volgt verdeeld worden:
 ten aanzien van [minderjarige 3] geldt dat er een onderhoudsplichtige vader in beeld is en dat hij voor de helft kan voldoen in de behoefte van [minderjarige 3] , aan hem komt een vijfde deel toe;
 ten aanzien van [de minderjarige] en [minderjarige 4] geldt dat zij gelijkwaardig zijn, aan elk kind komt twee vijfde deel toe.
Samengevat komt de vrouw tot de rekensom dat de draagkracht van de man ten aanzien van [de minderjarige] berekend moet worden op een bedrag van ongeveer € 250,00 per maand.
2.10.
Voornoemde (nieuwe) stellingen van de vrouw zijn, zo begrijpt de rechtbank, gebaseerd op de financiële gegevens die de man heeft overgelegd bij brief van 30 december 2022. In deze brief heeft de man de vrouw erop gewezen dat haar verzoek een onbepaald verzoek betreft, dat het verzoek niet is onderbouwd en dat er ook geen berekeningen zijn overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat in een zaak als deze het aan de vrouw als verzoekende partij is om haar verzoek in ieder geval de hoogte van de kinderalimentatie schriftelijk te specificeren. Hoewel het de vrouw vrijstaat om haar stellingen
nader te onderbouwentijdens de mondelinge behandelingen, staat het haar niet vrij om tijdens de mondelinge behandeling nieuwe stellingen in te nemen. Op deze wijze wordt de wederpartij overvallen en wordt de wederpartij de kans ontnomen om hierop deugdelijk verweer te voeren. Daarbij komt dat deze nieuwe stellingen ook niet zijn onderbouwd met berekeningen. De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de kinderalimentatie een te onbepaald verzoek betreft dat bovendien onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd is. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
2.11.
De rechtbank wijst partijen erop dat het hen, ook nu het verzoek van de vrouw wordt afgewezen, vrij staat om hierover afspraken te maken. Daarvoor kan ook het initiatief door de man worden genomen. Immers, afwijzing van het verzoek van de vrouw doet niets af aan het feit dat er een wettelijke onderhoudsverplichting bestaat op grond waarvan hij naar draagkracht moet bijdragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De man is, gelet op zijn inkomen, ook in staat om een bijdrage te leveren.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat er tussen [de minderjarige] en de man een voorlopige zorgregeling geldt, inhoudende dat [de minderjarige] eens per veertien dagen een weekend bij de man verblijft;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
verwijst de zaak voor wat betreft het hoofdverblijf en de (definitieve) zorgregeling naar de zitting van
22 augustus 2023voor een
pro formabehandeling;
3.4.
stelt de stukken in handen van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Leeuwarden, met de opdracht om:
a. onderzoek te doen naar het hoofdverblijf en de zorgregeling (en vakantieregeling) ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [plaats 2] ; en
b. de rechtbank
uiterlijk op 8 augustus 2023te rapporteren en te adviseren, althans te berichten over de voortgang van het onderzoek;
bepaalt dat partijen
uiterlijk 22 augustus 2023schriftelijk dienen te berichten omtrent hun actuele standpunten ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling aan;
3.6.
wijst het verzoek van de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Coleo-Oude Lohuis, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 704