ECLI:NL:RBNNE:2023:58

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
18/216225-22 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was beschuldigd van medeplichtigheid aan de teelt van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De officier van justitie had op 11 november 2022 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 80.543,97 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de zitting op 20 december 2022 heeft de officier zijn vordering gewijzigd, waardoor het te ontnemen bedrag werd verlaagd naar € 79.940,24, na aftrek van kosten voor illegaal afgetapt water. De verdediging betoogde dat de vordering afgewezen moest worden, omdat de veroordeelde slechts een faciliterende rol had gespeeld en niet kon worden aangetoond dat hij daadwerkelijk voordeel had genoten van de hennepkwekerij.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de ten laste gelegde feiten. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde slechts € 900,00 had ontvangen voor het ter beschikking stellen van zijn woning voor de hennepkwekerij, terwijl de schade door diefstal van elektriciteit aanzienlijk hoger was. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de officier van justitie moest worden afgewezen, omdat er geen sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. R. Depping als voorzitter, en de andere rechters mr. F. Sieders en mr. E.P. van Sloten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/216225-22
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 3 januari 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
inschrijvingsadres Basisregistratie Personen:
[straatnaam], [plaats],
thans verblijvende te [straatnaam], [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 11 november 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 80.543,97 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/216225-22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 20 december 2022.
Ter terechtzitting van 20 december 2022 is verdachte verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Koning, advocaat te Ees.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.G.F. van Boven.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd, in die zin dat het te ontnemen bedrag zal worden verminderd met de reeds betaalde kosten van het illegaal afgetapte water, te weten € 603,73. Dit maakt dat de vordering thans ziet op een bedrag van € 79.940,24.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgewezen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte enkel een faciliterende rol heeft vervuld en dat niet is komen vast te staan dat de opbrengst van de hennepkwekerij aan hem is toegekomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 3 januari 2023 in de zaak met parketnummer 18/216225-22 veroordeeld ter zake onder meer medeplichtigheid aan het handelen in strijd met de Opiumwet en medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van een of meer van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet is komen vast te staan dat veroordeelde meer dan de door hem gestelde € 900,00 heeft ontvangen voor het ter beschikking stellen van zijn woning ten behoeve van de exploitatie van de hennepkwekerij.
De rechtbank stelt tevens vast dat veroordeelde medeplichtig is geweest aan diefstal van elektriciteit waaruit schade is ontstaan voor [benadeelde partij]. Veroordeelde dient de kosten van die door diefstal verkregen elektriciteit te betalen aan [benadeelde partij], voornoemd. Dit betreft een bedrag van € 10.712,31. Dit bedrag is aanzienlijk hoger dan het gestelde bedrag van € 900,00 dat veroordeelde in verband met de exploitatie van de hennepkwekerij heeft ontvangen.
Het voorgaande afwegende, stelt de rechtbank vast dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. R. Depping, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 januari 2023.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.