ECLI:NL:RBNNE:2023:5609

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 23/4197
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning beveiligingsbedrijf als leerbedrijf en voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 16 november 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van Stichting Securi-Corp behandeld. De stichting, een beveiligingsbedrijf uit Emmen, heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar erkenning als leerbedrijf door het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). De intrekking vond plaats op 19 oktober 2023, na een gesprek op 16 oktober 2023, waarin geconstateerd werd dat niet voldaan werd aan de vereisten voor voldoende en deskundige praktijkbegeleiding en een veilige leeromgeving. De voorzieningenrechter weegt de belangen van de stichting tegen die van de studenten die een volwaardige stage moeten kunnen lopen. De voorzieningenrechter concludeert dat de intrekking van de erkenning terecht is, omdat de stichting niet voldoende praktijkopleiders had en de begeleiding van stagiaires niet veilig was. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, wat betekent dat de intrekking van de erkenning als leerbedrijf blijft staan. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige leeromgeving voor studenten en de verantwoordelijkheden van leerbedrijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/4197

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 november 2023 in de zaak tussen

Stichting Securi-Corp, uit Emmen, verzoekster

(gemachtigde: mr. C.R. Post),
en
het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, verweerder
(gemachtigde: mr. L.J. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van de erkenning van verzoekster als leerbedrijf.
1.1.
Met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 heeft verweerder hiertoe besloten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] , namens verweerder zijn gemachtigde en E. van den Berg.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoekster is een beveiligingsbedrijf. Verweerder heeft verzoekster per 18 november 2021 erkend als leerbedrijf in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web).
2.2.
Op 16 oktober 2023 heeft verweerder met verzoekster een gesprek gehad. In het bestreden besluit van 19 oktober 2023 heeft verweerder de erkenning per direct ingetrokken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt af. De voorzieningenrechter betrekt hierbij ook de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
4. De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
In artikel 1.5.3. van de Web is onder meer bepaald dat verweerder de erkenning van een leerbedrijf verzorgt en dat deze erkenning wordt ingetrokken als niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. In artikel 7.2.8., derde lid, van de Web is bepaald dat het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, zorgdraagt voor de begeleiding van de studenten binnen het bedrijf. Artikel 5 van de Regeling erkenning leerbedrijven SBB (Regeling) bepaalt onder meer dat de opleiding van de student binnen de eigen arbeidsorganisatie plaatsvindt, dat dit gebeurt onder veilige omstandigheden onder voldoende en deskundige begeleiding van een praktijkopleider en dat het bedrijf daartoe aan verweerder de benodigde informatie verschaft. Artikel 7 van de Regeling bepaalt dat verweerder periodiek of incidenteel controleert of nog aan de voorwaarden wordt voldaan.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat hieruit volgt dat het bedrijf, in het geval van een controle door verweerder, desgevraagd moet kunnen aantonen nog aan de vereisten voor erkenning te voldoen.
5. Verzoekster stelt dat aan een aantal formele vereisten niet is voldaan. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5.1.
Terecht merkt verzoekster op dat het bestreden besluit niet ondubbelzinnig vermeldt welk bestuursorgaan het besluit heeft genomen en dat het besluit niet is ondertekend. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder medegedeeld dat verweerder het besluit voor zijn rekening neemt. Verder heeft de gemachtigde de Mandaatregeling SBB van 12 januari 2023 overgelegd waaruit blijkt dat de adviseurs praktijkleren gemandateerd zijn om een intrekkingsbesluit te nemen. In dit geval staat de naam van een adviseur praktijkleren onder het besluit.
5.2.
Het bestreden besluit is een besluit in de zin van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht: het was de verwachting dat verzoekster tegen de intrekking bedenkingen zou hebben. Dit betekent dat verzoekster de gelegenheid moest krijgen haar zienswijze naar voren te brengen. In dit geval hebben twee adviseurs praktijkleren namens verweerder in een gesprek op 16 oktober 2023 bij verzoekster aan de orde gesteld welke tekortkomingen waren geconstateerd. Verzoekster is in dit gesprek in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Hoewel erover getwist kan worden of verzoekster voldoende tijd heeft gekregen om adequaat te reageren, is het wel zo dat verweerder voorafgaand aan het besluit aan verzoekster mede heeft gedeeld waarom intrekking werd overwogen.
5.3.
Voor zover de besluitvorming gebreken vertoont, kunnen deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de bezwaarprocedure worden hersteld. De gebreken zijn niet zodanig dat zij aanleiding vormen voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6.1.
Verweerder heeft besloten tot de intrekking omdat er onvoldoende borging zou zijn van een (sociaal) veilige leeromgeving, dat er geen sprake zou zijn van voldoende werk in de eigen arbeidsorganisatie en dat er geen sprake zou zijn van voldoende en deskundige praktijkbegeleiding.
6.2.
Verzoekster stelt dat verweerder bovengenoemde stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat de intrekking op geen enkele wijze is onderbouwd.
6.3.
Ter zitting zijn de gestelde gebreken besproken. Op grond hiervan en op grond van de stukken overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
6.3.1.
Vast is komen te staan dat de enige bij verweerder bekende praktijkopleider ten tijde van het bestreden besluit niet meer werkzaam was bij verzoekster. Verzoekster stelt dat er op dat moment twee andere opleiders binnen het bedrijf de begeleiding van de stagiaires verzorgden. De voorzieningenrechter overweegt dat dit hoe dan ook te weinig was om alle stagiaires te begeleiden: uit de aard van het beveiligingswerk volgt dat de werkzaamheden tegelijkertijd op een groter aantal locaties worden verricht. Het aantal opleiders was ook te laag als er in het bedrijf op dat moment 8 stagiaires tegelijkertijd actief waren zoals verzoekster stelt, en niet ongeveer 25, het aantal waar verweerder in het bestreden besluit vanuit is gegaan. Het gebrek aan begeleiding heeft zich onder meer geuit in de omstandigheid dat de opleidingsinstituten in geen enkel geval een tussenevaluatie van een student hebben ontvangen.
6.3.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het grote tekort aan praktijkopleiders volgt dat de stagiaires op locatie onder onvoldoende begeleiding werkzaamheden hebben verricht. Reeds hieruit volgt dat geen sprake was van een veilige leeromgeving. Of de stagiaires op locaties geheel alleen hebben gestaan, zoals verweerder stelt, is ter zitting niet komen vast te staan, maar verzoekster heeft ook geen (administratieve) onderbouwing gegeven van haar stelling dat dit niet het geval is geweest.
6.3.3.
Verweerder stelt dat uit de omstandigheid dat stagiaires zijn ingezet bij een ander leerbedrijf volgt dat verzoekster niet voldoende werk in de eigen arbeidsorganisatie heeft voor het grote aantal geaccepteerde stagiaires. Verzoekster heeft dit nadrukkelijk ontkend, maar heeft ook deze ontkenning niet van een nadere onderbouwing voorzien.
6.4.
De hierboven besproken aspecten zijn voorwaarden voor erkenning opgenomen in artikel 5 van de Regeling. Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat niet is voldaan aan de vereisten van voldoende en deskundige praktijkbegeleiding en van een veilige leeromgeving. Verzoekster heeft verder niet aangetoond dat zij voldoende werk heeft kunnen bieden binnen de eigen arbeidsorganisatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom terecht gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit niet werd voldaan aan de voorwaarden voor erkenning als leerbedrijf.
6.5.
Over de verdere stellingen van partijen is ter zitting onvoldoende duidelijkheid ontstaan. In de bezwaarprocedure kunnen partijen uitvoerig bespreken in hoeverre zich gebreken voordeden.
7.1.
Bij de afweging van de betrokken belangen heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, terecht het meeste gewicht toegekend aan het belang dat de studenten een volwaardige stage kunnen lopen. Deze stage is een cruciaal onderdeel van de opleiding tot bekwaam beveiliger. Het is zowel een algemeen belang als het belang van de individuele studenten dat de opleiding inhoudelijk succesvol verloopt. Dit belang was ten tijde van het bestreden besluit niet gewaarborgd, zoals hierboven in 6.3. e.v. is besproken.
7.2.
Terecht heeft verweerder, gezien de geconstateerde situatie, aan het belang van verzoekster om stagiaires in te zetten, minder gewicht toegekend. Ter zitting is aan de orde gekomen dat verzoekster pogingen doet alsnog aan de vereisten voor erkenning te voldoen, in het bijzonder door het laten opleiden van voldoende praktijkopleiders. Verweerder heeft hierover opgemerkt dat een nieuwe aanvraag om erkenning als leerbedrijf beoordeeld zal worden, met inwilliging als aan de voorwaarden is voldaan. De belangen van verzoekster zijn met deze mogelijkheid voldoende gediend.
8. Verzoekster heeft gesteld dat verweerder had behoren te kiezen voor de lichtere maatregel van schorsing, genoemd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, ten tweede, van de Regeling. De voorzieningenrechter merkt op dat deze schorsing alleen ziet op de situatie in afwachting van het definitieve besluit tot intrekking. Het is dus niet in de Regeling opgenomen als een alternatieve maatregel. Ook voor het overige heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen aanleiding behoeven te zien om tot een lichtere maatregel te komen. Verzoekster heeft deels zelf in de hand (zie onder 7.2.) hoe lang de periode duurt dat zij niet erkend is als leerbedrijf.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de erkenning als leerbedrijf ingetrokken blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Awb
Artikel 4:8
1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a.de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b.die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
Wet educatie en beroepsonderwijs
Artikel 1.5.1. Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven
1. Bij ministeriële regeling wordt een rechtspersoon aangewezen die is belast met de volgende taken:
a. het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband, onder meer door het doen van voorstellen aan Onze Minister voor de kwalificatiedossiers, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid,
b. het bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte inzet van overheidsmiddelen door het ontwikkelen van voorstellen, welke beroepsopleidingen voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen,
c. het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming,
d. het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria,
e. het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen,
f. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, en
g. het uitvoeren van aanvullende activiteiten ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.
Artikel 1.5.3. Erkenning leerbedrijven voor de beroepspraktijkvorming
1. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven is belast met het bij regeling vaststellen van de erkenningsvoorwaarden voor bedrijven en andere organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen.
2. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven erkent op aanvraag een bedrijf of organisatie, die aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, als leerbedrijf voor de beroepspraktijkvorming.
3. Een erkenning geldt voor vier jaren. Zij wordt van rechtswege verlengd bij een positieve herbeoordeling. Ten bewijze daarvan wordt ambtshalve een beschikking uitgereikt.
4. De erkenning wordt geweigerd of ingetrokken als niet of niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een periode van vier jaren geen beroepspraktijkvorming heeft verzorgd.
5. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven draagt zorg voor openbaarmaking van een actueel overzicht van alle erkende leerbedrijven.
6. De regeling, bedoeld in het eerste lid, treedt eerst in werking na goedkeuring door Onze Minister. Goedkeuring wordt onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 7.2.8. De beroepspraktijkvorming
3. Het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de studenten binnen het bedrijf. Het bevoegd gezag beoordeelt of de student de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft voltooid. Het bevoegd gezag betrekt bij die beoordeling het oordeel van het bedrijf onderscheidenlijk de organisatie, met inachtneming van de desbetreffende in de onderwijs- en examenregeling op te nemen regels.
4. De beroepspraktijkvorming vindt plaats bij een bedrijf of organisatie met een erkenning op grond van artikel 1.5.3.
Regeling erkenning leerbedrijven SBB
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
1. SBB: het bestuur van de samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven zoals bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
(..)
Artikel 5. Voorwaarden voor erkenning
Het bedrijf of de organisatie wordt geacht:
1. een goede leerplaats en werkzaamheden binnen de eigen arbeidsorganisatie te bieden die behoren tot de werkprocessen van het beroep waarvoor de student wordt opgeleid;
2. voor iedere student een goede leerplaats in (sociaal) veilige omstandigheden beschikbaar te hebben2;
3. voldoende en deskundige begeleiding te bieden gericht op de student. Het leerbedrijf benoemt en faciliteert een deskundige praktijkopleider3. Het profiel voor praktijkopleider wordt hierbij als maatstaf genomen (bijlage 1);
4. bereid te zijn tot samenwerking met de onderwijsinstelling en SBB en verstrekt daartoe de benodigde informatie;
5. akkoord te gaan met de vermelding van de bedrijfs- en contactgegevens in het openbare register leerbedrijven. Er kan sprake zijn van een onderbouwd verzoek tot uitzondering van vermelding in het openbaar register in het kader van de veiligheid van medewerkers van het leerbedrijf en/of de student. Hierbij worden de adresgegevens niet vermeld. De beoordeling om deze uitzondering toe te passen ligt bij SBB.
De eisen die aan een leerplaats en aan de begeleiding worden gesteld, kunnen afhankelijk zijn van de bijzondere eisen per kwalificatie waarvoor de erkenning wordt verleend (…).
Artikel 7. Herbeoordelen van de erkenning
1. SBB zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen eenmaal in de vierjaar worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3 en 5, 5a en 5b. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat, kan controle frequenter plaats vinden.
2. SBB handhaaft de erkenning bij een gunstige beoordeling op grond van het eerste lid.
Artikel 8. Intrekken van de erkenning.
1. SBB kan besluiten tot intrekking van de erkenning, indien naar haar oordeel:
a. niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3 en 5, 5a en 5b, die aan het besluit tot erkenning ten grondslag hebben gelegen;
b. omstandigheden optreden waardoor de persoonlijke belangen van een student worden geschaad, waaronder in elk geval maar niet uitsluitend begrepen: omstandigheden waarbij sprake is van (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie, pesten en/of geweld en omstandigheden waarbij arbeid -, gezondheid -, milieu – en veiligheidsrisico’s optreden.
c. andere zwaarwegende omstandigheden optreden, waaronder in elk geval maar niet uitsluitend begrepen: faillissement van het leerbedrijf of maatregelen in het leerbedrijf door een toezichthoudende instantie4 op het leerbedrijf, waardoor de erkenning in redelijkheid niet kan worden gehandhaafd.
1. Van intrekking van de erkenning wordt het leerbedrijf schriftelijk onder opgave van redenen door SBB op de hoogte gebracht.
2. SBB heeft het recht om, wanneer zij het voornemen heeft om een besluit te nemen tot intrekking van de erkenning, in afwachting van de beoordeling en het definitieve besluit over de intrekking van de erkenning, de erkenning bij schriftelijk gemotiveerd besluit te schorsen.