ECLI:NL:RBNNE:2023:5461

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
C/17/192883
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in het kader van de Wet zorg en dwang

Op 20 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren op [geboortedatum], die momenteel verblijft bij [accommodatie] te [plaats]. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 15 december 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse bijlagen, waaronder medische verklaringen en eerdere beschikkingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2023 zijn de betrokkene en een GZ-psycholoog gehoord. De advocaat van de betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de informatie verstrekt door de GZ-psycholoog, maar de rechtbank heeft deze informatie toch meegenomen in haar beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de betrokkene lijdt aan een verstandelijke beperking en andere psychische stoornissen, en dat er een ernstig vermoeden bestaat dat haar gedrag levensgevaar en ernstig lichamelijk letsel kan veroorzaken. De rechtbank heeft besloten dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen. De machtiging is verleend voor de duur van zes weken, tot en met 31 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaaknummer / rekestnummer: C/17/192883 / FA RK 23-2637
Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling
Beschikking van
20 december 2023naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[naam],
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] te [woonplaats] ,
thans verblijvende bij [accommodatie] te [plaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. B.G. Kooi, kantoorhoudende te Dokkum.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen bij de griffie op 15 december 2023, en van de volgende bijlagen:
- de beschikking van de burgemeester van de gemeente Smallingerland van 14 december 2023;
- de medische verklaring van 14 december 2023;
- het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 10 januari 2023;
- een afschrift van de beschikking van 13 februari 2023 waarbij een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling is verleend;
- een afschrift van de beschikking van 21 november 2022 waarbij een curator is ingesteld en een curator is benoemd;
- een afschrift van de machtiging tot indienen van het verzoek van 5 juli 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 december 2023, in het gebouw van [accommodatie] te [plaats] . Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door mr. B.G. Kooi;
- [de GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog van de woonvoorziening [naam woonvoorziening] , via een beeldbelverbinding.
1.3.
De curator is opgeroepen, maar niet op de mondelinge behandeling aanwezig geweest, omdat zij niet langer kon wachten op de rechtbank die vanwege uitloop van de voorgaande zitting later kwam.
1.4.
Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling een brief voorgelezen die zij naderhand aan de rechtbank heeft overhandigd.

2.De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 37 Wzd in samenhang gelezen met artikel 38 en artikel 39 Wzd kan de rechter op verzoek van het CIZ met betrekking tot een betrokkene een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen, indien de burgemeester ten aanzien van deze betrokkene op grond van artikel 29 lid 1 en 2 Wzd een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven. Voordat de rechter beslist op het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling hoort hij de betrokkene. Ook kan de rechter zich op grond van artikel 38 lid 4 Wzd, zo mogelijk laten voorlichten door: de aanvrager, de vertegenwoordiger, degene door wie betrokkene feitelijk wordt verzorgd, de zorgverantwoordelijke en de arts die de verklaring heeft afgelegd. Daarnaast kan de rechter zich op grond van artikel 38 lid 5 Wzd laten voorlichten door één of meer van de in artikel 25 lid 1 Wzd bedoelde personen die het verzoek niet hebben ingediend.
2.2.
Door de advocaat is in de eerste plaats bezwaar gemaakt tegen de door [de GZ-psycholoog] gegeven informatie op de mondelinge behandeling van 18 december 2023 en het feit dat er op de zitting geen actuele informatie is gegeven door iemand door wie betrokkene feitelijk wordt verzorgd dan wel door de zorgverantwoordelijke. De advocaat voert hiertoe aan dat zij zich afvraagt of de rechtbank zich op grond van de wet wel mag laten voorlichten over de actuele stand van zaken met betrekking tot het verblijf van betrokkene in de kliniek door [de GZ-psycholoog] , nu zij enerzijds degene is die voorafgaand aan de huidige opname de zorg verleende en anderzijds niet degene is door wie betrokkene nu feitelijk wordt verzorgd. De advocaat vermoedt dat deze gang van zaken een gebrek is dat maakt dat het verzoek moet worden afgewezen. De advocaat verzoekt daarom in de eerste plaats om een afwijzing van het verzoek.
2.3.
De rechtbank is echter van oordeel dat de informatie zoals deze op de mondelinge behandeling is gegeven door [de GZ-psycholoog] wel kan worden meegenomen in de beoordeling. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Zoals eerder overwogen kan de rechtbank zich door de personen die worden opgesomd in artikel 38 lid 4 en 5 Wzd laten voorlichten. In deze opsomming komt degene die voorafgaand aan de huidige opname de zorg verleende niet voor, in die zin zou [de GZ-psycholoog] niet gehoord kunnen worden. In dit geval vindt de rechtbank het echter wel toelaatbaar dat [de GZ-psycholoog] is gehoord en dat haar verklaring in de beslissing wordt meegewogen. De rechtbank acht daartoe van belang dat:
  • de behandelaren van [accommodatie] niet beschikbaar waren;
  • de behandeling van het verzoek op zeer korte termijn is gepland, nu het verzoekschrift op vrijdag 15 december 2023 om 13.09 uur is binnengekomen bij de rechtbank en op maandag 18 december 2023 om 13.55 uur ter zitting is behandeld;
  • [de GZ-psycholoog] de informatie van de betrokken behandelaren overdragen heeft gekregen;
  • de opname van betrokkene in [accommodatie] van heel recent is (donderdagmiddag 14 december 2023);
  • [de GZ-psycholoog] goed op de hoogte is van de problematiek van betrokkene en tot aan de opname direct betrokken is geweest bij de begeleiding van betrokkene in de woonvoorziening waar zij verbleef;
  • deze woonvoorziening behoort tot dezelfde organisatie ( [naam organisatie] ) waartoe ook [accommodatie] behoort en [de GZ-psycholoog] bij deze organisatie in dienst is.
2.4.
[de GZ-psycholoog] heeft verklaard dat zij van de behandelaren heeft gehoord dat betrokkene meer tot rust komt bij [accommodatie] , maar dat die rust nog niet op een niveau is dat de opname op de kliniek niet meer nodig is. Ook heeft zij gezegd dat de maand december een ingewikkelde periode is voor betrokkene. Betrokkene dreigt zichzelf te overvragen en pakt dan onvoldoende haar rust. Als zij wel tot rust komt kan betrokkene zich goed ontwikkelen. Het depressieve toestandsbeeld van betrokkene, dat op dit moment voorliggend is, maakt dat zij moeite heeft om voor zichzelf gezonde keuzes te maken en daardoor een gevaar is voor zichzelf. Met rust kan betrokkene de controle terugkrijgen over haar gedachten en gedrag. De setting waarin betrokkene nu verblijft zorgt ervoor dat zij tegen zichzelf kan worden beschermd. Ook de wijziging in anticonceptie kan een rol gespeeld hebben in de verslechtering van het toestandsbeeld.
De rechtbank vindt deze informatie waardevol en relevant voor de beoordeling van het verzoek. Bovendien is hierin ook de laatste informatie over de afgelopen dagen van de opname bij [accommodatie] meegenomen.
2.5.
Uit artikel 38 lid 4 Wzd volgt verder dat de rechtbank niet verplicht is degene door wie betrokkene feitelijk wordt verzorgd, dan wel de zorgverantwoordelijke, te horen. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval volstaan kan worden met de verklaring van de goed op de hoogte zijnde GZ-psycholoog van de woonvoorziening van betrokkene.
2.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank – met inachtneming van de onderliggende stukken en de ontvangen informatie van de aanwezige personen op de mondelinge behandeling van 18 december 2023 – overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
2.7.
Gebleken is dat betrokkene lijdt aan een verstandelijke beperking en overige DSM-5 stoornissen. Bij betrokkene is er sprake van een moeilijk lerend niveau met een disharmonisch profiel en een laag sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau. Daarnaast heeft betrokkene een autismespectrumstoornis, een depressieve stoornis en emotieregulatieproblematiek met impulsief handelen. Op dit moment wordt gezien dat het depressieve toestandsbeeld van betrokkene voorliggend is. Betrokkene is overvraagd en blijft hangen in haar negatieve gedachten.
2.8.
Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van de betrokkene als gevolg van een verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis dit ernstig nadeel veroorzaakt. Dit ernstig nadeel bestaat uit:
  • levensgevaar;
  • ernstig lichamelijk letsel.
2.9.
Betrokkene is opgenomen omdat zij last heeft van negatieve en suïcidale gedachten van waaruit zij zichzelf pijn doet. Voorafgaand aan de opname heeft betrokkene zichzelf veelvuldig gesneden, heeft zij te veel paracetamol ingenomen waardoor zij een intoxicatie had en wilde zij weglopen. Betrokkene is eerder ook weggelopen waarna zij bovenaan een fietsbrug heeft gestaan met het doel om eraf te springen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende gebleken dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht.
2.10.
Uit de toelichting van de GZ-psycholoog en uit wat betrokkene zelf naar voren heeft gebracht blijkt dat het weliswaar inmiddels iets beter met betrokkene gaat, maar dat de rust nog niet op een niveau is dat een opname niet meer nodig is. Daarbij maakt het depressieve toestandsbeeld dat betrokkene moeite heeft om voor zichzelf gezonde keuzes te maken, waardoor zij een gevaar is voor zichzelf. Betrokkene heeft een veilige omgeving nodig waar haar 24-uurszorg en -toezicht geboden wordt. Betrokkene heeft weliswaar aangegeven bereid te zijn om nog drie weken in de kliniek te verblijven, maar zij is nog niet voldoende tot rust gekomen. Betrokkene is van goede wil, maar het risico bestaat dat zij zichzelf overvraagt en onvoldoende haar rust pakt waardoor zij terugvalt in het (suïcidale) gedrag. Betrokkene verzet zich daarmee op momenten tegen een voortzetting van haar verblijf in de accommodatie dan wel verzet zich op een zodanige wijze tegen verschillende onderdelen van de zorgverlening dat het leveren van vrijwillige zorg niet mogelijk is. Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat een voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk en geschikt is om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling.
2.12.
Ten aanzien van de duur van de machtiging overweegt de rechtbank het volgende. Het CIZ verzoekt om de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling te verlenen voor de duur van zes weken. Subsidiair verzoekt de advocaat om de machtiging voor slechts drie weken te verlenen. De rechtbank is echter van oordeel dat een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken passend en noodzakelijk is. Op dit moment is betrokkene namelijk nog niet genoeg tot rust gekomen en kan niet worden voorzien wanneer dat wel het geval is. [de GZ-psycholoog] heeft gezegd dat goed in de gaten gehouden zal worden of betrokkene eerder terug kan keren naar de woonvoorziening en dat dat dan uiteraard zal gebeuren. De rechtbank heeft er hierdoor vertrouwen in dat betrokkene niet langer zal worden opgenomen in de kliniek dan strikt noodzakelijk is. De machtiging zal daarom worden verleend voor de (verzochte) duur van zes weken, en geldt aldus tot en met 31 januari 2024.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van
[naam], geboren op [geboortedatum] ;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 31 januari 2024.
Deze beschikking is mondeling gegeven op 20 december 2023 door mr. M. van der Hoeven, rechter, bijgestaan door de griffier en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 21 december 2023.
..
(fn. 860)
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.