ECLI:NL:RBNNE:2023:5617

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
22/700
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor de verkoop van voorverpakte broodjes en het bereiden en bezorgen daarvan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van Besloten Vennootschap Carwash B.V. tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier om een omgevingsvergunning te verlenen voor de verkoop van voorverpakte broodjes, het ter plaatse klaarmaken van broodjes en het bezorgen van broodjes. De rechtbank heeft op 11 januari 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het college in strijd heeft gehandeld met het verbod van reformatio in peius. Dit houdt in dat eiseres door het indienen van bezwaar in een slechtere positie is geraakt dan zonder bezwaar. De rechtbank vernietigt het besluit van 22 december 2021, waarbij het college de eerder verleende vergunning van 5 maart 2021 heeft herroepen. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de omgevingsvergunning voor het bereiden en bezorgen van broodjes in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de eerdere vergunning niet zonder goede motivering kan worden ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep voor het overige ongegrond en wijst de vordering tot schadevergoeding af. Het college moet het griffierecht en de proceskosten vergoeden aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/700

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

Besloten Vennootschap Carwash B.V., uit Marum, eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier

(gemachtigde: A.S. Rietveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor de verkoop van voorverpakte broodjes, het ter plaatse klaarmaken van broodjes en het bezorgen van broodjes.
1.1.
Het college heeft de vergunning met het besluit van 5 maart 2021 gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd. Met het bestreden besluit van 22 december 2021 op het bezwaar van eiseres heeft het college de vergunning alsnog geheel geweigerd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
4.1
Eiseres is eigenaar van de carwash op het perceel Tolberterstraat 105 in Leek. Op deze locatie geldt krachtens het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Leek en Oldebert” de enkelbestemming ‘bedrijventerrein’ en de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie 5’.
4.2.
Eiseres heeft op 8 december 2020 een aanvraag ingediend voor het aanpassen van de activiteiten bij de carwash. Zij wil bij de carwash voorverpakte broodjes gaan verkopen aan klanten van de carwash, ter plaatse broodjes maken die bij de carwash genuttigd kunnen worden en broodjes bezorgen.
4.3.
Het college heeft met het besluit van 5 maart 2021 de vergunning verleend voor het verkopen van voorverpakte broodjes aan klanten van de carwash maar deze geweigerd voor het ter plaatse klaar maken van broodjes en het bezorgen van broodjes. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4.4.
Op 7 juni 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden bij de bezwaaradviescommissie. De bezwaaradviescommissie heeft geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren omdat het besluit onvoldoende was gemotiveerd.
4.5.
Het college heeft naar aanleiding van het advies van de bezwaaradviescommissie het bezwaar gegrond verklaard en het besluit heroverwogen. Het college heeft vervolgens de aanvraag voor de omgevingsvergunning alsnog geheel geweigerd.
Reformatio in peius
5.1.
Eiseres stelt dat het college in strijd heeft gehandeld met het verbod van reformatio in peius, dat inhoudt dat iemand door het indienen van bezwaar niet in een slechtere positie mag raken dan wanneer geen bezwaar is ingediend. Het college heeft namelijk eerst een vergunning verleend voor de verkoop van voorverpakte broodjes aan klanten van de carwash en deze in het bestreden besluit alsnog geweigerd. Hiervoor bestaat bovendien geen rechtvaardiging. Er doet zich namelijk geen situatie voor waarin het college het besluit ook los van het bezwaar van eiseres had kunnen wijzigen of intrekken. Voorts wordt gewezen op het ontbreken van enige ruimtelijke impact van de voorgenomen en door het college aanvankelijk vergunde activiteit. Eiseres meent daarom dat geen grond bestaat om de vergunde activiteit alsnog te weigeren. Eiseres claimt voorts schade te hebben geleden door het gewijzigde standpunt van het college, omdat zij kosten heeft moeten maken voor het locatieonderzoek, het ondernemersplan en de begeleiding. Zij vraagt het college in de kosten daarvan te veroordelen.
5.2.
Het college voert aan dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning een fout is gemaakt. De verlening was op onjuiste feiten gestoeld en onvoldoende gemotiveerd. Het college had de vergunning daarom ook mogen intrekken indien er geen bezwaar was ingediend. Anders zou het college een ongewenste ruimtelijke situatie laten ontstaan of voortduren. Verder is volgens het college niet gebleken van schade die is ontstaan na het verlenen van de vergunning. De kosten die al voor het indienen van de vergunningaanvraag zijn aangemaakt en worden geclaimd, komen voor het eigen ondernemersrisico van eiseres.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil is dat eiseres door het bestreden besluit in een nadeligere positie is geraakt. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of hiervoor een grond bestaat. De rechtbank overweegt ten eerste dat de wet, in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), geen losstaande bevoegdheid kent op grond waarvan het college de omgevingsvergunning in dit geval kon intrekken. Los daarvan overweegt de rechtbank dat het college in bepaalde situaties toch, als bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, een bevoegdheid heeft dat besluit te herroepen. Echter, voor het herroepen van een besluit in zo’n situatie is wel een draagkrachtige motivering nodig. Het college heeft in dit geval slechts aangegeven dat het in stand laten van de vergunning zou zorgen voor het ontstaan of laten voortduren van een ongewenste ruimtelijke situatie. Uit die onderbouwing blijkt echter volstrekt onvoldoende waarom het verkopen van voorverpakte broodjes aan klanten van de carwash een zodanige ruimtelijke impact heeft dat de bij primair besluit verleende vergunning daarvoor alsnog moet worden ingetrokken. De rechtbank betrekt daarbij dat ter zitting van de kant van het college is verklaard dat het verstrekken van koffie en thee niet op bezwaren stuit en geen ruimtelijke impact hebben die zou moeten worden tegengegaan. Niet valt dan ook in te zien waarom het verbieden van bedoelde activiteit zwaarder zou moeten wegen dan de belangen van eiseres. Het college heeft bijvoorbeeld ook niet gesteld dat belangen van derden door het in stand laten van de vergunning zouden worden geschaad. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college in strijd heeft gehandeld met het verbod van reformatio in peius door de vergunning bij het bestreden besluit alsnog te weigeren voor wat betreft de in het primaire besluit toegestane activiteit. Deze beroepsgrond slaagt.
Bestemmingsplan
6.1.
Voor zover het gaat om de weigering van het college om vergunning te verlenen voor de bereiding van broodjes ter plekke van de carwash en de verkoop en bezorging daarvan, stelt eiseres dat deze activiteiten passend zijn binnen de bestemming ‘bedrijventerreinen’, waar bedrijven binnen milieucategorie 1 en 2 van de Bedrijvenlijst zijn toegestaan. Het bereiden en verkopen van broodjes moet volgens eiseres worden gezien als detailhandel die verband houdt met de exploitatie van de carwash. Eiseres verwijst hierbij naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waaruit zou volgen dat dit soort -in de ogen van eiseres- ondergeschikte detailhandel in dat geval passend is binnen het bestemmingsplan. Er is geen sprake van een eetgelegenheid waaraan zelfstandige betekenis toekomt. Voor het bezorgen van broodjes kan binnenplans worden afgeweken, omdat de bezorging van broodjes gelijk te stellen is aan een categorie II bedrijf. Deze activiteit is namelijk qua milieubelasting gelijkwaardig aan de bedrijven die genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder een hogere categorie dan 2, maar met in een individueel geval een lagere milieubelasting.
6.2.
Verder bestrijdt eiseres het standpunt van het college dat het bereiden, verkopen en nuttigen van broodjes als horeca gekwalificeerd moet worden.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het ter plekke van de carwash bereiden van broodjes en de verkoop en bezorging daarvan in strijd is met het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich de situatie genoemd in de uitspraak waarnaar eiseres verwijst, zich hier niet voor. In die uitspraak is geen sprake is van vergelijkbare bestemmingsplanvoorschriften. Geoordeeld werd door de Afdeling dat de verkoop van branchevreemde producten bij een benzinestation, zoals diverse versnaperingen, dient te worden beschouwd als (ondergeschikte) bijbehorende dienstverlening. [1] In dit geval is echter in artikel 5.5, onder g, van het bestemmingsplan anders dan in de door eiseres aangehaalde zaak specifiek opgenomen dat detailhandel op deze locatie in strijd is met het bestemmingsplan. De bestemmingsplanvoorschriften staan ook geen bijbehorende dienstverlening bij de carwash toe. Uit het bestemmingsplan volgt derhalve rechtstreeks dat de door eiseres aangevraagde activiteiten niet passend zijn binnen het bestemmingsplan.
6.4.
De rechtbank overweegt verder dat het ter plekke van de carwash bereiden en het verkopen en bezorgen van broodjes in dit geval wel als horeca aangemerkt moet worden. Dit kan bovendien niet als een volstrekt ondergeschikte nevenactiviteit worden aangemerkt die passend zou zijn binnen het bestemmingsplan. Blijkens de stukken bij de aanvraag wil eiseres namelijk een specifiek gedeelte van de carwash inrichten voor de bereiding en verkoop van broodjes, met een afhaalbalie en de mogelijkheid om zelf ingrediënten uit te kiezen om de broodjes mee te beleggen. Daarnaast wil eiseres deze broodjes ook gaan bezorgen in de omgeving vanuit de locatie van de carwash. De rechtbank onderschrijft om die redenen het standpunt van het college dat deze activiteiten een ruimtelijke impact hebben, zodat niet kan worden gesteld dat de activiteiten planologisch niet of nauwelijks van belang zijn. [2] Deze beroepsgrond treft geen doel.
6.5.
De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar standpunt dat het bezorgen van broodjes gelijk te stellen is aan een bedrijf in milieucategorie 2 en het college daarom een binnenplanse afwijkmogelijkheid voor deze activiteit heeft. Bovendien zou in dat geval enkel sprake zijn van een bevoegdheid van het college om af te wijken van het bestemmingsplan en betekent dit nog niet dat het college ook van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.
Vertrouwensbeginsel
7.1.
Eiseres stelt dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Hierbij verwijst eiseres naar de e-mail van 2 december 2020 van de adviseur ruimtelijke ordening van de gemeente. Hierin staat het volgende:
“Wij hebben uw verzoek besproken met de wethouder en kunnen het volgende meedelen. Wij vinden de afhaal van broodjes en het consumeren van broodjes ter plekke ondergeschikt aan de bestaande bedrijfsvoering en daarmee passend binnen de bestemming, zo lang dit bedoeld is voor de klanten die gebruik maken van de autowasservice. Daarnaast vinden wij catering (het bezorgen van broodjes) een functie die op deze locatie uitgevoerd zou kunnen worden. Dit gebruik is niet passend binnen het bestemmingsplan maar hier kunnen wij door middel van een afwijking medewerking aan verlenen (is gelijk te stellen aan categorie II bedrijf). Het gebruik als lunchroom en afhaal voor derden (die niet gebruik maken van de hoofdfunctie van de carwash) is niet passend binnen het bestemmingsplan. Wij vinden deze functies ook niet gewenst op deze locatie. Een dergelijke functie achten wij meer passend in het centrumgebied. De menging van de functies bedrijvigheid en horeca (lunchroom) binnen één gebouw op deze locatie vinden wij niet gewenst.”
Bovenstaande kwalificeert als een concrete, onvoorwaardelijke toezegging die aan het college moet worden toegerekend.
7.2.
Eiseres voert aan dat er geen zwaarwegende belangen zijn om de vergunning ondanks de schending van het vertrouwensbeginsel niet te verlenen. Er is volgens eiseres namelijk geen sprake van strijd met de wet of strijd met het bestemmingsplan. Bovendien zullen zowel het college als eiseres geen (financiële) benadeling ondervinden door het verlenen van een omgevingsvergunning voor de gevraagde activiteiten. Ook worden er geen belangen van derden geschonden. De omzet van de carwash is als uitdrukkelijke hoofdactiviteit namelijk vele malen hoger dan die van de verkoop van broodjes.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat het college met de e-mail van 2 december 2020 bij eiseres het vertrouwen heeft gewekt dat het afhalen en consumeren van broodjes ter plekke door klanten van de carwash passend zou zijn binnen het bestemmingsplan en er een vergunning zou worden verleend voor het bezorgen van broodjes. Echter, het feit dat er gerechtvaardigde verwachtingen bij eiseres zijn gewekt hoeft nog niet te betekenen dat het college deze verwachtingen ook moet honoreren. Hier kunnen zwaarder wegende belangen aan in de weg staan. [3] In dit geval heeft het college gemotiveerd dat het bestemmingsplan horeca met een reden op deze locatie niet toestaat. Horeca is namelijk een activiteit die thuishoort in het centrumgebied en het toestaan van deze activiteiten buiten het centrum kan ontwrichtend werken. Dit volgt ook uit de Detailhandelsvisie van de gemeente Westerkwartier die op 27 mei 2020 is vastgesteld. De rechtbank overweegt verder dat het voor eiseres om een nevenactiviteit gaat, naast het exploiteren van de carwash, en eiseres verder ook niet heeft geconcretiseerd dat het weigeren van de vergunning voor haar verstrekkende (financiële) gevolgen heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college zich in dit geval op het standpunt mocht stellen dat er zwaarder wegende belangen zijn die het honoreren van de gewekte verwachtingen in de weg staan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7.4.
Voor zover eiseres stelt schade te hebben geleden ten gevolge van het door het college gewekte vertrouwen, overweegt de rechtbank dat daarvan onvoldoende is gebleken. De gemaakte kosten zijn niet (voldoende) gespecificeerd en bovendien van algemene aard, in die zin dat deze in het kader van de (verdere afdoening van de) aanvraag om omgevingsvergunning in zijn algemeenheid moeten worden gemaakt. Deze beroepsgrond treft daarom geen doel en de vordering wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit deels in strijd is met het verbod op reformatio in peius. Dit betekent dat het college niet terug mocht komen op het besluit van 5 maart 2021. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij is beslist dit besluit te herroepen.
9. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de met het besluit van 5 maart 2021 verleende vergunning wordt herroepen. Door deze vernietiging herleeft de op 5 maart 2021 verleende vergunning.
10. De rechtbank verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
11. De vordering tot schadevergoeding wordt door de rechtbank afgewezen.
12. Omdat het beroep deels gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 22 december 2021 voor zover daarin is beslist dat het besluit van 5 maart 2021 wordt herroepen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden; en
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.T. de Boer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)
Besluit ruimtelijke ordening
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;
(…)
Bestemmingsplan
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor '
Bedrijventerrein (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01.html)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage
1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/b_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01_rb1.pdf)onder de categorieën 1 en 2;
2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage
1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/b_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01_rb1.pdf)onder de categorieën 1, 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1;
3. bedrijven die zijn genoemd in bijlage
1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/b_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01_rb1.pdf)onder de categorieën 1, 2 en 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding ' bedrijf tot en met categorie 3.2;
4. bedrijven die zijn genoemd in bijlage
1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/b_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01_rb1.pdf)onder de categorieën 1, 2 en 3.1, 3.2 en 4.1, ter plaatse van de aanduiding ' bedrijf tot en met categorie 4.1;
5. bedrijven die zijn genoemd in bijlage
1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/b_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01_rb1.pdf)onder de categorieën 1, 2 en 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 ter plaatse van de aanduiding ' bedrijf tot en met categorie 4.2;
6. een bedrijf met de volgende werkzaamheden: het verven van aluminium- en staalband, het vervaardigen van plastic ladderband, polyester ladderkoord, polyester raambekleding en aluminium - en stalen wandpanelen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1';
7. een bedrijf voor de productie van hijsbanden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2';
8. een bedrijf voor het ontwikkelen en produceren van RVS pompen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3';
9. een overige chemische productenfabriek, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 4';
10. een metaal- en houtbewerkingsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 5';
11. een kunststofverwerkend bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 6';
12. een metaalbewerkingsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 7';
13. een meubelfabriek, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 8';
14. een timmerwerkfabriek, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 9';
met uitzondering van
geluidszoneringsplichtige inrichting (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01.html),
risicovolle inrichting (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01.html)en/of
vuurwerkbedrijven (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01.html), tenzij het de gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd terrein', in welk geval geluidzoneringsplichtige inrichtingen wel zijn toegestaan;
een schuttersvereniging, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schuttersvereniging';
een kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
een dansschool, ter plaatse van de aanduiding 'dansschool';
een sportcentrum, ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum';
een windturbine, ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
een verkooppunt van motobrandstoffen met lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
een lpg-vulpunt, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg'
een lpg-opslagtank, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslagtank lpg'
een lpg-afleverzuil, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg'
detailhandel in games, pc's en accessoires, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
detailhandel in autoaccessoires, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - autoaccessoires';
detailhandel in verven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel in verven';
grootschalige detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel grootschalig', met dien verstande dat het bruto vloeroppervlakte ten minste 1.000 m2 en ten hoogste 2.500 m2 per bedrijf bedraagt, met uitzondering van 2 winkelunits met een oppervlak van tenminste 800 m2, niet zijnde een supermarkt;
een kringloopwinkel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - kringloopwinkel';
een supermarkt, ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' in het gebied ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel grootschalig', waarbij het aantal supermarkten maximaal 2 bedraagt;
volumineuze detailhandel (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01.html), ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus', met dien verstande dat een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en ten hoogste 2.500 m2 bruto vloeroppervlakte per bedrijf is toegestaan, tenzij het detailhandel in auto's, boten en caravans betreft, in welk geval de maximale maat niet geldt;
bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
woningen op het bedrijventerrein, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen op bedrijventerrein';
aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning;
met daaraan ondergeschikt:
kleinschalige duurzame energiewinning;
wegen, straten en paden;
parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
water;
met de daarbijbehorende:
tuinen, erven en terreinen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.5
Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
(…)
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage
1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/b_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01_rb1.pdf)onder de categorieën 1 en 2;
(…)
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het de gronden betreft ter plaatse van de aanduiding:
(…)
5.6
Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid
5.5sub b. in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage
1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/b_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01_rb1.pdf)onder de categorieën 1 en 2, mits:
1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage
1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01/b_NL.IMRO.0022.BPLETBBT15BEHE1-VA01_rb1.pdf), maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft, tenzij het de gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd terrein', in welk geval geluidzoneringsplichtige inrichtingen wel zijn toegestaan;
(…)

Voetnoten

1.AbRvS 25 april 1996, no. H01.95.0324
2.Zie hierover ook AbRvS 20 juni 2012 ECLI:NL:RVS:2012:BW8870.
3.Zie ook AbRvS 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, onder 11.4.