ECLI:NL:RBNNE:2023:5491

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
18-292990-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met excessieve termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, geboren in 1999, die betrokken was bij oplichting. De officier van justitie had op 28 november 2023 gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op 9.272,93 euro, maar tijdens de zitting op 15 december 2023 werd dit bedrag door de officier van justitie verlaagd naar 5.547,86 euro. De verdediging voerde aan dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege een excessieve overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een overschrijding van meer dan vijf jaar tussen het begaan van de strafbare feiten en de berechting, wat de rechtbank aanleiding gaf om de vordering van het openbaar ministerie af te wijzen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de bewijsmiddelen uit het rapport van 21 december 2018 en concludeerde dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit de gepleegde strafbare feiten. De uiteindelijke betalingsverplichting werd vastgesteld op 2.120,56 euro, maar de rechtbank legde geen betalingsverplichting op voor het bedrag dat uitstijgt boven de toegewezen schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was niet in staat om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.292990.21 (ontneming)
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 29 december 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 28 november 2023 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 9.272,93 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18.292990.21 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 15 december 2023.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D.P. Menting.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, anders dan in de schriftelijke vordering, het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op 5.547,86. Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict d.d. 21 december 2018 (verder: het Rapport) is het uitgangspunt, zijnde 9.272,93. In dit rapport wordt de zaak opgesplitst in drie zaken. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat ten aanzien van de eerste zaak het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden gehalveerd, aangezien de verdachte dit bedrag heeft gedeeld met de medeverdachte. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de tweede zaak geschrapt dient te worden in de berekening.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de betalingsverplichting de vorderingen van de benadeelde partijen in mindering moeten worden gebracht, zodat de betalingsverplichting uiteindelijk neerkomt op een bedrag van 2.859,90.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de excessieve overschrijding van de redelijke termijn.
Subsidiair heeft de raadsman, ten aanzien van de tweede zaak, verzocht om de heer [getuige] te laten horen zodat zijn verklaring getoetst kan worden op inhoud, betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en consistentie.
Ten aanzien van de eerste en derde zaak heeft de raadsman bepleit dat het onduidelijk is hoe de berekeningen tot stand zijn gekomen, aangezien er diverse aangiftes zijn genoemd die verdachte niet worden verweten en die niet in het dossier zijn opgenomen.
Tot slot heeft de raadsman gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van de eerste zaak gehalveerd dient te worden, gelet op het evenredige aandeel van de medeverdachte.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op de bewijsmiddelen zoals weergegeven in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 december 2018 (het Rapport).

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 29 december 2023 in de zaak met parketnummer
18.292990.21 veroordeeld ter zake oplichting en medeplegen van oplichting, beiden meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, de door de officier van justitie ter terechtzitting aangevoerde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van
5.547,86, en de door de rechtbank toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen.
Dit levert de volgende berekening op:
Wederrechtelijk verkregen voordeel: 5.547,86
Vorderingen benadeelde partijen: 3.427,30Betalingsverplichting: 2.120,56.
Terzake de op te leggen betalingsverplichting overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat tussen het moment van het begaan van de strafbare feiten en het moment van berechting een periode van meer dan 5 jaren en in een enkel geval zelfs meer dan 7 jaren is gelegen. Daarmee is sprake van een excessieve overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op deze overschrijding, de aan veroordeelde opgelegde verplichting tot het betalen van schadevergoeding en het in het licht van deze omstandigheden relatief gering bedrag aan genoten wederrechtelijk verkregen voordeel, zal de rechtbank geen betalingsverplichting opleggen voor het bedrag dat uitstijgt boven het bedrag aan toegewezen schadevergoeding. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie zal afwijzen.

Beslissing

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. T.H. Kapinga, rechters, bijgestaan door S.J. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 december 2023.
Mr. Kooistra en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.