ECLI:NL:RBNNE:2023:5395

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/18/203338 HA ZA 20-289
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aardbevingsschade en aansprakelijkheid NAM: beoordeling deskundigenrapporten en bewijsvermoeden

In deze zaak vorderden eisers, eigenaren van een woning in Groningen, schadevergoeding van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) wegens schade aan hun woning die zij toeschrijven aan aardbevingen veroorzaakt door gaswinning. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 1 november 2023 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De rechtbank oordeelde dat de schade aan de woning niet door aardbevingen is veroorzaakt, maar door bouwkundige oorzaken en andere externe factoren. De deskundige, ing. P.B.J.M. Elfrink, concludeerde dat de schade niet het gevolg was van bodembeweging door gaswinning, maar eerder te wijten was aan een ontoereikende fundering en de gevoeligheid van de kapconstructie voor windbelasting. De rechtbank verwierp het bewijsvermoeden dat de schade door aardbevingen was ontstaan, omdat NAM voldoende aannemelijk had gemaakt dat de schade niet door aardbevingen was veroorzaakt. De rechtbank kende eisers wel een vergoeding toe voor de kosten van hun deskundige, maar wees de overige vorderingen af. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor bewoners in aardbevingsgebieden om hun schadeclaims goed te onderbouwen, vooral in het licht van de complexe technische en juridische aspecten van dergelijke zaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/203338 / HA ZA 20-289
vonnis van 1 november 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden gezamenlijk wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J. van der Meer te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te 's Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers] en NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 26 januari 2022,
- het deskundigenbericht, ingekomen op 16 december 2022,
- de conclusie na deskundigenbericht van [eisers] tevens houdende akte vermeerdering van eis van 1 maart 2023, met producties,
- de conclusie na deskundigenbericht van NAM van 1 maart 2023,
- de conclusie uitaten producties en wijziging van eis van NAM van 12 april 2023.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

Voor aanvang van de procedure
2.1.
[eisers] is sinds 2008 eigenaar van een vrijstaande woning aan de [adres] in [woonplaats] , met aan de achterkant een voormalige schuur en een vrijstaand stookhok. De woning is gebouwd in 1937 en heeft in 1988/1989 en in 2002 interne verbouwingen ondergaan. Bij de laatste verbouwing is de schuur bij de woonruimte betrokken. De woning staat op zandgrond en is gefundeerd op staal.
2.2.
De woning is gelegen op een locatie boven het Groningenveld waar zich verschillende aardbevingen hebben voorgedaan. De beving met de grootste magnitude, te weten 3.6 op de schaal van Richter, was op 16 augustus 2012 bij Huizinge, op 18,285 km van de woning. De zwaarst voelbare en daarmee maatgevende aardbeving, was de beving op 30 december 2014 bij Scharmer, op 4,7 kilometer van de woning, met een kracht van 2,8 op de schaal van Richter. De trillingsnelheid van die beving is door het Instituut Mijnbouwschade (hierna: IMG) aan de hand van de zogenaamde trillingstool rekening houdend met een overschrijdingskans van 25% (de zogenoemde PGV 25%) berekend op 2,53 mm/s en rekening houdend met een overschrijdingskans van 1% (de PGV 1%) op
6,57 mm/s.
2.3.
[eisers] heeft op 9 januari 2014 de eerste schade aan de woning gemeld. In zijn schademelding is het volgende genoteerd:
"Schademelding: omschrijving: Scheuren in de muren. Scheuren zitten her en der, valt ons de laatste maanden speciaal op. Bij aankoop 6 jaar geleden zaten er ook al scheuren in."
[eisers] heeft nadien nog meer schades aan de woning en aan het stookhok gemeld.
2.4.
In 2014 en 2015 zijn in opdracht van NAM drie schaderapportages opgesteld door de bureaus Crawford en Archipunt. In die rapporten is geconstateerd dat sprake is van scheurvorming in de gevels en de binnenwanden van de woning en vervorming van de gebinten. Deze eerstelijns-deskundigen hebben een aantal schades gekwalificeerd als B-schade (schade die reeds aanwezig was voor, maar - significant - is verergerd ten gevolge van een aardbeving) en de overige schades als C-schade (schade die niet zelfstandig in verband gebracht kan worden met aardbevingen). De scheuren in het metselwerk van het stookhok zijn door Archipunt in haar rapport van 3 november 2014 aangemerkt als
C-schade, met als mogelijke achterliggende oorzaak "
staat van onderhoud/ongelijkmatige zetting van de ondergrond". De totale schade is begroot € 25.824,43 inclusief btw.
2.5.
[eisers] heeft Vergnes Expertise B.V. (hierna: Vergnes) gevraagd om een contra-expertise uit te voeren. Vergnes heeft in haar rapport van 21 oktober 2015 enkele schades als C-schade gekwalificeerd en de overige schades als A- dan wel B-schade. Op pagina 13 van haar rapport heeft Vergnes het volgende opgemerkt:
"Algemene opmerkingen

Alle schade aan de woning (boerderij) is te herleiden tot ongelijke zetting door aardbevingen na aardgaswinning. Door nieuwe inklinking van de bodem ontstaat een ongelijke zetting/zakking van de boerderij. … Het voormalige bedrijfsgedeelte (achterhuis) is verschillend gefundeerd. (…) Hierdoor ontstaan plaatselijk puntlasten op de bodem. Door ongelijke drukspanning onder de kolommen en gevels ontstaan, zakken de kolommen harder dan de omliggende buitengevels. Hierdoor ontstaat een spatkracht op/tegen de gevels en zijn bijna alle buitengevels van het achterhuis geknikt/gescheurd.
(…)

Het stookhuis (stookhok) is geheel gescheurd over de kwetsbare posities. Indien dit door "reguliere zetting" zou zijn ontstaan, zou de schade veel eerder zijn ontstaan.

De gehele woning is in 2000 vakkundig en zorgvuldig op een hoog niveau verbouwd. De huidige eigenaren hebben de woning in 2007 gekocht. Hierbij hebben ze de gehele hele woning laten checken op eventuele bouwkundige gebreken. Uit deze taxatie is gebleken dat de woning geen bouwkundige gebreken had. Na recente aardbevingen in de omgeving is er enorm veel schade aan de woning en wordt de erkende schade geheel gecategoriseerd als "B" schade (schade die verergerd is. (…) Gezien de staat van de woning, afwerking en onderhoud is de recent ontwikkelde schade als een "A" beoordeeld door Vergnes. (…)"
Vergnes heeft geadviseerd om constructief onderzoek te doen.
2.6.
In 2016 heeft W2N engineers in opdracht van het Centrum Veilig Wonen (een uitvoeringsorganisatie onder aansturing van NAM, hierna: het CVW) nader onderzoek gedaan naar de constructieve veiligheid van de woning. W2N heeft de bevindingen van Crawford en Archipunt onderschreven en gerapporteerd dat er geen reden is om aan te nemen dat de constructieve veiligheid onvoldoende is.
Ritsma Total-Engineering BV (hierna: Ritsma) heeft daarna in opdracht van het CVW een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aard en oorzaak van de schade. Ritsma heeft in haar onderzoeksrapport van 17 april 2017 geconcludeerd dat er geen sprake is van een gebrek aan samenhang van de constructie of een veiligheidsrisico en de schade gekwalificeerd als schade die niet in verband kan worden gebracht met aardbeving(en). Zij heeft onder meer het volgende opgetekend:
6.1
Algemeen
(…) De scheurvorming in de gevels, de binnenwanden en het binnenblad zijn te wijten aan een tweetal aspecten. Te weten: vervormingen ten gevolge van een verschil in zetting en verplaatsing van de gebint-constructie. De scheefstand is ook aan dit laatste aspect te wijten. (…)
9.1
Stabiliteit gebintconstructie
Door windbelasting treedt horizontale verplaatsing van de gebint-constructie op (…)
Deze verplaatsing tekent zich af als scheurvorming in de wanden evenwijdig aan de gebintconstructie en als scheefstand e/o horizontale scheurvorming in de wanden en langs gevels haaks op de richting van de gebinten.
Ritsma heeft op basis van de SBR-Trillingsrichtlijn A de kans beoordeeld dat de aardbevingstrillingen (toch) tot schade hebben geleid. Haar conclusie luidde dat die kans aanvaardbaar klein (<1%) was.
2.7.
De deskundigen van partijen (Archipunt en Vergnes) hebben slechts over een aantal schades een akkoord bereikt. Deze zijn in een combi-akte van 3 juli 2017 vastgelegd. Daarin staat het volgende:
Nr.
Class expert (A)
Class contra (B)
Vastgesteld
Rapport 1 d.d. 08-05-2014 (Crawford)
3
B
B
B (ongewijzigd)
5
B
B
B (ongewijzigd)
7
C
C
C (ongewijzigd)
11
C
C
C (ongewijzigd)
47
C
C
C (ongewijzigd)
Rapport 2 d.d. 12-02-2015 (Archipunt)
12
C
C
C (ongewijzigd)
Rapport 3 d.d. 23-06-2015 (Archipunt)
12
B
B
B (ongewijzigd)
17
B
B
B (ongewijzigd)
Over de overige (circa 100) schadenummers, die volgens Vergnes door de deskundigen van NAM ten onrechte als C-schade of slechts als B-schade zijn gekwalificeerd, is geen overeenstemming bereikt.
2.8.
NAM heeft [eisers] op 15 juni 2018 een totale vergoeding ten behoeve van schadeherstel aangeboden van € 38.000,00 inclusief BTW. [eisers] , die voor het herstel van door Vergnes vastgestelde aardbevingsschade een offerte van € 70.308,09 van Bouwbedrijf Van Calker had ontvangen, heeft dit aanbod niet geaccepteerd.
2.9.
Vergnes heeft aanvullende schade opgenomen en hierover op 30 november 2018 rapport uitgebracht. Vergnes komt met betrekking tot de oorzaak van die nieuwe schades tot dezelfde conclusie als in haar rapport van 21 oktober 2015. Zij heeft de herstelkosten begroot op € 70.308,09.
2.10.
[eisers] heeft de zaak voorgelegd aan de Arbiter Bodembeweging. Deze heeft op 12 maart 2019 uitspraak gedaan. De arbiter heeft vastgesteld dat NAM aansprakelijk is voor de schade die Crawford en Archipunt hebben aangemerkt als B-schade en voor de schadenummers 1 t/m 18 die in het aanvullende rapport van Vergnes worden genoemd. Aan [eisers] is € 50.000,00 voor herstelkosten toegewezen.
NAM heeft [eisers] vervolgens aangeboden om € 51.125,00 te voldoen. [eisers] heeft dit aanbod niet aanvaard.
2.11.
[eisers] heeft in oktober 2020 van Bouwbedrijf Wildeboer B.V. een offerte van € 155.442,80 inclusief btw ontvangen. Daarin wordt aangegeven dat het gaat om het herstellen van de schades die in het rapport van Crawford van 3 november 2014 en in het rapport van 30 november 2018 van Vergnes zijn genoemd. De offerte ziet onder meer ook op het vervangen van de badkamer. In het offertebedrag is € 179,63 meegenomen voor herstel van een schade waarvoor de arbiter NAM niet aansprakelijk achtte.
Na aanvang van de procedure
2.12.1
[eisers] heeft NAM op 17 december 2020 gedagvaard in de onderhavige procedure. Hij heeft gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren (samengevat) dat NAM aansprakelijk is voor geleden en nog te lijden schade aan zijn woning die het gevolg is van aardbevingen, nader op te maken bij staat, en NAM zal veroordelen om daarop een voorschot van € 155.269,17 aan hem te betalen.
2.12.2
NAM heeft de vorderingen betwist. Volgens NAM blijkt uit het rapport van Ritsma en voortschrijdend wetenschappelijk inzicht dat de geconstateerde schades niet door aardbevingen zijn veroorzaakt maar door windbelasting in combinatie met de constructie van de kap van de woning waardoor scheurvorming en scheefstand worden veroorzaakt. Voor zover sprake is van verschilzettingen, kan aldus NAM op basis van de conclusies van Ritsma en de conclusies die kunnen worden verbonden aan het seismische informatie-document, de SBR-Trillingsrichtlijn A en het rapport van 22 juli 2018 van de TU-Delft worden vastgesteld dat de kans dat aardbevingstrillingen tot niet-constructieve schade aan de woning hebben geleid kleiner is dan 1% en dat de kans op constructieve schade geheel is uitgesloten.
NAM heeft daarnaast aangevoerd dat [eisers] er aan voorbij ziet dat het in de meeste gevallen gaat om schade die mogelijk verergerd is door aardbevingen (B-schade) of door de eerstelijns-deskundigen is aangemerkt als C-schade, dat het gezien de oorzaak van de schade aan de woning aannemelijk dat die schade ook zonder aardbevingen zou zijn verergerd en dat het aan [eisers] is om te stellen dat deze zonder aardbevingen niet (in deze mate) zou zijn opgetreden.
Verder heeft NAM opgemerkt dat de offerte van Wildeboer, waarop [eisers] zijn vordering baseert, lijkt te zien op een ingrijpende verbouwing met verbeteringen zoals een vloerverwarming, in plaats van (uitsluitend) schadeherstel en dat een substantiële aftrek van nieuw voor oud op zijn plaats is
2.13.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 16 november 2021 is met partijen besproken hoe het verdere verloop van de procedure zou moeten zijn. Afgesproken is dat [eisers] zich bij akte nader zou uitlaten over de vraag welke (fysieke) schades hij in de onderhavige procedure vordert van NAM en welke niet. Voorts is afgesproken dat de rechtbank een deskundige zou benoemen om de schades te beoordelen en dat partijen zich zouden uitlaten over de persoon van de deskundige en de te stellen vragen.
[eisers] heeft daarna bij akte aangegeven dat de onderhavige procedure door hem wordt beperkt tot de schades die blijken uit de na dagvaarding overgelegde rapportage van Vergnes van 26 oktober 2021, met uitzondering van de daarin genoemde nieuwe schades die hij bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) heeft gemeld. Partijen hebben zich beide uitgelaten over de deskundige en de vragen.
2.14.
Bij rolbeslissing van 26 januari 2022 heeft de rechtbank de heer ing. P.B.J.M Elfrink (hierna: de Deskundige) benoemd als deskundige en hem de volgende vragen voorgelegd:
Wat is of wat zijn naar uw oordeel de oorzaak/oorzaken van de aan u voorgelegde schades (als genoemd in het rapport van Vergnes van 26 oktober 2021, minus de schades uit dat rapport met de nummers 2, 3, 4, 12, 17, 18, 21, 26, 35 tot en met 38, 41, 46, 51, 53, 55 tot en met 57, 60, 63, 64, 70, 75 en 80)?
Indien er meerdere oorzaken van de schade zijn, kunt u dan aangeven welk aandeel de betreffende oorzaken in het ontstaan van de schade hebben (gehad)?
Voor zover u bij vraag 1 hebt geconcludeerd, dat er voor (sommige van) de schades meerdere oorzaken zijn aan te wijzen, kunt u dan aangeven of deze schades ook waren ontstaan indien er in het geheel geen aardbevingen zouden zijn geweest en zo ja op welke termijn?
Kunt u bij de schade die u waarneemt aangeven of u ook verwacht dat er sprake is van achterliggende, niet zichtbare schade, die ook in de herstelwerkzaamheden moet worden meegenomen?
Kunnen de schades worden hersteld, en zo ja, welke herstelwerkzaamheden zijn dan aangewezen om tot een constructief deugdelijk en duurzaam herstel van de schades te komen (zie ook vraag 4)?
Welke kosten zijn gemoeid met de onder 5. bedoelde herstelwerkzaamheden. Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen herstelwerkzaamheden voor aardbeving-gerelateerde schade en herstelwerkzaamheden die volgens u ook zouden moeten worden verricht in het (hypothetische) geval dat er geen aardbevingen waren geweest.
Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?
2.15.
De Deskundige heeft op 24 oktober 2022 zijn concept-rapport voor een reactie aan partijen toegezonden. Partijen hebben hierop gereageerd.
NAM heeft meegedeeld dat zij zich kan vinden in de beoordelingen van de schadeoorzaken en in de eindconclusie van de Deskundige waarin trillingen door bodembeweging geen rol spelen.
[eisers] heeft, onder verwijzing naar een reactie van Vergnes en een beschrijving van de procedure en werkwijze van het IMG, uiteengezet dat en waarom hij de bevindingen van de Deskundige in twijfel trekt. [eisers] heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de conclusie van de Deskundige haaks staat op het door hem ontvangen rapport van D.O.G. Ingenieurs (hierna: D.O.G.), waarin nagenoeg alle nieuwe schades die aan het IMG zijn voorgelegd, zijn beoordeeld als schade die in causaal verband staat met de aardbevingen.
2.16.
De Deskundige heeft op 16 december 2022 zijn definitieve deskundigenbericht uitgebracht. Hij heeft op de vragen en opmerkingen van partijen gereageerd en zijn conclusie dat een causaal verband tussen de schade aan de woning en bodembeweging door gaswinning ontbreekt, gehandhaafd. Partijen hebben vervolgens een conclusie na deskundigenbericht genomen.
2.17.1
[eisers] heeft bij zijn conclusie na deskundigenbericht onder meer een nieuwe reactie van Vergnes op het deskundigenbericht alsmede het adviesrapport van D.O.G. over de nieuwe schades gevoegd en zijn eis vermeerderd.
D.O.G. (die de woning evenals de Deskundige, Vergnes en Ritsma kwalificeert als een gebouw in gevoelige staat) heeft in paragraaf 2.1 van haar rapport van 28 oktober 2022 het volgende opgenomen:
"2.1 Trillingen door aardbevingen
(…) Hieronder staan de tien bevingen waarvan de hoogste trillingsnelheid is berekend. Voor elke beving zijn twee berekeningen van de trillingsnelheid uitgevoerd met verschillende veiligheidsmarges. Dit noemen we de overschrijdingskans (PGV 25% en PGV 1%). Het Instituut gaat uit van de berekening met de hoogste veiligheidsmarges, waarmee dus de trillingsnelheid wordt berekend zoals die maximaal heeft kunnen optreden (1%)
De trillingsnelheid op de locatie van uw gebouw of werk is maximaal 6,57 mm/s (PGV 1%) geweest."
In paragraaf 4.3, dat gaat over de beoordeling van het causaal verband, staat het volgende:
Invloed van trillingen op zettingsschade
(…) Als de schade een gevolg is van een zetting van de ondiepe bodem, zal de deskundige vervolgens nagaan of trillingen door aardbevingen daarop van invloed kunnen zijn geweest. Dit hangt af van de bodemopbouw.
Als in de ondiepe bodem los zand aanwezig is, dan kunnen trillingen niet tot zetting leiden als de snelheid van die trillingen niet hoger was dan 16 mm/s. De deskundige kijkt hierbij naar de berekening van de trillingsnelheid met 1% overschrijdingskans. (…)
Invloed van trillingen op andere schades
Als de schade geen verband houdt met een zetting, zou die zijn oorsprong kunnen vinden in een overbelasting van de sterkte van het gebruikte materiaal als gevolg van trillingen die zijn veroorzaakt door een aardbeving. (…)
Om te bepalen welke kans zich heeft voorgedaan, hanteert IMG de nationaal erkende (…) (SBR Trillingsrichtlijn A 2017). Deze richtlijn geeft bijvoorbeeld voor metselwerk trillingsnelheden waaronder de kans op het beschadigen van een gebouw kleiner is dan 1%. Het Instituut heeft op deze waarden nog een veiligheidsfactor van 1,5 toegepast. Dit gebeurt zodat zowel de kans op het ontstaan van schade (bijvoorbeeld het 'triggeren' van schade, omdat een gebouw al op spanning stond) of het verergeren van een bestaande schade (bijvoorbeeld vanwege herhaalde trillingen), ruimschoots kleiner is dan 1%.
Daarmee komen de door het Instituut gehanteerde waarden uit op (…) 5 mm/s (met 1% overschrijdingskans) voor metselwerk in een gevoelig gebouw. (…)
D.O.G. heeft bij 19 van de nieuwe schades op de vraag of deze niet zijn veroorzaakt en/of verergerd door mijnbouw
'nee'ingevuld. Bij de overige nieuwe schades is
'ja'geantwoord, met daarbij steeds de volgende toelichting:
"Gelet op de aard en de omvang van de schade, en de ter plaatse opgetreden trillingsnelheden, is het mogelijk dat de schade is ontstaan of verergerd door trillingen als gevolg van aardbevingen. Meer uitleg vindt u in paragraaf 2.1 en hoofdstuk 4 van dit advies rapport."
of
"Het ontstaan van deze schade kan niet (in volle omvang of met voldoende zekerheid) worden verklaard. Het bewijsvermoeden is niet weerlegd."
2.17.2
NAM heeft zich over de producties en eiswijziging van [eisers] uitgelaten en haar conclusie dat geen sprake is van aardbevingsschade en dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen, gehandhaafd. NAM heeft aangevoerd dat de Deskundige in deze procedure niet gehouden is om de werkwijze van het IMG te volgen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisers] vordert - na vermeerdering van eis en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat NAM aansprakelijk is voor door [eisers] geleden en nog te lijden schade, als gevolg van beschadiging van zijn woning door bodembeweging door gaswinning, waaronder in elk geval begrepen de schade die de Arbiter Bodembeweging bij uitspraak van 12 maart 2019 als zodanig heeft gekwalificeerd, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
II. NAM veroordeelt om aan [eisers] een voorschot op de onder I genoemde schade te betalen van € 155.269,17;
III. NAM veroordeelt om aan [eisers] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW de deskundigenkosten van Vergnes ad € 5.460,13 te vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente wanneer binnen een termijn van 14 dagen na dagtekening van het vonnis geen betaling van deze kosten heeft plaatsgevonden;
IV. NAM veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eisers] voert aan dat hij zich niet kan verenigen met de inhoud van het deskundigenbericht en verzoekt de rechtbank de conclusies van de Deskundige niet over te nemen. [eisers] is van mening dat de redeneringen naar de eindconclusie toe steeds stelliger worden en dat er veel alternatieve oorzaken worden genoemd zonder dat concreet wordt onderbouwd waarom in dit specifieke geval nu een bepaalde omstandigheid de oorzaak van de schade is. [eisers] stelt dat hij heeft aangetoond dat bepaalde constateringen van de Deskundige niet juist zijn: zo zijn de karakteristieke grenswaarden uit de SBR-Trillingsrichtlijn A volgens hem wel degelijk behaald en zijn wisselende grondwaterstanden en een slappe bodemlaag niet aangetoond, terwijl deze aspecten wel grote invloed hebben gehad op de eindconclusie van de Deskundige. Het deskundigenbericht staat ook haaks op de contra-expertise van Vergnes en het rapport van D.O.G., waarin de bij het IMG gemelde schades zijn aangemerkt als aardbevingsschade en een toekenning van een schadevergoeding van € 58.000,00 is geadviseerd. Het voert ook veel verder dan de rapporten van Crawford en Archipunt, in zoverre dat het invloed van aardbevingen geheel uitsluit terwijl die eerstelijns-deskundigen verergering van schades door aardbevingen hebben vastgesteld. [eisers] stelt zich op het standpunt dat er bij de berekening van de trillingswaarde aansluiting moet worden gezocht bij de werkwijze en uitgangspunten van het IMG.
3.3.
NAM onderschrijft de conclusie van de Deskundige dat er geen causaal verband bestaat tussen de schade aan de woning en beweging van de bodem door gaswinning. Zij merkt op dat de Deskundige, evenals eerder Ritsma deed, concludeert dat die schade onafhankelijk van beweging van de bodem is ontstaan door bouwkundige oorzaken, dat de kans dat de schade door bodembeweging ten gevolge van gaswinning is ontstaan of verergerd dusdanig klein is dat deze kan worden uitgesloten en dat de schade aan de woning ook zou zijn ontstaan als er in het geheel geen aardbevingen zouden zijn geweest.
NAM betoogt primair dat die schade gelet op de conclusies van zowel Ritsma als de Deskundige niet kan worden aangemerkt als schade die naar haar aard redelijkerwijs door beweging van de bodem is ontstaan, zodat het bewijsvermoeden niet van toepassing is; de kans dat aardbevingstrillingen schade aan de woning hebben veroorzaakt is daarvoor volgens NAM objectief en wetenschappelijk bezien te klein.
Subsidiair stelt NAM dat het bewijsvermoeden met die rapporten effectief is weerlegd en dat [eisers] in deze procedure niet heeft bewezen dat de schade wel door aardbevingen is veroorzaakt en dat en in welke mate dan van een verergering sprake is geweest.
NAM vordert dat [eisers] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, waaronder - uitvoerbaar bij voorraad - de kosten van de Deskundige ad € 16.082,12 inclusief btw, met de bepaling dat [eisers] daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis wettelijke rente verschuldigd wordt.

4.De beoordeling

Het bewijsvermoeden is van toepassing

4.1.
Het primaire standpunt van NAM, dat het bewijsvermoeden in dit geval niet van toepassing is, wordt verworpen. Het gaat hier om fysieke schade aan een woning op een locatie waar bodembewegingen als gevolg van de gaswinning door NAM uit het Groningenveld schade aan gebouwen en werken kunnen veroorzaken. Scheuren in metselwerk en vervormingen kunnen naar hun aard redelijkerwijs door aardbevingen zijn ontstaan. Het is dan aan NAM om aannemelijk te maken welk deel van de geconstateerde schade niet door aardbevingen is veroorzaakt of verergerd en dus ook zonder haar mijnbouwactiviteiten zou zijn opgetreden. De geldende wetenschappelijke opvattingen over de mogelijke invloed van trillingen op gebouwen, spelen (pas) een rol bij de vraag of het bewijsvermoeden is weerlegd.
De bevindingen van de Deskundige
4.2.
De Deskundige heeft de locatie van [eisers] op 27 juni 2022 in aanwezigheid van partijen, Vergnes en Ingenieursbureau Wiertsma&Partners bezichtigd. Laatstgenoemde heeft een fundatieonderzoek uitgevoerd, door middel van een veldboring grondwaterstanden gemeten en de bodem gesondeerd (productie 3A bij het deskundigenonderzoek). De Deskundige heeft, zoals aangegeven, op 16 december 2022 zijn definitieve rapport ingediend.
De Deskundige heeft op de eerste drie vragen van de rechtbank het volgende geantwoord:
Vraag 1("
Wat is of wat zijn naar uw oordeel de oorzaak/oorzaken van de aan u voorgelegde schades"):
"
Antwoord: De aan ondergetekende voorgelegde schades hebben allen een bouwkundige oorzaak en zijn niet door een aardbeving veroorzaakt en/of verergerd."
Vraag 2("
Indien er meerdere oorzaken van schades zijn, kunt u dan aangeven welk aandeel de betreffende oorzaken in het ontstaan van de schade hebben (gehad)?"):
"
Antwoord: De oorzaken schades zijn allen primair bouwkundig van aard. Voor zover er externe factoren spelen, zijn dat oorzaken anders dan aardbevingen en/of mijnbouwactiviteiten. U moet hierbij denken aan wisselende grondwaterstanden, klimaatverandering alsmede grondwateronttrekking door grote/hoge bomen.
De reden dat aardbevingen en/of mijnbouwactiviteiten geen rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de schade en/of reeds aanwezige schades hebben doen toenemen, wordt bevestigd door het feit dat de berekende grondsnelheid op onderhavige locatie onder de karakteristiek grenswaarden voor het ontstaan van aardbevingsschade is gebleven en de ordegrootte kans op schade onder de 1% ligt waarbij aardbevingsschade kan worden uitgesloten."
Vraag 3("
Voor zover u bij vraag 1 hebt geconcludeerd, dat er voor (sommige van) de schades meerdere oorzaken zijn aan te wijzen, kunt u dan aangeven of deze schades ook waren ontstaan indien er in het geheel geen aardbevingen zouden zijn geweest en zo ja op welke termijn?"):
"Antwoord:De schades zouden ook zijn ontstaan indien er in het geheel geen aardbevingen zouden zijn geweest.
Met betrekking tot het termijn op het ontstaan van de schade speelt, zoals in het deskundigenbericht reeds aangegeven, de algemeen erkende klimaatverandering vanaf 2010 een hele grote rol. De schades zullen met een redelijke aannemelijkheid reeds in 2010 in mindere mate (onzichtbaar) aanwezig zijn geweest en in de loop der tijd zijn toegenomen. Dit wordt volgend ondergetekende bevestigd door de reeds in het verleden uitgevoerde reparaties."
In antwoord op vraag 7, of het onderzoek overigens nog aanleiding geeft tot opmerkingen, heeft de Deskundige het volgende opgemerkt:
"
Antwoord: Indien de fundatie van de buitengevels in het verleden was voorzien van een correct/gerenoveerd betonnen strokenfundatie, zoals deze op de bouwkundige tekeningen is aangegeven (maar niet is aangebracht), dan hadden de zettingsschades zich waarschijnlijk niet voorgedaan of waren deze aanzienlijk minder geweest.
Het rapport van Ritsma d.d. 11 april 2017 kan ondergetekende, m.u.v. paragraaf 8 en 9.2, op hoofdlijnen deels onderschrijven, gezien de fundatie ook niet geheel passend is en hierdoor eveneens schades zijn ontstaan. Dat Ritsma een reken-/interpretatie-/ redeneerfout met betrekking tot de trillingen ten gevolge van aardbevingen heeft gemaakt, speelt in de onderhavige situatie voor de uiteindelijke eindconclusie geen rol."
4.3.
De Deskundige heeft uiteengezet wat volgens hem de (primaire/autonome) bouwkundige oorzaken van de aangetroffen schades zijn. Hij constateert (samengevat) dat de fundatievoet van de woning oorspronkelijk al wat smal was, dat deze - in afwijking van de bouwkundige tekeningen - bij de diverse verbouwingen die daarna hebben plaatsgevonden niet is gerenoveerd/aangepast en dat de scheuren in de gevels met zeer grote aannemelijkheid worden veroorzaakt door zetting van de fundatie door een wisselende ongelijkmatige aanlegdiepte, in combinatie met een wisselende grondwaterstand die zich in een slappere bodemlaag op ca 1.80 meter minus maaiveld bevindt. Daarnaast is sprake van scheurvorming door spatkrachten uit de kapconstructie en door krimp en kruip van beton door de invloed van temperatuur- en vochtverschillen. Ten aanzien van het stookhok is geconcludeerd dat de schades worden veroorzaakt door de belasting/spatkrachten ofwel vanuit de sporen van de kapconstructie in combinatie met het ontbreken van een lateiconstructie boven de ramen.
In reactie op opmerkingen van [eisers] over de kapconstructie van de woning heeft de Deskundige onder meer opgemerkt (onder verwijzing naar een foto van de gevel) dat tijdens de schouw is waargenomen dat de gemetselde penanten al voor de verbouwing in 2002 scheef hebben gestaan, dat daaruit geconcludeerd kan worden dat er al voor die tijd sprake was van scheefstand van de gevels en dat uit de constructieberekening van Ritsma blijkt dat de kapconstructie extreem gevoelig is voor windbelasting.
4.4.
In hoofdstuk 7.3. paragraaf C.1, is de Deskundige ingegaan op de kans dat aardbevingstrillingen op de schade van invloed zijn geweest. De Deskundige heeft de trillingsnelheden getoetst aan de SBR A-richtlijn en vastgesteld dat de PGV 25% van de maatgevende aardbeving bij Scharmer in december 2014 (2,53 mm/s) de berekende karakteristieke grenswaarden voor zowel de fundatie als de draagconstructie van de hoogste verdieping en de niet-dragende onderdelen van de woning niet heeft overschreden en dat de kans dat aardbevingen aan de schade aan de boerderij hebben bijgedragen derhalve (aanzienlijk) kleiner is dan 1%.
De Deskundige heeft ook gekeken naar de grenswaarden die worden genoemd in de publicatie van ir. P.C. van Staalduinen e.a. van 16 december 2020 'Over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen'. Hij heeft vastgesteld dat de grenswaarde waarbij trillingen volgens dat rapport verweking of verdichting van de ondiepe bodem en daarmee zettingsverschillen kunnen veroorzaken, uitgaande van een overschrijdingskans van 1%, voor de op staal en zand gefundeerde woning van [eisers] 10 mm/s bedraagt en dat de PGV 1% van de maatgevende aardbeving (te weten 6,57 mm/s), onder die grenswaarde is gebleven. Dat betekent dat er in de onderhavige situatie geen zettingen en/of verergeringen van zettingen door trillingen als gevolg van mijnbouwactiviteiten zijn ontstaan en dat de aanwezige schades een andere oorzaak moeten hebben dan aardbevingen. Voor zover sprake is van zetting/vervorming wordt deze volgens de Deskundige veroorzaakt door consolidatie en kruip door het gewicht van de woning, waarvan de bestaande fundatie met een wisselende aanlegdiepte door aanpassingen in het verleden zwaarder wordt belast. De deskundige geeft aan dat de grondwaterstand tijdens de schouw zich op ca 2,24 - 2,65 meter minus N.A.P. bevond en dat zich op 2.80-3.80 meter minus N.A.P deels een slappere grondlaag bevindt. Bij een wisselende grondwaterstand in deze slappere laag kan consolidatie/vervorming van die laag optreden, wat bij een op staal gefundeerde gemetselde fundatie met een wisselende aanlegdiepte met zeer grote aannemelijkheid tot zettingsverschillen leidt.
4.5.
De conclusie van de Deskundige is dat aardbevingen/trillingen met betrekking tot de schade aan de woning van [eisers] geen rol hebben gespeeld en dat de schades zich ook hadden voorgedaan indien de woning buiten het aardbevingsgebied had gestaan. Op pagina 124 van het deskundigenrapport, is de volgende eindconclusie opgenomen:
C.2. Eindconclusie
Op grond van de uiteenzettingen in dit deskundigenbericht kan gesteld worden dat de woning van eiser/ [eisers] c.s. constructief gezien niet geheel is uitgevoerd zoals men conform de geldende richtlijnen/normen binnen de branche zou mogen/mag verwachten, waardoor in combinatie met de wisselende grondwaterstanden (en de plaatselijk iets 'slappere'/minder draagkrachtige bodem) de aanwezige (na)zettingsschade zijn ontstaan.
Verder is de kapconstructie (zeer) gevoelig voor windbelasting en zijn er door de spatkrachten vanuit de kapconstructie eveneens schades aan het gevelmetselwerk ontstaan, waarbij de gevels zelfs naar buiten zijn/worden gedrukt.
De aanwezige schades zijn dan ook allemaal te herleiden als zijnde schades met een bouwkundige oorzaak/achtergrond en volgens ondergetekende niet veroorzaakt/vergroot door een aardbeving. Daarnaast bestaat er tussen de (bouwkundige) schades een duidelijk causaal verband dat steeds is terug te voeren op constructieve eigenschappen in relatie tot de gekozen bouwsystematiek/uitvoeringswijze en/of materiaalkeuze."
4.6.
[eisers] kan zich niet in de bevindingen van de Deskundige vinden. Hij heeft onder meer opgemerkt:
- dat de bevindingen van de Deskundige haaks staan op de conclusies van D.O.G. en dat ook Archipunt en Crawford B-schades hebben vastgesteld;
- dat hij de juistheid van de conclusie van de Deskundige dat sprake is van een '(sterk) wisselende grondwaterstand' als mogelijke bron van zetting in twijfel trekt omdat deze niet is gebaseerd op beschikbare data die betrekking hebben op het perceel en informatie van het lokale Waterschap over het grondwaterbeleid rondom de woning ontbreekt;
- dat de Deskundige is afgegaan op de bevindingen van Ritsma met betrekking tot de windbelasting en niet ook zelf constructietekeningen heeft gemaakt, wat, omdat Ritsma bij de berekening van de trillingsnelheid ter plaatse een rekenfout heeft gemaakt, aangewezen was geweest;
- dat ook ten aanzien van de conclusie dat aardbevingstrillingen niet van invloed zijn geweest op de schade en de conclusie met betrekking tot de (ontoereikende) fundering en de (iets) minder draagkrachtige ondergrond en 'slappere' bodemlaag op circa 1.80 meter minus maaiveld twijfels bestaan;
- dat het feit dat het van de woning losstaande stookhok ook schade vertoont, een belangrijke aanwijzing is dat er een externe oorzaak is voor de schade die [eisers] heeft geconstateerd en dat de conclusie van de Deskundige over de kapconstructie en spatkrachten niet is onderbouwd.
[eisers] meent - zoals gezegd - dat bij de beoordeling van de invloed van aardbevings-trillingen moet worden aangesloten bij de werkwijze van het IMG. Dat betekent dat op de karakteristieke grenswaarden uit de SBR Trillingsrichtlijn A nog een veiligheidsfactor moet worden toegepast van 1,5. De maximale trillingsnelheid bij de woning overschrijdt in dat geval de grenswaarde die voor gevoelige gebouwen als de woning van [eisers] geldt. [eisers] verwijst onder andere naar de uitleg in het rapport van D.O.G. en naar de uitspraak van de Raad van State van 3 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS: 2022:2233), waarin de volgende toelichting van het IMG is geciteerd:
"Het instituut gaat zelf uit van een conservatievere maatstaf dan geldt bij een onverkorte toepassing van de SBR Trillingsrichtlijn. In de werkwijze van het Instituut - zoals bekend gemaakt op 1 juli 2021 - wordt rekening gehouden met een extra veiligheidsfactor van 1,5. Het Instituut rekent eerst de grenswaarden uit de SBR Trillingsrichtlijn om van 25% overschrijdingskans naar een 1% overschrijdingskans. Dit is een rekenkundige verandering van de grenswaarden van (…) 3 mm/s met een 25% overschrijdingskans naar (...) 7,8 mm/s met 1% overschrijdingskans. Daarna past het Instituut een extra 'veiligheidsafslag' (factor 1,5) toe. Na toepassing van de veiligheidsafslag, komen deze waarden (PGV 1%) voor metselwerk e.a. afgerond uit op (…) 5 mm/s bij gevoelig metselwerk. Het doel van deze veiligheidsafslag is meerledig. In de eerste plaats wordt hiermee een veiligheidsmarge verwerkt die inherent zijn aan dit wetenschappelijke onderwerp. Daarnaast wordt het risico op herhaalde trillingen ondervangen, alsook de risico's op triggerwerking of de verergering van de schade."
[eisers] wijst verder op de "Praktische Uitwerking Tijdelijke Wet Groningen voor Deskundigen" (hierna: de "Praktische Uitwerking") van 23 januari 2023, waarin een omschrijving van de werkzaamheden en de richtlijnen voor deskundigen van het IMG is opgenomen.
4.7.
NAM bestrijdt dat de Deskundige verkeerde uitgangspunten heeft gehanteerd en onjuiste conclusies heeft getrokken. Zij voert aan dat uit het Deskundigenbericht blijkt dat de oorzaken van de schade primair bouwkundig van aard zijn en dat de schade ook zou zijn ontstaan als er in het geheel geen aardbevingen zouden zijn geweest. Voor zover er externe factoren spelen, dan zijn dat oorzaken anders dan beweging van de bodem door gaswinning, zoals wisselende grondwaterstanden, klimaatverandering alsmede grondwateronttrekking door grote/hoge bomen.
Beoordelingskader weerlegging bewijsvermoeden
4.8.
De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 geoordeeld dat indien is voldaan aan de vereisten voor toepassing van het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW, de exploitant (NAM) dat vermoeden alleen dan met succes weerlegt als hij erin slaagt te bewijzen dat de schade niét is veroorzaakt door de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Daarbij is opgemerkt dat voor bewijs in het burgerlijk procesrecht niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan; voor bewijs kan volstaan dat de te bewijzen feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk worden. Twijfel zaaien over de oorzaak is echter niet voldoende.
De Hoge Raad heeft verder uitgesproken dat indien aannemelijk is dat de schade aan een onroerende zaak (deels) ook zonder aardbevingen op enig moment in de toekomst zou zijn opgetreden, die schade (voor dat deel) niet in conditio sine qua non-verband staat met bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voor zover [eisers] meent dat het bewijsvermoeden slechts is weerlegd als de kans op het ontstaan of verergeren van schade door bodembeweging geheel is uitgesloten, kan hij daarin dus niet worden gevolgd.
4.9.
Dat laatste geldt ook voor het betoog van [eisers] dat de Deskundige dezelfde werkwijze en uitgangspunten moet hanteren als de deskundigen van het IMG doen. Het IMG heeft voor zichzelf als beleid geformuleerd dat zij het bewijsvermoeden met succes weerlegd acht als aan de hand van een adviesrapport wordt aangetoond dat de schade is te herleiden tot een evidente en autonome oorzaak, waarvan (met hoge mate van zekerheid) aannemelijk is dat deze bodembeweging als (mede)oorzaak van die schade uitsluit. Zoals de Raad van State in de door [eisers] aangehaalde uitspraak van 3 augustus 2022 overweegt, heeft het IMG de uitleg van het bewijsvermoeden daarmee in het voordeel van degenen die schade lijden verscherpt ten opzichte van de uitleg die door de Hoge Raad wordt gegeven. Daarmee wordt aldus de Raad van State recht gedaan aan de doelstelling van een ruimhartige en voortvarende afhandeling van de schade onder publiekrechtelijke regie.
In de onderhavige procedure geldt echter de maatstaf die de Hoge Raad heeft geformuleerd. Dat betekent dat niet hoeft te worden vastgesteld welke oorzaak tot de schade heeft geleid maar dat voldoende aannemelijk moet worden gemaakt dat de schades aan de woning van [eisers] in ieder geval niét door aardbevingen zijn ontstaan of verergerd. Dit kan aan de hand van de huidige stand van wetenschap en techniek worden nagegaan (ECLI:NL: GHARL:2023:6101).
Het bewijsvermoeden is weerlegd
4.10.
De rechtbank concludeert dat met het rapport van de Deskundige voldoende aannemelijk is geworden dat de schade aan de woning van [eisers] niet door aardbevingen is veroorzaakt. De Deskundige stelt vast dat de geconstateerde scheuren en vervormingen een bouwkundige oorzaak hebben (kort gezegd: een - na verbouwingen - ontoereikende fundering en een zeer windgevoelige kapconstructie) en dat het gelet op de maximale trillingsnelheden ter plaatse ook aannemelijk is dat aardbevingen daarop niet van invloed zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat de Deskundige zijn bevindingen deugdelijk heeft onderbouwd en dat [eisers] onvoldoende concrete en overtuigende feiten naar voren heeft gebracht om daaraan te twijfelen. Zo is niet gemotiveerd weersproken dat de bestaande fundering bij de verbouwingen in 1988/89 en 2002 niet conform de bouwtekeningen is aangepast en dat dit tot zettingsverschillen kan leiden. Het in het rapport van Vergnes genoemde bouwkundige rapport waaruit zou blijken dat er ten tijde van de aankoop in 2008 nog geen constructieve gebreken waren, is niet overgelegd.
De conclusie van de Deskundige dat de schades aan de woning primair een andere oorzaak hebben dan zetting door aardbevingen, sluit niet alleen aan bij die van Archipunt, Crawford, W2N en Ritsma, maar ook bij het oordeel van D.O.G. over de nieuwe schades die [eisers] aan het IMG heeft voorgelegd. D.O.G. vermeldt weliswaar niet wat volgens haar de primaire/autonome oorzaak van de beoordeelde schades is, maar zij (onder)schrijft in paragraaf 4.3 van haar rapport van 28 oktober 2022 wel dat aardbevingstrillingen niet tot zettingen kunnen leiden indien de trillingsnelheid met een overschrijdingskans van 1% ter plaatse niet hoger is geweest dan 16 mm/s. Dat de maximale trillingsnelheid (PGV 1%) van de maatgevende aardbeving bij de woning 6,57 mm/s was en daarmee ruim onder die grenswaarde is gebleven, is niet in discussie. Dat betekent dat de conclusie van Vergnes, dat alle schade is te herleiden tot ongelijke zetting door nieuwe inklinking van de bodem als gevolg van aardbevingen, niet aansluit bij de huidige wetenschappelijke en technische inzichten over de invloed die aardbevingstrillingen op de zetting van gebouwen (kunnen) hebben.
Aan het betoog van [eisers] dat de Deskundige zijn conclusie met betrekking tot de windgevoeligheid van de kapconstructie niet deugdelijk heeft onderbouwd omdat hij is uitgegaan van de berekeningen van Ritsma en deze niet ook zelf heeft uitgevoerd, wordt eveneens voorbij gegaan. [eisers] merkt weliswaar op dat Ritsma bij de berekening van de windgevoeligheid een fout kan hebben gemaakt, maar onderbouwt - anders dan op zijn weg had gelegen - niet dat dit daadwerkelijk het geval is.
4.11.
Indien schade - zoals hier kan worden aangenomen - niet primair door zetting als gevolg van aardbevingstrillingen is veroorzaakt, rijst de vraag of deze door een overbelasting van het gebruikte materiaal als gevolg van aardbevingstrillingen kan zijn ontstaan of verergerd. Zowel de Deskundige als het IMG gaat bij de beantwoording van die vraag uit van de SBR Trillingsrichtlijn A. Die richtlijn geeft de grenswaarde aan waarbij de kans dat aardbevingstrillingen schade aan een gebouw veroorzaken ten hoogste 1% bedraagt. Die grenswaarde is blijkens de tabel in paragraaf 3.8.2. van de door [eisers] aangehaalde "Praktische Uitwerking" voor de woning van [eisers] ingeval gerekend wordt met een 25% overschrijdingskans 3 mm/s en indien gerekend wordt met een 1% overschrijdingskans 7,8 mm/s. De maximale trillingsnelheid van de maatgevende aardbeving (2,52 mm/s bij een 25% overschrijdingskans en 6,52 mm/s bij een 1% overschrijdingskans) is onder die grenswaarden gebleven. De Deskundige heeft op basis daarvan geconcludeerd dat de kans dat aardbevingen schade hebben veroorzaakt (aanzienlijk) kleiner is dan 1%.
Dat D.O.G. in haar rapport een causaal verband met aardbevingen niet uitsluit, lijkt verband te houden met de reductiefactor van 1,5 die het IMG nog op de grenswaarden toepast. Als de maximale trillingsnelheid niet hoger is dan die gereduceerde grenswaarde, is de kans dat schade is ontstaan of verergerd door aardbevingen ruimschoots kleiner dan 1%. De gereduceerde grenswaarde (2 mm/s bij een PGV 25% en 5 mm bij een PGV 1%) is in dit geval wel overschreden. Volgens de "Praktische Uitwerking" is het bewijsvermoeden dan nog niet weerlegd en moet de deskundige van het IMG een afweging maken van de mate van overschrijding en de schade waar het om gaat, om te bepalen of hij invloed van aardbevingstrillingen aannemelijk acht. De rechtbank kan uit het rapport van 28 oktober 2022 niet opmaken dat D.O.G. dat heeft gedaan. Bij de schades waarvoor een causaal verband wordt aangenomen, staat enkel dat het gelet op de aard en de omvang van de schade en de ter plaatse opgetreden trillingsnelheden
mogelijkis dat deze door aardbevingstrillingen is veroorzaakt of verergerd of dat het ontstaan van de schade niet (in volle omvang of met voldoende zekerheid) kan worden verklaard. Hoe groot D.O.G. de kans acht dat aardbevingen van invloed zijn geweest en in hoeverre zij is nagegaan wat de primaire oorzaak van de schades is en heeft onderzocht of deze (op termijn) ook zonder aardbevingen zouden zijn opgetreden, is niet toegelicht. Uit het rapport blijkt niet dat D.O.G. de fundering en de kapconstructie van de woning heeft onderzocht, bouwtekeningen heeft gezien en/of grondmonsters heeft genomen. De Deskundige heeft dat wel gedaan en op basis daarvan geconcludeerd dat de schades aan de woning die onderwerp zijn van de onderhavige procedure bouwkundige en andere externe oorzaken hebben, dat de op de locatie van [eisers] berekende grondsnelheid bevestigt dat aardbevingen en/of mijnbouwactiviteiten geen rol hebben gespeeld bij het ontstaan of verergeren daarvan en dat de schades ook zouden zijn opgetreden als de woning buiten het aardbevingsgebied had gestaan.
4.12.
Dat voor het toepassen van een reductiefactor op de grenswaarden uit de SBR Trillingsrichtlijn A in dit concrete geval aanleiding bestaat, is gesteld noch gebleken. Dat betekent dat de kans dat aardbevingstrillingen (toch) schade aan de woning en/of het stookhok van [eisers] hebben veroorzaakt volgens huidige wetenschappelijke en technische opvattingen kleiner is dan 1%. Daarmee is, gegeven ook de bouwkundige oorzaken en de andere externe factoren die Deskundige noemt, voldoende aannemelijk dat een conditio sine qua non verband met de gaswinning door NAM ontbreekt. De rapporten van Crawford en Archipunt uit 2014 en 2015, waarin verschillende schades als B-schade zijn gekwalificeerd, zijn onvoldoende om hierover anders te oordelen. Deze eerstelijnsdeskundigen hebben de woning destijds slechts visueel onderzocht en sindsdien is meer wetenschappelijk onderzoek gedaan naar en bekend geworden over de effecten die aardbevingstrillingen (kunnen) hebben op de toestand van gebouwen.
4.13.
[eisers] heeft onvoldoende aangevoerd om wel een causaal verband tussen de schades en bodembeweging als gevolg van gaswinning door NAM aan te nemen. Voor zover [eisers] meent dat de SBR Trillingsrichtlijn A niet kan worden toegepast omdat de maximale trillingsnelheid bij de woning modelmatig is bepaald, wordt dat standpunt verworpen. Zoals de Raad van State in de door [eisers] aangehaalde uitspraak heeft overwogen en NAM in haar akte van 16 november 2021 heeft aangevoerd, volgt uit wetenschappelijke onderzoeken, waaronder een vergelijking met de uitkomsten van het sensornetwerk van TNO waarbij in ongeveer 350 gebouwen in Groningen trillingsmeters zijn geplaatst, dat het model Bommer (2019) dat in dat kader wordt gehanteerd voldoende betrouwbaar is.
De uitspraak van de Arbiter Bodembeweging
4.14.
[eisers] bepleit dat NAM in ieder geval de schade moet vergoeden die de Arbiter als aardbevingsschade heeft aangemerkt. [eisers] kan daarin niet worden gevolgd. Niet in geschil is dat [eisers] de uitspraak van de Arbiter van 12 maart 2019 niet heeft geaccepteerd en het aanbod van NAM om het daarin toegekende bedrag te voldoen heeft afgewezen. Inmiddels is na een uitgebreid deskundigenonderzoek voldoende aannemelijk geworden dat de schade aan de woning niet door aardbevingstrillingen is ontstaan of verergerd en ook zonder aardbevingen zou zijn opgetreden. Zonder nadere toelichting - die [eisers] niet geeft - valt dan ook niet in te zien op welke grond NAM gehouden zou zijn om die schade te vergoeden.
De deskundigenkosten van Vergnes
4.15.
[eisers] vordert op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW van NAM een vergoeding van de kosten van haar deskundige Vergnes. Ter onderbouwing heeft zij twee facturen overgelegd: een van 29 oktober 2021 en een van 28 februari 2023. Volgens [eisers] kwalificeren deze kosten als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
4.16.
NAM betwist ook deze vordering. Zij heeft in de eerste plaats aangevoerd dat [eisers] geen betalingsbewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij die kosten feitelijk heeft betaald en dat zij bovendien vermoedt dat deze onder een door [eisers] afgesloten rechtsbijstandverzekering worden vergoed. Deze vordering dient daarom aldus NAM te worden afgewezen.
NAM voert verder aan dat de factuur van Vergnes van 29 oktober 2021 ad € 2.988,70 ziet op haar aanvullende rapportage van 26 oktober 2021. Vergnes heeft in dat rapport ook schade opgenomen die NAM inmiddels bij het IMG heeft gemeld en die in deze procedure niet (meer) aan de orde is. De betreffende kosten zijn daarom niet aan te merken als kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 b BW.
NAM meent dat ook de tweede factuur ad € 2.471,43 niet voor vergoeding in aanmerking komt. Zij merkt op dat deze ziet op de twee rapportages waarin Vergnes op de bevindingen van de Deskundige reageert en dat die werkzaamheden niet noodzakelijk waren en de kosten daarvan qua omvang niet redelijk zijn, aangezien de Deskundige de omvang van de schade en het causaal verband met beweging van de bodem reeds onafhankelijk en onpartijdig heeft beoordeeld.
4.17.
Uit de processtukken blijkt dat Vergnes ten behoeve van deze procedure een aanvullend rapport heeft opgesteld waarin alle schades zijn opgenomen en een reactie heeft gegeven op het deskundigenbericht. Vergnes heeft voor haar werkzaamheden facturen aan [eisers] gestuurd en het ligt in de rede dat [eisers] deze moet (gaan) betalen. Of [eisers] voor de kosten van Vergnes verzekerd is kan in het midden blijven; ook indien dat het geval is, is er sprake van vermogensschade.
De rechtbank is van oordeel dat de tweede factuur ad € 2.471,43 volledig voor vergoeding in aanmerking komt. [eisers] heeft gezien het technische karakter van de zaak in redelijkheid kunnen besluiten om Vergnes te vragen een oordeel over het deskundigenbericht te geven. Het daarvoor gefactureerde bedrag komt ook niet onredelijk voor.
Dat geldt ook voor de eerste factuur ad € 2.988,70, die ziet op de aanvullende rapportage die
bij akte van 16 november 2021 is overgelegd. Dat in die rapportage ook schades worden genoemd die uiteindelijk aan het IMG te beoordeling zijn voorgelegd, is geen grond om daarvoor geen of een lagere vergoeding toe te kennen. Het staat [eisers] vrij om redelijke kosten die hij heeft gemaakt in de onderhavige procedure van NAM te vorderen. Omdat [eisers] die kosten uiteraard maar eenmaal vergoed kan krijgen, zal de rechtbank wel bepalen dat een eventuele vergoeding die daarvoor door het IMG wordt toegekend in mindering moet worden gebracht. Over het toegewezen bedrag zal rente worden toegekend als gevorderd.
Samenvattend
4.18.
De slotsom is dat aan [eisers] een bedrag van € 5.460,15 zal worden toegewezen voor kosten van Vergnes als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. De overige vorderingen van [eisers] worden afgewezen omdat voldoende aannemelijk is geworden dat de schades aan zijn woning niet door bodembeweging als gevolg van de mijnbouwactiviteiten van NAM zijn ontstaan of verergerd maar bouwkundige en andere externe oorzaken hebben. Dat betekent dat het wettelijke bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW door NAM is weerlegd. [eisers] heeft niet bewezen dat er wel een causaal verband met aardbevingen bestaat.
Proceskosten
4.19.
Nu een deel van de vordering van [eisers] wordt toegewezen, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen. De kosten van het Deskundigenbericht zullen volledig voor rekening van NAM worden gelaten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat artikel 6:177a BW bepaalt dat NAM moet weerleggen dat de schade aan de woning van [eisers] het gevolg is van haar mijnbouwactiviteiten. Omdat NAM dat voorshands nog niet voldoende overtuigend had gedaan, is een onafhankelijke deskundige benoemd om hierover een op die woning toegespitst oordeel te verkrijgen. De rechtbank acht het in strijd met het doel en de strekking van genoemd artikel om de extra proceskosten die dit met zich brengt (mede) voor rekening van [eisers] te laten komen. Het is aan NAM om te bewijzen dat de schade aan de woning niet door aardbevingen is ontstaan of verergerd en de kosten die zijn gemoeid met onderzoeken om dat aannemelijk te maken, behoren naar het oordeel van de rechtbank ook voor haar rekening te komen indien deze door een door de rechter benoemde deskundige worden uitgevoerd. Een andere benadering zou meebrengen dat bewoners in het zogenoemde effectgebied die hun geschil met NAM aan de rechter willen voorleggen, het risico lopen dat zij - ingeval na een deskundigenbericht wordt geoordeeld dat een causaal verband met aardbevingen ontbreekt - worden geconfronteerd met de vaak aanzienlijke kosten van het onderzoek naar de schadeoorzaak. Dit lijkt niet in lijn met de wens van de wetgever om bewoners bij deze complexe en technische materie in hun bewijsvoering tegemoet te komen en zou hun toegang tot de civiele rechter in de praktijk ernstig belemmeren.

5.De beslissing

De rechtbank:
1. veroordeelt NAM om aan [eisers] een bedrag van € 5.460,15 te vergoeden voor deskundigenkosten van Vergens, te verminderen met de eventuele vergoeding die door het IMG voor het opstellen van het aanvullende rapport van 26 oktober 2021 wordt toegekend en te vermeerderen met wettelijke rente wanneer binnen een termijn van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis geen betaling van deze kosten heeft plaatsgevonden;
2. bepaalt dat NAM de kosten van de Deskundige ad € 16.082,11 inclusief btw moet dragen;
3. compenseert de proceskosten voor het overige, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4. verklaart de beslissingen onder 1 en 2 uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.
536/MER