RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummer: LEE 22/4452
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: W.E. van Bentem),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier, verweerder
(gemachtigde: M. Beukers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder] uit [plaats] (vergunninghouder).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van twee woningen met berging aan [adres]
1.1. Met het besluit van 14 november 2022 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning gehandhaafd.
1.2. Met het besluit van 24 april 2023 heeft verweerder het besluit van 14 november 2022 gewijzigd, in die zin dat verweerder de motivering heeft aangevuld met betrekking tot het onderdeel van het bouwplan dat voorziet in de bouw van een berging. Daarnaast heeft verweerder enkele tekeningen, behorend bij de omgevingsvergunning, vervangen door gewijzigde tekeningen inzake de (positionering en maatvoering van die) berging. De rechtbank merkt het besluit van 24 april 2023 aan als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het onderhavige beroep tevens daarop betrekking heeft. De rechtbank beschouwt de besluiten van 14 november 2022 en 24 april 2023 gezamenlijk als het bestreden – en het door de rechtbank te beoordelen - besluit.
1.3 De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
1.4. Na het sluiten van het onderzoek is gebleken dat de gemachtigde van eiser kort voorafgaand aan de zitting om verdaging heeft verzocht. Dit verzoek zou, als het de rechter voorafgaand aan de zitting bereikt zou hebben, zijn toegewezen. Het onderzoek is daarom heropend en er heeft vervolgens een nieuwe zitting plaatsgevonden op 21 november 2023. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Verweerder heeft toepassing heeft gegeven aan artikel 6:19 van de Awb en heeft daarnaast de motivering van zijn besluitvorming hangende beroep ook overigens aangevuld. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten?
5. De omgevingsvergunning is verleend onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en onder toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
6. Volgens het bestemmingsplan “Schiere dörpkes” (bestemmingsplan) rust op de betreffende percelen de enkelbestemming “Bedrijf” en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 3”.
7. Ter zitting is komen vast te staan dat de aan het pand gebouwde/te bouwen berging ten westen is gelegen op de erfgrens. Het aan die westgrens grenzende perceel is (ook) in eigendom van eiser. Op grond van artikel 5.2, onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan is een dergelijke afstand tot de perceelgrens toegestaan, indien de bestaande afstand kleiner is dan minimaal één meter. Op grond van artikel 1.17 van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt wat betreft bouwwerken onder “bestaand” verstaan: bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van dit plan bestonden of in uitvoering waren dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften. Ter zitting bij de rechtbank is gebleken dat er in het verleden op de betreffende plek wel een bouwwerk heeft gestaan, maar dat dit bouwwerk is verwijderd. Of dit bouwwerk aanwezig was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan is niet gebleken.
7.1. Uit de afbeelding, zoals opgenomen op pagina 5 van het verweerschrift van 28 september 2023, valt daarnaast af te leiden dat het bouwwerk dat er in het verleden heeft gestaan niet op de erfgrens stond. Dit in tegenstelling tot de onderhavige berging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat de afstand van de berging tot de perceelgrens (ten westen) voldoet aan artikel 5.2, onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Voor zover verweerder betoogt dat hier in het aanvullende 6:19-besluit rekening mee is gehouden volgt de rechtbank dit niet. Een kenbare motivering daaromtrent ontbreekt.
8. Gelet op het voorgaande is het bouwplan in strijd met artikel 5.2, onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Verweerder heeft dit miskend en heeft de vergunning ten onrechte in strijd met dit planvoorschrift verleend. Gelet hierop is het niet mogelijk om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Slagen de overige beroepsgronden?
9. In het kader van de finale geschillenbeslechting gaat de rechtbank hierna in op de overige beroepsgronden, voor zover deze besproken hoeven te worden.
10. Ter zitting zijn de beroepsgronden inzake draagvlak, de vraag of het materiaalgebruik overeenkomstig de Woonvisie is en de vergroting van het woonaanbod ingetrokken. De rechtbank zal daar dan ook niet op ingaan.
11. De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontsluiting dat deze op gemeentegrond gelegen is. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er, wat betreft deze ontsluiting, sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering. Dat eiser de weg als smal ervaart maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarvan sprake is. Deze beroepsgrond faalt.
12. In het bestemmingsplan is – voor zover van belang voor dit bouwplan - geen maximaal bebouwingspercentage opgenomen. Van de door eiser gestelde strijd met dit percentage kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Ten aanzien van het parkeren overweegt de rechtbank als volgt. Het is niet in geschil dat het bouwplan, in navolging van de CROW-normen, 4,6 parkeerplaatsen vereist. In dit geval is er – naar eveneens niet in geschil is - sprake van twee inpandige parkeerplaatsen en drie uitpandige parkeerplaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarmee sprake van voldoende parkeerplaatsen. In tegenstelling tot hetgeen eiser kennelijk meent is er geen aanleiding om de inpandige parkeerplaatsen niet mee te laten tellen als parkeerplaats, noch dat deze enkel zouden meetellen indien er voorschriften aan de vergunning worden verbonden met betrekking tot het gebruik van de inpandige parkeerplaatsen. Een wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Deze beroepsgrond treft geen doel.
14. Ten aanzien van het gestelde over stikstof overweegt de rechtbank dat de bepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb), over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Het is mogelijk dat individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. In dit geval is daarvan echter geen sprake. Reden daarvoor is dat het perceel van eiser, naar niet in geschil is, is gelegen op een afstand van zes kilometer tot het meest nabijgelegen Natura-2000 gebied. Met een dergelijke afstand kan niet gezegd worden dat het betreffende Natura-200 gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van eiser. De conclusie is daarom dat het individuele belang van eiser niet verweven is met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Gelet daarop stuit deze beroepsgrond af op het relativiteitsvereiste opgenomen in artikel 8:69a van de Awb. Dat eiser van mening is dat stikstof een zo algemeen ingrijpende problematiek betreft dat een ieder redelijkerwijs een beroep op dergelijke normen moet kunnen doen, maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
15. Voor zover eiser stelt dat er sprake is van bodemverontreiniging is de rechtbank van oordeel dat ook deze beroepsgrond – die overigens ook niet door eiser is onderbouwd – afstuit op het relativiteitsvereiste opgenomen in artikel 8:69a van de Awb.
16. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nog een (belangen)afweging moet maken wat betreft het al dan niet afwijken van het bestemmingsplan inzake de afstand tot de perceelgrens. Verweerder dient daarom opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak.
16.1. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw moet beslissen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.C. van der Ven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2023.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
3. Het bestuursorgaan stelt het nieuwe besluit onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
4. Indien een ander orgaan een bezwaar- of beroepschrift tegen het nieuwe besluit ontvangt, zendt het dit met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, door.
5. De bestuursrechter kan het beroep tegen het nieuwe besluit echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
6. Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1 (lid 1, onder a en c)
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12 (lid 1, aanhef en onder a)
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4 (lid 9)
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
Bestemmingsplan Schiere dörpkes
1. bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van dit plan bestonden of in uitvoering waren dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
1. het gebruik dat op het tijdstip van de vaststelling van dit plan bestond en niet in strijd was met een gebruiksverbod;
Artikel 5 Bedrijf(voor zover van belang)
5.1Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01.html)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven zoals genoemd in bijlage 1 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/b_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01_rb1.pdf) onder de categorieën 1 en 2;
een bouw- en aannemersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'bouwbedrijf';
een bedrijf gericht op de handel in dakpannen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel in dakpannen';
een landbouwmechanisatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf';
en smederij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - smederij';
bedrijfswoningen;
met de daarbijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, waterlopen, tuinen, erven en terreinen.
5.2gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
(…)
(…)
(…)
(delen van) gebouwen met een bouwhoogte kleiner dan of gelijk aan 3,50 meter moeten op minimaal 1,00 meter van de zijdelingse en/of de achterste perceelsgrens worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is;
(…)
5.3Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het straat- en bebouwingsbeeld,
- de woonsituatie,
- de verkeersveiligheid,
- de milieusituatie,
- de parkeersituatie en
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van:
het bepaalde in artikel 5 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01.html), lid 2 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01.html) sub a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, deze afwijking kan niet worden toegepast op de genoemde percelen onder sub b;
het bepaalde in artikel 5 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01.html), lid 2 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01.html) sub a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
1. een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
2. een eenmalige uitbreiding van de totale vloeroppervlakte van de bestaande (bedrijfs)bebouwing (aanwezig op 17 juni 2009) mag plaatsvinden en een eenmalige uitbreiding van de totale oppervlakte van het bestaande bouwperceel, tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale vloeroppervlakte van de bestaande (bedrijfs)bebouwing, deze uitbreiding is alleen van toepassing op de volgende adressen:
Dorpsstraat 20, Den Horn
Loods aan de Fransumerweg, gelegen achter het perceel S. Veldstraweg 98, Den Ham
Ds. Koppiusweg 16, Den Ham
Stadsweg 68, Lauwerzijl
(…)
(…)
het bepaalde in artikel 5 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01.html), lid 2 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01.html) sub e en toestaan dat (delen van) gebouwen met een bouwhoogte kleiner dan of gelijk aan 3,50 meter op minder dan 1,00 meter van en/of op de achterste perceelsgrens wordt gebouwd;
het bepaalde in artikel 5 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01.html), lid 2 (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01/r_NL.IMRO.0056.BPSD13BEHE1-VA01.html) sub e en toestaan dat (delen van) gebouwen met een bouwhoogte kleiner dan of gelijk aan 3,50 meter op minder dan 1,00 meter van en/of op de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd;