ECLI:NL:RBNNE:2023:5486

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
22/3730
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op basis van de AVG met betrekking tot persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 7 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Financiën inzake zijn inzageverzoek op basis van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) beoordeeld. Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens die verwerkt zijn in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). De minister had aanvankelijk het inzageverzoek afgewezen, maar in het bestreden besluit werd alsnog inzage verleend in bepaalde persoonsgegevens, met uitzondering van gegevens die de privacy van derden zouden aantasten.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is, omdat de minister in het bestreden besluit ten onrechte geen inzage heeft verleend in alle relevante persoonsgegevens. De rechtbank stelt vast dat de minister de naam van de ambtenaar en de opvragende instantie niet hoefde te verstrekken, omdat deze informatie niet onder de definitie van persoonsgegevens valt zoals bedoeld in de AVG. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser inmiddels aanvullende inzage heeft gekregen in zijn persoonsgegevens. De minister wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de verwerking van persoonsgegevens en de rechten van betrokkenen onder de AVG. De rechtbank bevestigt dat de verwerkingsverantwoordelijke niet verplicht is om een afschrift van onderliggende documenten te verstrekken, zolang het doel van artikel 15 van de AVG wordt nageleefd. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de AVG in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheden van overheidsinstanties bij het omgaan met persoonsgegevens.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3730

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: E. Hofman),
en

de minister van Financiën, de minister

(gemachtigde: mr. M. Baarslag-Clement).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn inzageverzoek in de zin van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) in de persoonsgegevens die van hem zijn verwerkt in de Fraude Signalering Voorziening (FSV).
1.1.
De minister heeft het inzageverzoek met het besluit van 29 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 november 2022 op het bezwaar van eiser heeft de minister eiser alsnog inzage verleend in de persoonsgegevens die van eiser zijn verwerkt in de FSV. De minister heeft geen inzage verleend in de gegevens waarvan verstrekking de privacy van derden aantast.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft een aanvullend stuk overgelegd.
1.4.
De minister heeft bij brief van 14 september 2023 aanvullende stukken overgelegd. Onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (
awb) heeft de minister medegedeeld dat alleen de bestuursrechter kennis mag nemen van de stukken. De bestuursrechter handelt alsof de beperking van de kennisname gerechtvaardigd is nu de stukken onderdeel zijn van een AVG-procedure en de stukken daarmee inzet van het geding zijn.
1.5.
Eiser heeft de bestuursrechter toestemming verleend de stukken te gebruiken bij de beoordeling van het beroep.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens de minister diens gemachtigde en mr. M. Terpstra.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de gedeeltelijke afwijzing van het inzageverzoek door de minister. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand dienen te blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de minister inzage in de persoonsgegevens van eiser geweigerd?
5. Eiser brengt in de eerste plaats naar voren dat zijn registratie in de FSV tot gevolg heeft gehad dat hij zijn onderneming van de hand diende te doen op een financieel zeer ongunstige wijze. Hetgeen de reden is om de aanleiding van zijn registratie in de FSV te onderzoeken. In dit verband stelt eiser zich op het standpunt dat de minister inzage in de naam van de ambtenaar, de naam van de instantie, de inhoud van de aantekening en de omschrijving en de inhoud van de bijlagen, zoals ten aanzien van eiser zijn opgenomen in de FSV, ten onrechte heeft geweigerd. Van belang is dat eiser de belangenafweging die ten grondslag ligt aan de weigering niet kan controleren omdat deze niet inzichtelijk is.
5.1.
In het bestreden besluit van 9 november 2022 heeft de minister alsnog besloten tot het verlenen van inzage in de persoonsgegevens van eiser die zijn verwerkt in de FSV. Met het bestreden besluit is een overzicht verstrekt met daarin de categorieën van de verwerkte persoonsgegevens en de over eiser verwerkte persoonsgegevens.
In het verweerschrift heeft de minister verder toegelicht dat de FSV inmiddels is uitgezet en enkel nog kan worden geraadpleegd door ambtenaren die belast zijn met het behandelen van inzageverzoeken op grond van de AVG. De gegevens in de FSV zullen na het afronden van deze verzoeken worden verwijderd.
5.2.
De rechtbank overweegt dat artikel 15, eerste lid, van de AVG bepaalt dat een betrokkene het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om onder meer inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens. Uit de rechtspraak volgt dat het doel van artikel 15 van de AVG is dat de betrokkene zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. De verwerkingsverantwoordelijke is niet gehouden een afschrift van de onderliggende documenten te verstrekken, mits aan het doel van artikel 15 van de AVG is voldaan. [1]
5.3.
Het inzagerecht uit artikel 15 van de AVG is beperkt tot persoonsgegevens. Uit artikel 4, eerste lid, van de AVG volgt dat onder persoonsgegevens wordt verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Als voorbeeld hiervan worden genoemd een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) geeft een ruimte uitleg aan het begrip persoonsgegevens. Het begrip persoonsgegevens strekt zich potentieel uit tot elke soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie in de vorm van meningen of beoordelingen, zolang die informatie de betrokkene betreft. Daarvan is sprake als de informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een natuurlijk persoon. [2]
5.4.
Op de zitting heeft de minister onderkend dat in de FSV, in het bijzonder in een bijlage die staat opgenomen in de FSV, persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt waarin ten onrechte nog geen inzage is verleend met het bestreden besluit. Ter zitting zijn deze persoonsgegevens alsnog aan eiser verstrekt. Dit betreft zijn geboortedatum en -plaats, te weten [geboortedatum] te [geboorteplaats] , alsmede de naam van een rechtspersoon, te weten [rechtspersoon] Nu hiermee vaststaat dat met het bestreden besluit ten onrechte geen inzage is verleend in de voornoemde persoonsgegevens kan het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden. Hieronder overweegt de rechtbank of desalniettemin aanleiding bestaat de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
5.5.
De naam van de ambtenaar, de naam van de opvragende instantie, de inhoud van de aantekening in de FSV en de omschrijving en inhoud van de in de FSV opgenomen bijlage zijn naar het oordeel van de rechtbank geen persoonsgegevens van eiser als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de AVG. Voornoemde informatie kan niet worden geduid als informatie over de persoon van eiser. Dat in de bijlage zoals opgenomen in de FSV persoonsgegevens van eiser staan opgenomen, maakt het voorgaande niet anders. In die persoonsgegevens is naar het oordeel van de rechtbank reeds afdoende inzage verleend met het overzicht in het bestreden besluit en de voornoemde aanvulling ter zitting. De aanleiding voor de opname in de FSV valt eveneens niet onder het inzagerecht, nu ook deze aanleiding geen persoonsgegeven omvat. Met inachtneming van vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de minister geen inzage in persoonsgegevens van eiser heeft geweigerd. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de door eiser betwiste weigering van de inzage. Het betoog van eiser slaagt niet.
5.6.
Voorts is een verwerkingsverantwoordelijke op grond van artikel 15 van de AVG niet gehouden een afschrift van de onderliggende documenten te verstrekken, mits is voldaan aan het doel van dat artikel. [3] Aan dit doel is voldaan door middel van het verstrekte verwerkingsoverzicht en de aanvulling ter zitting. Hiermee heeft eiser zich op de hoogte kunnen stellen van de over hem verwerkte persoonsgegevens en heeft hij deze kunnen controleren op rechtmatigheid. Het betoog slaagt niet.
Moet de minister de naam van de ambtenaar en de opvragende instantie verstrekken op grond van artikel 15, eerste lid en onder c, van de AVG?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister op grond van artikel 15, eerste lid en onder c, van de AVG gehouden is de naam van de ambtenaar en de opvragende overheidsinstantie te verstrekken. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het HvJEU). [4] Uit dit arrest volgt, aldus eiser, dat artikel 15 van de AVG elke Europese burger het recht biedt om te weten wie over zijn data beschikt en naar wie de persoonsgegevens zijn doorgestuurd. Indien iemand wenst te vernemen naar welke bedrijven en instanties zijn persoonsgegevens zijn doorgestuurd, moeten de namen van deze partijen bekend worden gemaakt. Een uitzondering is slechts dan mogelijk als het onmogelijk is de ontvangers te identificeren of indien de verwerkingsverantwoordelijke aantoont dat het verzoek kennelijk ongegrond of buitensporig is. Van de toepassing van deze uitzondering is geen sprake volgens eiser.
6.1.
De minister voert in het bestreden besluit aan dat de naam van de ambtenaar en de naam van de opvragende instantie vallen onder de beperking van artikel 23 in samenhang bezien met artikel 41 van de AVG. De minister heeft daarop besloten in deze gegevens geen inzage te verlenen. In het verweerschrift licht de minister verder toe dat de persoonsgegevens van eiser zoals deze eerder stonden vermeld in de FSV zijn opgevraagd door één overheidsinstantie. De minister voegt in beroep verder toe dat de naam van de overheidsinstantie waaraan de persoonsgegevens van eiser zijn verstrekt niet onder artikel 15, eerste lid en onder c, van de AVG valt. De minister wijst in dit verband op artikel 4, negende lid, van de AVG.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de naam van de ambtenaar, in het bestreden besluit weergeven als ‘naam ambtenaar xxx’, geen ontvanger is in de zin van artikel 15, eerste lid en onder c, van de AVG. De minister heeft toegelicht dat dit de naam van de ambtenaar betreft die de (persoons)gegevens van eiser heeft opgevoerd in de FSV. Om die reden is de opvoerende ambtenaar geen ontvanger (derde) aan wie persoonsgegevens van eiser zijn verstrekt namens de minister. De minister heeft de naam of categorie van deze ambtenaar dan ook niet aan eiser hoeven te verstrekken.
6.3.
Uit de overgelegde stukken in de zin van artikel 8:29 van de Awb blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de persoonsgegevens van eiser zijn verstrekt aan een (opvragende) overheidsinstantie in het kader van een bijzonder onderzoek overeenkomstig het Unierecht of het lidstatelijke recht. Dit betekent dat de overheidsinstantie aan wie de persoonsgegevens van eiser zijn verstrekt ingevolge artikel 4, negende lid, van de AVG niet als ontvanger kan worden aangemerkt. Nu deze overheidsinstantie daarmee niet binnen het toepassingsbereik van artikel 15, eerste lid en onder c, van de AVG valt, kan eiser aan dat artikel geen recht ontlenen op verstrekking van de naam of categorie van deze overheidsinstantie. Het door eiser aangehaalde arrest ziet dan ook niet op een situatie als hier aan de orde. Het betoog slaagt niet.
7. Met inachtneming van het onder 5.5, 5.6, 6.2. en 6.3. overwogene oordeelt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 15 van de AVG. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit omdat in beroep alsnog aanvullende inzage is verleend in eisers persoonsgegevens. Dat betekent dat de minister niet gehouden is meer persoonsgegevens en onderliggende stukken te verstrekken.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 november 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2023.
griffier
rechter
(de rechter is buiten staat te tekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 4
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
(…)
9. „ ontvanger”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan, al dan niet een derde, aan wie/waaraan de persoonsgegevens worden verstrekt. Overheidsinstanties die mogelijk persoonsgegevens ontvangen in het kader van een bijzonder onderzoek overeenkomstig het Unierecht of het lidstatelijke recht gelden echter niet als ontvangers; de verwerking van die gegevens door die overheidsinstanties strookt met de gegevensbeschermingsregels die op het betreffende verwerkingsdoel van toepassing zijn;
(…)
Artikel 15
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te krijgen over het al dan niet verwerken van die persoonsgegevens, en
van de volgende informatie:
(…)
c. de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:394, r.o. 5.1.
2.Zie het arrest van het HvJEU van 20 december 2017 (ECLI:EU:C:2017:994), r.o. 34 en 35 en de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:394, r.o. 5.2.
3.Zie de uitspraak van de ABRvS van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:394.
4.Zie het arrest van het HvJEU van 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:3.