ECLI:NL:RBNNE:2023:5593

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
10127409 EL EXPL 22-60
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering en zorgplicht bij effectenleaseovereenkomst

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde partij, die een effectenleaseovereenkomst had gesloten. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij aan al haar verplichtingen met betrekking tot de overeenkomst had voldaan en dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd was. De gedaagde voerde verweer en stelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en dat er sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de gedaagde op basis van artikel 41 NR 1999 was verjaard, omdat deze niet tijdig was ingediend. De rechter concludeerde dat Dexia niets meer aan de gedaagde verschuldigd was en dat de gedaagde in de proceskosten moest worden veroordeeld. De vordering in reconventie van de gedaagde werd afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldeisers om tijdig hun vorderingen in te dienen en de rol van zorgplicht in effectenleaseovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 10127409 EL EXPL 22-60
Vonnis van de kantonrechter van 12 december 2023
inzake
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te (1082 LZ) Amsterdam, Parnassusweg 819,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna Dexia te noemen,
gemachtigde USG Legal Professionals B.V. te Amsterdam (Parnassusweg 819, 1082 LZ),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde [gemachtigde].

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende de conclusie van repliek in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is (nader) vastgesteld op heden.

2.De feiten

2.1.
Dexia is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over Dexia, wordt hieronder mede verstaan haar rechtsvoorgangsters.
2.2.
[gedaagde] heeft op 3 juli 2002 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: Capital Effect), onder contractnummer [contractnummer], met een leasesom van € 13.374,00 en een looptijd van 180 maanden (verder te noemen: de overeenkomst).
2.3.
De overeenkomst is tussentijds geëindigd.
2.4.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [gedaagde] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.

3.De vordering en het verweer

in conventie

3.1.
Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is;
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat Dexia de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden door de overeenkomst aan te gaan in weerwil van een wettelijk verbod.
3.4.
Dexia voert verweer tegen deze vordering en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [gedaagde], althans afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.2.
[gedaagde] betwist dit en stelt nog een vordering op Dexia te hebben vanwege:
- de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999;
- de onaanvaardbaar zware financiële last op basis van het Hofmodel; en
- een vergoeding voor juridische kosten.
4.3.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat [gedaagde] het gevorderde, althans enig bedrag, aan Dexia dient te betalen en Dexia niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering(en) zal volgen of een voorwaardelijke toewijzing.
tussenpersoon
4.4.
[gedaagde] voert, verkort weergegeven, aan dat Dexia onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar als cliënt te accepteren via Spaar-Adviescentrum Noord-Nederland, terwijl het Spaar-Adviescentrum Noord-Nederland als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) niet was toegestaan om [gedaagde] te adviseren om effectenleaseovereenkomsten met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft dit verweer betwist.
4.5.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend.
4.6.
Dexia heeft zich bij repliek (randnummer 36) op het standpunt gesteld dat een vordering op basis van (alleen) schending van artikel 41 NR 99 allang is verjaard omdat dit verwijt nooit namens [gedaagde] aan Dexia is gepresenteerd. [gedaagde] heeft deze stelling onweersproken gelaten. Weliswaar heeft [gedaagde] bij antwoord (randnummer 26) de stelling betrokken dat de verjaring zou zijn gestuit voor de gehele portefeuille van de door haar ingeschakelde belangenbehartigers Beursklacht en ClaimConcept, maar noch uit de toelichting in haar verdere processtukken noch uit de als productie 6 overgelegde correspondentie valt op te maken dat steeds een geldige stuitingshandeling ten aanzien van de hiervoor bedoelde vordering (mede) namens [gedaagde] heeft plaatsgevonden. Daarmee staat vast dat de vordering op basis van artikel 41 NR 99 is verjaard. [gedaagde] heeft derhalve uit dien hoofde geen vordering meer op Dexia.
schending zorgplicht, onaanvaardbaar zware financiële last?
4.7.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat bij het aangaan van de overeenkomsten sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, zodat Dexia twee/derde deel van de inleggen en de restschulden aan haar dient te vergoeden. Dit brengt volgens [gedaagde] met zich dat zij nog een vordering op Dexia te gelde kan maken. Dexia heeft een en ander betwist.
4.8.
Niet in geschil is dat bij de beoordeling van de vraag of bij het aangaan van de in het geding zijnde overeenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last uitgegaan dient te worden van het Hofmodel (zoals ontwikkeld in de arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 1 december 2019, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983 en door de Hoge Raad aanvaard bij arrest van 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003). Op basis van het Hofmodel vindt een berekening plaats aan de hand van de volgende algemene formule: X + V - W - A - B - C - D < Y + (0,1 * Y) + 0,15* (X-Y).
4.9.
[gedaagde] heeft bij antwoord verwezen naar stukken die in een eerder stadium door een voormalige belangbehartiger van [gedaagde] (Beursklacht) aan Dexia zijn gezonden. Deze stukken heeft [gedaagde] echter niet overgelegd. Bij dupliek heeft [gedaagde] een berekening in het geding gebracht waaruit volgens haar blijkt dat er sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last. Stukken waaruit de juistheid van deze berekening blijkt heeft zij echter niet overgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] haar stelling hiermee onvoldoende onderbouwd. Zonder nadere, verifieerbare gegevens omtrent de inkomens- en vermogenspositie van [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst kan niet worden uitgegaan van de juistheid van de berekening die [gedaagde] heeft gemaakt.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat de verplichtingen uit de overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [gedaagde] legden. Uit hoofde van de schending van de zorgplicht (en de onaanvaardbaar zware financiële last) heeft [gedaagde] dus geen vordering op Dexia.
juridische kosten
4.11.
De kantonrechter begrijpt uit het verweer van [gedaagde] dat zij onder de noemer “juridische kosten” aanspraak maakt op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd is de kantonrechter van oordeel dat niet, dan wel onvoldoende, is gebleken dat de werkzaamheden van haar vorige gemachtigde (Beursklacht) zich niet hebben beperkt tot de werkzaamheden zoals omschreven door de Hoge Raad in het arrest van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590): advisering over de kansen en mogelijkheden van een schikking of procedure in verband met de Duisenberg-regeling, de arresten van het Gerechtshof Amsterdam en van de Hoge Raad uit 2009 en de relevante rechtspraak nadien en het opstellen en versturen van de opt-out verklaring, een sommatiebrief en brieven ter stuiting van de verjaring. Deze werkzaamheden komen ingevolge dat arrest niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking. Datzelfde geldt ook voor de overige door [gedaagde] genoemde werkzaamheden, nu ook dat werkzaamheden zijn die moeten worden verricht ter voorbereiding van een procedure en die derhalve onder artikel 6:96 lid 2 BW (oud) en artikel 241 Rv vallen. Ook uit hoofde van buitengerechtelijke kosten heeft [gedaagde] derhalve geen vordering op Dexia.
conclusie
4.12.
Uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
proceskosten
4.13.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Dexia worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 127,42
- griffierecht € 128,00
- salaris gemachtigde
€ 528,00(2 punten × € 264,00)
Totaal € 783,42
in reconventie
4.14.
Hetgeen in conventie is overwogen brengt mee dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen. De eerst bij dupliek betrokken stelling dat Dexia bij de eindafrekening van de overeenkomst ten onrechte resterende termijnen in rekening heeft gebracht onderbouwen de vordering in reconventie geenszins, omdat deze stelling geen verband houdt met de grondslag van die vordering (namelijk schending van de op Dexia rustende zorgplicht).
4.15.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Vanwege de samenhang met de procedure in conventie zal daarbij alleen salaris gemachtigde worden toegekend voor de conclusie van dupliek in reconventie (€ 264,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer [contractnummer] aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Dexia tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 783,42;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Dexia tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 264,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna, kantonrechter, en op 12 december 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: 692/wj