ECLI:NL:RBNNE:2023:597

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
18/060479-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaarongeluk met zware lichamelijke letsel door nalatig gedrag van schipper

Op 22 februari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als schipper van een snelle motorboot betrokken was bij een vaarongeluk op het Stieltjeskanaal te Coevorden op 29 mei 2021. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, nalatig en onachtzaam heeft gedragen, wat leidde tot een botsing van een inzittende van de boot met een brug. Hierdoor heeft het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een impressie fractuur van de schedel en multipele wervelfracturen met een dwarsleasie vanaf C4. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuld had in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, maar sprak hem vrij van roekeloosheid.

De verdachte was op het moment van het ongeval onder invloed van alcohol en had geen geldig vaarbewijs. De rechtbank legde een taakstraf op van 160 uren, maar kon geen ontzegging van de vaarbevoegdheid opleggen omdat de verdachte geen houder was van een vaarbewijs. De vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 1.811.893,00 eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat nader onderzoek naar de eigen schuld van het slachtoffer een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank benadrukte de ernst van de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer en zijn familie, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/060479-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 februari 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.E. Dekens, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 29 mei 2021, te Coevorden, (althans) in de gemeente Coevorden, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of nalatig en/of onachtzaam als schipper van een snelle motorboot (te weten een [type boot] , met het registratienummer [nummer] ) daarmee varende op/over het Stieltjeskanaal, komende uit de richting Gramsbergen en gaande in de richting Zandpol,
terwijl hij, verdachte, op dat moment onder zodanig invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, dat het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem bij een onderzoek, als bedoeld in art. 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartwet, 365 microgram, in ieder geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, althans, verkeert onder zodanige invloed van een stof waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het voeren of sturen van dat schip kan verminderen, dat hij niet in staat moet worden geacht dat schip naar behoren te kunnen voeren of te kunnen sturen en/of zonder dat aan hem, verdachte, het daarvoor vereiste geldige vaarbewijs was afgegeven en/of terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat hij onvoldoende kennis en /of ervaring had om die boot te sturen en/of terwijl hij, verdachte, voer met een snelheid die (veel) hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 6 kilometer per uur en/of die (veel) te hoog was voor een veilige scheepvaart ter plaatse,
bij het naderen van een (lage) brug (de “Pampertbrug”) een opvarende, genaamd [slachtoffer] , niet
(tijdig) heeft verboden te gaan of te blijven staan in die boot, althans niet (tijdig) heeft gewaarschuwd en/of niet de instructie heeft gegeven om te gaan zitten of te bukken en/of zich er niet (tijdig) van heeft vergewist of op een veilige manier onder de brug doorgevaren kon worden en/of zich er niet (tijdig) van heeft vergewist dat alle inzittenden zaten alvorens onder de brug door te varen, waardoor, althans mede waardoor, die [slachtoffer] bij het onderdoorvaren van die brug met zijn hoofd tegen (een draagbalk van) die brug is gekomen, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een impressie fractuur van diens schedel en/of multipele wervelfracturen (met daarbij een dwarsleasie vanaf C4), heeft opgelopen/bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan;
( art 308 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
1: verdachte op of omstreeks 29 mei 2021, te Coevorden, (althans) in de gemeente Coevorden, op een scheepvaartweg, het Stieltjeskanaal, een varend schip (te weten een snelle motorboot, van het merk [type boot] en met het registratienummer
[nummer] ) heeft gevoerd en/of gestuurd en/of bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 365 microgram, in elk geval hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; art. 27, lid 1 haf/sub a, Scheepvaartverkeerswet
althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
verdachte op of omstreeks 29 mei 2021 te Coevorden, (althans) in de gemeente Coevorden, op een scheepvaartweg, te weten het Stiletjeskanaal, een varend schip (te weten een snelle motorboot, van het merk [type boot] en met het registratienummer
[nummer] ) heeft gevoerd en/of gestuurd en/of bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten alcohol, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het voeren of sturen van dat schip, dan wel de bekwaamheid tot het adviseren van de kapitein of de verkeersdeelnemer, kan verminderen, dat hij niet in staat moet worden geacht dat schip naar behoren te kunnen voeren of te kunnen sturen, dan wel de kapitein of de verkeersdeelnemer naar behoren te kunnen adviseren. art. 27, lid 1 Scheepvaartverkeerswet
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging gebezigd in de zin van de Scheepvaartverkeerswet
2:
verdachte op of omstreeks 29 mei 2021, te Coevorden, (althans) in de gemeente Coevorden, in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, als schipper van een snelle motorboot (te weten een [type boot] en met het registratienummer [nummer] ) heeft gevaren op/over het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand vaarwater, het Stieltjeskanaal, komende uit de richting Gramsbergen en gaande in de richting Zandpol, en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevindt zijn geboden teneinde (met name) te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht en/of schade wordt veroorzaakt aan (onder meer) andere schepen en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht, immers heeft verdachte,
zonder dat aan hem, verdachte, het daarvoor vereiste geldige vaarbewijs was afgegeven en/of terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat hij onvoldoende kennis en /of ervaring had om die boot te sturen, en/of in strijd met het op de oever van voormelde vaarweg geplaatste bord B.6, waarop het nummer 6 was aangebracht, dat aangeeft dat er ter plaatse niet harder mag worden gevaren dan 6 kilometer per uur, en een onderbord met daarop de tekst : “woonschepen langzaam varen”, heeft gevaren met een snelheid die (veel) hoger was dan die ter plaatse toegestane snelheid van 6 kilometer per uur en/of die (veel) te hoog was voor een veilige scheepvaart ter plaatse en/of
bij het naderen van een (lage) brug (de “Pampertbrug”) een opvarende, genaamd [slachtoffer] , niet
(tijdig) heeft verboden te gaan of te blijven staan in die boot, althans niet (tijdig) heeft gewaarschuwd en/of niet de instructie heeft gegeven om te gaan zitten of te bukken en/of zich er niet (tijdig) van heeft vergewist of op een veilige manier onder de brug doorgevaren kon worden en/of zich er niet (tijdig) van heeft vergewist dat alle inzittenden zaten alvorens onder de brug door te varen, waardoor, althans mede waardoor, die [slachtoffer] bij het onderdoorvaren van die brug met zijn hoofd tegen (een draagbalk van) die brug is gekomen en tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een impressie fractuur van diens schedel en/of multipele wervelfracturen met daarbij een dwarsleasie (vanaf C4), heeft opgelopen/bekomen;
art. 1.04 Binnenvaartpolitiereglement;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Binnenvaartpolitiereglement betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 27 lid 2 ahf/sub a Scheepvaartverkeerswet )

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend als schipper van een snelle motorboot heeft gevaren en dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte is immers na het gebruik van te veel alcohol, zonder vaarbewijs en met een te hoge snelheid naar een lage brug gevaren. Hij heeft daarbij een opvarende van de boot, [slachtoffer] , bij het naderen van die brug, niet verboden te gaan staan, niet tijdig gewaarschuwd of instructie gegeven te gaan zitten of te bukken. Ten gevolge daarvan is [slachtoffer] , bij het onderdoor varen van de brug, met zijn hoofd tegen een deel van de brug gekomen en heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden van vrijgesproken op nader in haar pleitnota genoemde gronden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde aangevoerd dat de causaliteit tussen de gedragingen van verdachte en het ontstane zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] niet kan worden bewezen.
Uit het dossier kan volgens de raadsvrouw niet worden vastgesteld met welke snelheid hij naar de brug is gevaren en dat hij door zijn alcoholgebruik niet in staat moest worden geacht het schip naar behoren te kunnen sturen. Verdachte heeft niet onvoorzichtig gevaren. Weliswaar heeft verdachte geen vaarbewijs, maar hij heeft voldoende ervaring om de boot veilig te besturen. Daarnaast is de vraag of het in redelijkheid voor verdachte mogelijk was geweest om [slachtoffer] die achter hem zat, en circa 10 meter voor de brug is gaan staan, tijdig had kunnen waarschuwen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de volgende
bewijsmiddelentoe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2021, opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021139690 van 10 september 2021, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 29 mei 2021 om 19:42 uur hoorde ik dat er een ongeval met een boot had plaatsgevonden in Coevorden. Een inzittende van de boot zou met zijn hoofd tegen een brug zijn aangekomen tijdens het varen en zou hoofdletsel hebben. Ter plaatse zag ik [slachtoffer] , in de ambulance liggen. Ik zag ter plaatse dat het zicht niet werd belemmerd door weersomstandigheden. Er was dus vrij zicht. Verder was het droog en was het ongeveer 18 graden Celsius. Vervolgens zag ik twee mannen, [naam 1] en [verdachte] . Ik hoorde [naam 1] zeggen dat ze allemaal gedronken hadden. Vervolgens zag ik dat collega [verbalisant 2] [verdachte] liet blazen om vast te stellen of er sprake was van alcoholgebruik. Ik zag kort na het blazen dat de uitslag A/G was. Ik maakte hieruit op dat [verdachte] alcohol gedronken had.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2021, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 29 mei 2021 was ik op het Stieltjeskanaal te Coevorden. De melding betreft een boot met 4 mensen aan boord die voer aldaar over het Stieltjeskanaal, komende uit de richting Gramsbergen en gaande in de richting Zandpol. Een van de opvarenden is met zijn hoofd in aanraking gekomen met de brug en is daarbij zwaar gewond geraakt. De onderstaande bevindingen en metingen zijn gezien in de vaarrichting Zandpol. Op het bruggedeelte van de rechtse doorvaart trof ik een bloedspoor aan. Dit betrof een bloedspot van ca 10 cm breed op het H-profiel van de draagbalk van de brug. De afstand bloedplek - wateroppervlak is gemeten op 1.78 meter.
3. Een geneeskundige verklaring van 18 juni 2021, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van L. Giezen, arts UMCG:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003. datum onderzoek: 18 juni 2021. Uitwendig waargenomen letsel: hoofdwond.
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel ed): - een impressie fractuur schedel;
- multipele wervelfracturen, met daarbij een dwarsleasie vanaf C4; - geen kans op volledige genezing.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 juni 2021,opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 15 juni 2021 is met de motorboot gevaren. Ik verbalisant zag en voelde bij vol gas geven een versnelling en merkte dat de motorboot in plane kwam. Tevens zag ik dat de snelheid op basis van een GPS systeem, 40 kilometer per uur was. Middels het proefvaren hebben we vastgesteld dat het hier gaat om een snelle motorboot met het registratienummer [nummer] . Voor deze snelle motorboot is dus minimaal een klein vaarbewijs 1 nodig. Ik verbalisant heb het registratienummer integraal bevraagd. In het zoekregister van het NL-RDW levert bootregistratienummer [nummer] , soort motorboot, merk [type boot] , 1 treffer op. Het zoekregister van CBR-V levert geen treffers op. Dit zegt dat de verdachte [verdachte] geen klein vaarbewijs 1 of 2 heeft.
5. Een (afzonderlijk) naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (metbijlagen) van 18 oktober 2021, behorend bij voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] :
Wij waren belast met het onderzoek met betrekking tot de aanvaring in Coevorden op 29 mei 2021. Dit onderzoek richtte zich erop of de schipper bepaalde scheepvaartverkeerstekens heeft gehad langs de vaarroute. Circa 250 meter varen is er een lage brug onder de straat Eendrachtstraat te
Coevorden en vervolgens zagen wij verbalisanten een scheepvaartbord dat aangaf dat er niet harder mag worden gevaren dan 6 kilometer per uur. Wij zagen dat wij kort hierop bakboord uit (linksaf) voeren in de richting van de brug "Pampertbrug". De afstand van de Pampertbrug tot het bord is circa 250 meter varen.
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 juli 2021, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op zaterdag 29 mei 2021 vanaf 07:16(UTC+0) t/m 18:37(UTC+0) heeft verdachte [verdachte] contact met [naam 2] .
Omstreeks 15:54(UTC+0) App't verdachte: "Ff wat eten en dronken en gaan we, (aanvullende app) Boot ook nog met drank op heel thuis zien te krijgen".
Omstreeks 17:12(UTC+0) app't verdachte: "Wij gaan zo terug (aanvullende app) Wordt nog wat".
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 mei 2021, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] : Ik was samen [naam 3] , [slachtoffer] en [verdachte] . [verdachte] was de schipper de hele dag. Tijdens het varen hebben we aangelegd in Gramsbergen. Daar hebben we op het terras gezeten, onder het genot van speciaalbiertjes. We hebben allemaal hetzelfde gedronken. Dit waren 3 à 4 biertjes. Dubbel en blond. In deze soorten bier zit meer alcohol dan in gewoon bier. De schipper heeft ook nog een IPA gedronken. Daar zit 12% alcohol in. Uiteindelijk zijn we gaan varen richting Coevorden. In de boot is weer verder gegaan met het drinken van alcoholische dranken. We hebben hard gevaren. De boot kon planeren. Het is een soort van 'speedboot'. We naderden op een gegeven moment een brug. Deze brug verbindt de Oosterstraat met de Pampert en loopt over het
Stieltjeskanaal. [verdachte] vaarde als schipper vanuit de richting van Gramsbergen naar Coevorden. [slachtoffer] ging staan in de boot. Ik zag dat er een brug aankwam. Hij stond rechtsachter in de boot, naast mij. Ik zat linksachter in de boot. Ik denk dat de snelheid ongeveer was als ik aan het hardlopen ben. Ik ben een stevige hardlopen. Met die snelheid naderden wij de brug in het midden. [slachtoffer] stond helemaal rechtop en werd vervolgens vol achter op zijn achterhoofd geraakt door de brug. 8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 31 mei 2021, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] : Op 29 mei 2021 in de avond liep ik aan de weg de Pampert te Coevorden. Ik hoorde motor-geluid van een boot. Ik zag dat er 4 personen aanwezig waren in de boot. Wat mij opviel dat was dat de persoon rechtsachter rechtop stond in de boot. Ik zie dat zijn houding helemaal niet veranderd naarmate ze de brug naderen. Ik zie de boot voor het eerst als hij ter hoogte van de palen is die bij de burg horen. Ik zie op de schermafbeelding die u gemaakt heeft dat dit 20 meter is. Het heeft 2 tot 3 seconden geduurd voordat ik die harde klap hoorde, die ik het beste kan omschrijven als met een hamer hard op staal slaan. Ik had meteen het besef dat de jongen die stond met zijn hoofd tegen de brug was aangekomen. Ik heb in deze 2 à 3 seconden voor de brug niets gehoord. Ik zag de bestuurder recht vooruit kijken.
V: Kun je ook iets zeggen over de snelheid van de boot?
A: Ik zie weleens elektrische fietsen over deze weg gaan die dan richting de brug fietsen. Ik schat dat deze fietsen ongeveer 25 kilometer per uur gaan of tussen de 20 en 30 kilometer per uur. Als ik dit beeld vergelijk met de snelheid van de boot komt dit behoorlijk overeen. Ik denk dat ook dat de boot tussen de 20 en 30 kilometer per uur heeft gevaren.
9.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 mei 2021, opgenomen op pagina 108 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] : Ik heb gisteren wat speciaal bier op het terras gedronken. 2 Blond en een triple. Ik weet niet precies hoeveel dit was. Ik maak gebruik van die boot. Het is een [type boot] . Motorboot of speedboot. Ik ben 2 weken geleden helaas gezakt voor mijn vaarbewijs. Ik wist dat ik een vaarbewijs moest hebben.
10.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 september 2021, opgenomen op pagina 114e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
We gingen varen met zijn vieren. We zijn richting Gramsbergen gegaan. We hebben toen gedronken. Toen zijn we richting Coevorden terug gegaan. Ik heb gevaren.
V: In hoeverre heb jij een cursus gevolgd met betrekking tot het varen met een snelle motorboot?
A: Ja,... ik heb zo'n online cursus gevolgd,... een beetje in zitten lezen.
V: Hoeveel tijd heb jij er aan besteed dan om te leren.
A: Niet veel tijd ik weet dat niet precies. Ik heb misschien twee avonden er naar gekeken. Ik vond het allemaal niet zo logisch. De borden enzo...
Ik zag dat hij stond. Als ik het 10 meter van te voren had gezien had ik makkelijk kunnen stoppen maar die tijd was er niet. Op het moment dat ik er wat van mee kreeg waren we al bijna bij de brug. V: Hoe was de toestand van jou bemanning/passagiers tijdens de vaart, op de dag van 29 mei 2021?
Waren ze onder invloed van een stof?
A: Ja,... alcohol. Ik zie dat er drank is genuttigd. Ik weet dat ik als bestuurder/schipper van een boot verantwoordelijk bent voor de opvarende.
V: Hoe hard voer je ongeveer?
A: Waarschijnlijk te hard,... Je mag daar volgens mij 6 of 9 maar we gingen harder dan 6 kilometer per uur.
11. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2022:
In Coevorden staan maximum snelheidsborden. Ik heb het bord met “6 km/u” niet gezien. Het betrof een snelle boot. Ik had gedronken. Ik had geen vaarbewijs.
Juridisch kader (Schuld in de zin van artikel 308 Wetboek van Strafrecht (Sr))
Primair is tenlastegelegd dat verdachte - roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam - als schipper van een snelle motorboot heeft gevaren waarbij een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden en een opvarende, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank overweegt dat schuld in de zin van artikel 308 Sr een andere betekenis heeft dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik wordt gehanteerd. Van schuld is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (zoals het tenlastegelegde zware lichamelijke letsel) evident niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Daarbij is niet elke fout voldoende om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld. Er moet minimaal sprake zijn van ‘aanmerkelijke schuld’. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
Varen onder invloed van een stof (alcohol)
Uit de verklaring van verdachte, de voorlopige (indicatieve) ademtest, de getuigenverklaring van [naam 1] s (inzittende van de boot) en de door verdachte verzonden app-berichten aan [naam 2] blijkt dat verdachte heeft gevaren onder zodanige invloed van een stof (alcohol), dat hij wist dat het gebruik daarvan de vaardigheid voor het voeren of sturen van dat schip kan verminderen en dat hij niet in staat moet worden geacht dat schip naar behoren te kunnen voeren of te kunnen sturen. Immers volgt hieruit dat verdachte voorafgaand aan het ongeval meerdere biertjes waaronder speciaal bier met een hoger alcoholpromillage had gedronken. Uit de verzonden app-berichten met als inhoud “Boot ook nog met drank op heel thuis zien te krijgen” en “ Wij gaan zo terug” “Wordt nog wat”, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich bewust was van het feit dat het besturen van een motorboot onder invloed van alcohol bepaalde risico’s met zich bracht.
De rechtbank zal verdachte van het bestanddeel varen met een ademalcoholpromillage van 365 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek vrijspreken. Niet gebleken is dat dit promillage is geconstateerd na onderzoek als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder a van de Scheepvaartwet. Er is namelijk niet aan de strikte voorwaarden voldaan dat de uitslag van ademanalyse terstond aan verdachte is medegedeeld en hem is gewezen op de mogelijkheid tot tegenonderzoek.
Vaarbewijs
Uit de verklaring van verdachte en onderzoek uit het CBR-V register is gebleken dat verdachte met een snelle motorboot heeft gevaren zonder in het bezit te zijn van het daarvoor vereiste geldige vaarbewijs.
Kennis en ervaring om boot te sturen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onvoldoende kennis heeft (gehad) om de betrokken boot te besturen, met name van de in acht te nemen voorschriften en voorzorgsmaatregelen die hij als schipper in acht moet nemen. Verdachte is twee weken geleden voor het onderhavig feit voor zijn vaarbewijs gezakt. Hij heeft voorts verklaard: “Ik heb zo'n online cursus gevolgd,... een beetje in zitten lezen. Vond het allemaal niet zo logisch. De borden enzo...”
Snelheid
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier geen exacte snelheid vastgesteld kan worden waarmee verdachte heeft gevaren kort voor de onderhavige brug, maar wel dat de verdachte
aanzienlijk sneller heeft gevaren dan de ter plaatse toegestane snelheid van 6 km/u. Uit de verklaringen van voormelde getuigen [naam 1] en [naam 4] , kan namelijk worden afgeleid dat verdachte sneller heeft gevaren dan de maximaal toegestane 6 km/u. Tevens heeft verdachte zelf verklaard, sneller dan de aldaar toegestane snelheid te hebben gevaren. De rechtbank overweegt hierbij dat de objectieve getuige [naam 4] heeft verklaard dat hij het slachtoffer 20 meter voor de brug (bij de palen die bij de brug horen) in de boot heeft zien staan. Gelet op deze specifieke aanduiding van de locatie door de getuige, acht de rechtbank het aannemelijk dat het slachtoffer al 20 meter voor de brug stond in de boot. Indien verdachte met de maximaal toegestane snelheid van 6 km/u had gevaren, had hij 12 seconden de tijd gehad om de snelheid van zijn boot te minderen en instructie aan het slachtoffer te geven om te gaan bukken of zitten. Verdachte heeft echter nagelaten aldus te handelen.
Onvoldoende handelen voor de veiligheid van anderen
Uit het onderzoek ter zitting is niet gebleken dat verdachte bij het naderen van een lage brug, de Pampertbrug, slachtoffer [slachtoffer] , tijdig heeft verboden te gaan of te blijven staan in die boot. Hij heeft tevens niet tijdig gewaarschuwd dat die lage brug werd genaderd en heeft geen opdracht gegeven om te blijven zitten, te gaan zitten of te bukken. Indien wordt uitgegaan van de verklaring van verdachte en de andere inzittenden van de boot, is het slachtoffer pas zeer kort voor het onderdoor varen van de brug gewaarschuwd. Verdachte heeft zich derhalve er niet van vergewist of alle inzittenden zaten zodat op een veilige manier onder de brug doorgevaren kon worden, waardoor, die [slachtoffer] bij het onderdoor varen van die brug met zijn hoofd tegen een draagbalk van die brug is gekomen.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij artikel 82 Sr en de vaste jurisprudentie waaruit blijkt dat als algemene gezichtspunten in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de hiervoor (onder 3.) genoemde medische gegevens blijkt naar het oordeel van de rechtbank evident dat er bij het slachtoffer sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 308 Sr.
Causaliteit
Uit het voorgaande volgt dat het verdachte is die door het onderdoor varen van de lage brug, heeft veroorzaakt dat het slachtoffer met zijn hoofd tegen de brug is gekomen en dat als gevolg daarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Indien in het door of namens verdachte aangevoerde een verweer van(mede)schuld van het slachtoffer is gelegen overweegt de rechtbank het navolgende. Wat er ook zij van het in de boot gaan en blijven staan van het slachtoffer, heft dit naar het oordeel van de rechtbank de schuld van verdachte niet op. De gedragingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank een noodzakelijke factor geweest voor het contact van het slachtoffer met het bruggedeelte en de daarna ingetreden gevolgen, zodat een eventuele eigen schuld van de slachtoffer niet leidt tot disculpatie van verdachte.
Conclusie
De verdachte heeft op 29 mei 2021 op het Stieltjeskanaal te Coevorden, als schipper een snelle motorboot (een [type boot] met registratienummer [nummer] ) bestuurd.
Verdachte bestuurde de boot onder zodanige invloed van alcohol, dat hij wist dat het gebruik daarvan de vaardigheid voor besturen van die boot kan verminderen en dat hij niet in staat moet worden geacht dat schip naar behoren te kunnen voeren of te kunnen sturen. Daarbij komt dat verdachte niet het vereiste geldige vaarbewijs had. Ook had verdachte onvoldoende kennis om de boot te besturen. De toegestane snelheid bedraagt aldaar 6 kilometer per uur, maar de door verdachte bestuurde motorboot heeft met een aanzienlijk hogere dan de toegestane snelheid gevaren. Ook heeft verdachte het slachtoffer niet gewaarschuwd voor het naderen van een lage brug en heeft zich er niet van vergewist dat veilig onder de brug door kon worden gevaren. Door de botsing van (het hoofd van) het slachtoffer met de brug heeft laatstgenoemde zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Verdachte had als schipper zonder geldig vaarbewijs en onvoldoende kennis, extra oplettend kunnen en moeten zijn en had niet met een hogere dan de ter plaatste toegestane maximum snelheid mogen varen.
Verdachte had dus anders moeten en kunnen varen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en nalatig en onachtzaam heeft gedragen, waardoor een botsing is ontstaan van een inzittende van de boot met een brug, en waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarom is sprake van schuld in de zin van artikel 308 Sr. De rechtbank komt dus tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
De gedragingen van verdachte zijn niet toereikend voor het oordeel dat de verdachte de hoogste mate van schuld heeft en dat hij ‘roekeloos’ heeft gevaren. De rechtbank zal verdachte derhalve van dit bestanddeel vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 29 mei 2021 te Coevorden, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en nalatig en onachtzaam als schipper van een snelle motorboot (te weten een [type boot] , met het
registratienummer [nummer] ) daarmee varende op/over het Stieltjeskanaal, komende uit de richting Gramsbergen en gaande in de richting Zandpol, terwijl hij, verdachte, op dat moment verkeerde, onder zodanige invloed van een stof waarvan hij wist, dat het gebruik daarvan de vaardigheid voor het voeren of sturen van dat schip kan verminderen, dat hij niet in staat moet worden geacht dat schip naar behoren te kunnen voeren of te kunnen sturen en zonder dat aan hem, verdachte, het daarvoor vereiste geldige vaarbewijs was afgegeven en terwijl hij, verdachte, wist, dat hij onvoldoende kennis had om die boot te sturen en terwijl hij, verdachte, voer met een snelheid die hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 6 kilometer per uur en bij het naderen van een lage brug (de “Pampertbrug”) een opvarende, genaamd [slachtoffer] , niet tijdig heeft verboden te gaan of te blijven staan in die boot en niet tijdig heeft gewaarschuwd en niet de instructie heeft gegeven om te gaan zitten of te bukken en zich er niet tijdig van heeft vergewist of op een veilige manier onder de brug doorgevaren kon worden en zich er niet tijdig van heeft vergewist dat alle inzittenden zaten alvorens onder de brug door te varen,
waardoor, die [slachtoffer] bij het onderdoor varen van die brug met zijn hoofd tegen een draagbalk van die brug is gekomen, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat die
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een impressie fractuur van diens schedel en multipele wervelfracturen met daarbij een dwarsleasie vanaf C4, heeft opgelopen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot:
- een werkstraf voor de duur 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis; - een ontzegging van de vaarbevoegdheid voor de duur van 20 maanden; - verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen boot.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - indien ondanks de door haar bepleite vrijspraak en veroordeling mocht volgen gepleit voor het opleggen van een taakstraf voor maximaal 120 uren. Het opleggen van een vaarontzegging heeft haars inziens geen toegevoegde waarde.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, voorlichtingsrapportage omtrent verdachte, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 29 mei 2021 als schipper van een snelle motorboot over het Stieltjeskanaal bij
Coevorden gevaren. Bij hem in de boot bevonden zich drie vrienden, waaronder het latere slachtoffer [slachtoffer] . Uit het dossier blijkt dat allen op een terras aan het water en later op de boot - in meer of mindere mate - alcoholhoudende drank hebben genuttigd en dat er een gezellige sfeer heerste. Verdachte, die niet in het bezit was van een vereist vaarbewijs, voer met overschrijding van de ter plaatse toegestane maximum snelheid richting een lage brug, de Pampertbrug. [slachtoffer] stond voor het onderdoor varen van de brug in de boot. Verdachte heeft [slachtoffer] niet op enigerlei wijze tijdig geattendeerd op de lage brug of anderszins zich ervan vergewist dat de inzittenden van boot veilig onder de brug konden doorvaren. Ten gevolge van dit aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en nalatig en onachtzaam handelen van verdachte is [slachtoffer] met zijn hoofd tegen een brug aangekomen, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte heeft door zijn schuld onomkeerbaar zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toegebracht. Hij heeft een hoge dwarslaesie opgelopen. [slachtoffer] zal zijn opleiding niet kunnen afronden, een beroep niet meer kunnen uitoefenen en zal levenslang afhankelijk blijven van hulp van anderen. Uit een ter zitting door de zus van [slachtoffer] voorgelezen verklaring blijkt duidelijk hoe groot de impact op [slachtoffer] , zijn moeder en zijn zus is. [slachtoffer] en zijn familie worden dagelijks geconfronteerd met de gevolgen van het misdrijf. Door toedoen van verdachte is intens leed veroorzaakt bij het slachtoffer en zijn familieleden.
Dat de rechtbank verdachte veroordeelt, betekent niet dat de rechtbank ook van oordeel is dat verdachte het ongeval en de gevolgen daarvan voor het bevriende slachtoffer heeft gewild. Dat heeft verdachte ook op de zitting benadrukt. Toch heeft de rechtbank niet geheel de indruk gekregen dat verdachte volledig doordrongen is van zijn volstrekt verkeerde handelwijze en dat hij daarvoor de volle verantwoordelijkheid neemt.
Deze veroordeling betekent dat hem het feit kan worden verweten omdat hij - als verantwoordelijk schipper - anders had kunnen en moeten handelen. Dat [slachtoffer] zelf in de boot zou zijn gaan staan, maakt dat niet anders.
De rechtbank houdt wel rekening met de impact van de aanvaring op verdachte. Hij zal moeten leven met het besef dat hij schuldig is aan het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij een ander. Daarnaast heeft verdachte geen relevant strafblad en lijkt hij zijn leven goed op orde te hebben.
De rechtbank vindt alles afwegend een taakstraf van 160 uur passend en geboden. Daarbij heeft de rechtbank ook gekeken naar vergelijkbare zaken en heeft zij aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten door het LOVS in zake andere culpoze delicten betreffende de Wegenverkeerswet 1994.
Ontzegging bevoegdheid tot het voeren van schepen
Hoewel de rechtbank voor een feit als het onderhavige een ontzegging van de vaarbevoegdheid passend en geboden acht, kan in het geval als het onderhavige aan verdachte geen ontzegging van de vaarbevoegdheid worden opgelegd, aangezien op grond van artikel 35b van de
Scheepvaartverkeerswet alleen aan de houder van een vaarbewijs de bevoegdheid tot het voeren van schepen kan worden ontzegd. Verdachte is geen houder van een vaarbewijs.
Inbeslaggenomen voorwerp
Het primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. De boot behoort de verdachte in mede-eigendom toe. Die zal daarom worden verbeurd verklaard.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich, door tussenkomst van zijn gemachtigd vertegenwoordiger mr. P. Jagersma. als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een gespecificeerde vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.811.893,00 bestaande uit:
  • € 1.594.393,00, ter vergoeding van materiële/verplaatste schade;
  • € 200.000,00, ter vergoeding van immateriële schade; - € 17.500,00, ter vergoeding van affectieschade moeder, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Daarnaast wordt ter vergoeding van proceskosten, een bedrag van € 8.785,21, gevorderd. Tot slot wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de navolgende schadeposten voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar zijn:
  • gemaakte medische kosten, groot € 1.280,00;
  • ziekenhuis en revalidatiedaggeldvergoeding, groot € 6.801,00;
  • reiskosten, groot € 18.000,00;
  • immateriële schade, groot € 200.000,00; - affectieschade moeder, groot € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over die posten.
Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu dit deel thans onvoldoende is onderbouwd en nader onderzoek naar de gegrondheid ervan een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De bepaling van de mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij is in deze strafzaak niet eenvoudig vast te stellen en levert derhalve een onevenredige belasting voor het strafgeding op. Meer subsidiair, indien de rechtbank tot een inhoudelijk beoordeling van de vordering toekomt, wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de hoogte van de gevorderde ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding en de proceskosten. De overige kostenposten worden betwist.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen.
De rechtbank is thans, mede gelet op het daartoe gevoerde verweer van de raadsvrouw van verdachte, op basis van de onderliggende stukken niet in staat te beoordelen, of, en zo ja, in welke mate er sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij.
Schorsing van het onderzoek met betrekking de bedoelde eigen schuldvraag, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat de benadeelde partij en verdachte hun eigen proceskosten dragen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a en 308 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 160 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.

Verklaart verbeurd het navolgende voorwerp:

- een boot (omschrijving: [type boot] ).

Vordering benadeelde partij:

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte elk hun eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.M. Spooren en mr. J. Faber, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2023.