Conclusies
Ontstaansgebied
Gelet op het aangetroffen brand- en schadebeeld, daarbij rekening houdend met informatie met betrekking tot het brandbeeld evenals de opgedane expertise op het gebied van brandgedrag en -ontwikkeling, kon worden vastgesteld dat de brand in de woonruimte van het object, woonunit B.1.18, was ontstaan.
Oorzaak
Het forensisch onderzoek heeft geen overtuigende brandoorzaak kunnen duiden. Een technisch verklaarbare oorzaak vanuit de aanwezige standaard geleverde en/of overige
apparatuur is niet aannemelijk. De oorzaak van de brand kan worden gezocht binnen het spectrum van opzet en/of schuld. Betrokkenheid van een ander dan de verdachte kon volledig worden uitgesloten.
Gevaarzetting
Brandverloop
Doordat het object zodanig was geconstrueerd ontwikkelde de brand (vuur en rook) zich in eerste aanleg in de woonunit zelf. Door een openstaand raam konden brandende rookgassen worden afgevoerd en kon zuurstof worden aangevoerd. Tijdens de ontwikkeling van de brand verplaatste deze zich naar de hal/entree en later ook naar de rechter woonruimte B.1.19 waardoor brand- en roetschade ontstond. Verder was er in belendende ruimtes (CV ruimte en woonruimte) sprake van roetvorming, welke via naden bij het plafond onder druk vanuit de woonunit in die ruimte werd geperst. Ook in de hal/gang van de tweede bouwlaag, welke toegang tot woonruimten gaf, werden sporen van roet aangetroffen.
Goederen
In onderhavige casus was er gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 mei 2023 op kamer 1.18 van een van de afdelingen van de handhaving en toezichtlocatie van het COA te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht. Uit de verklaringen van getuige [getuige 1] en [getuige 4] volgt dat verdachte omstreeks 10:20 uur over de gang loopt, zijn kamer binnenloopt, er vervolgens een brandalarm afgaat en verdachte daarna uit het raam van zijn kamer springt. Uit de kamer van verdachte komt op dat moment rook. De raadsman heeft aangevoerd dat het brandalarm is afgegaan om 10:20 uur en het derhalve niet zo kan zijn dat verdachte de brand heeft gesticht, omdat getuigen verklaren dat zij verdachte om 10:20 uur hebben zien lopen en zijn kamer hebben zien binnengaan. Volgens de raadsman valt uit de verklaring van getuige [getuige 1] bovendien af te leiden dat de brand al aan de gang was toen verdachte zijn kamer binnen ging.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat de getuigen hebben verklaard verdachte omstreeks 10:20 uur zijn kamer hebben zien binnengaan, en dit dus ook iets eerder dan 10:20 uur geweest kan zijn. De rechtbank acht het hierbij tevens van belang dat de getuigen hetzelfde verklaren over de opeenvolging van de gebeurtenissen, zoals hiervoor genoemd. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] kan niet de conclusie worden getrokken dat de brand al aan de gang was toen verdachte zijn kamer binnen ging. Zij verklaart dat het brandalarm nadat verdachte zijn kamer betrad afging. Verder verklaart getuige [getuige 1] dat verdachte de enige persoon was die zij de kamer zag binnengaan en ook de enige die de kamer weer verliet nadat het alarm was afgegaan. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat geen andere personen dan verdachte verantwoordelijk kunnen zijn voor het ontstaan van de brand.
Uit het brandonderzoek volgt dat een technisch verklaarbare oorzaak van de brand niet aannemelijk is en de oorzaak gezocht moet worden binnen het spectrum van opzet en/of schuld. Verdachte heeft wisselend en naar het oordeel van de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig verklaard over hetgeen is gebeurd ten tijde van de brandstichting. Daarnaast is er door verdachte geen scenario geschetst, noch is anderszins uit hetgeen overigens ter zitting is gebleken naar voren gekomen, waaruit zou blijken dat een ander dan verdachte de brand heeft gesticht. Uit het dossier blijkt dat verdachte de enige was met een sleutel van zijn kamer en ook de enige die vlak voor en direct na het ontstaan van de brand in de kamer was. Dit maakt dat het naar het oordeel van de rechtbank uitgesloten is dat een ander dan verdachte op de kamer van verdachte brand heeft gesticht. Daarbij is ook van belang dat verdachte een dag voor de brand tegen een begeleider heeft gezegd dat hij brand zou stichten op het COA in [plaats] . Tevens heeft hij vlak voor de brand uitlatingen gedaan die erop neerkomen dat verdachte ervoor ging zorgen dat hij in de gevangenis zou belanden. Verdachte ontkent deze uitlatingen te hebben gedaan. De rechtbank heeft echter geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen van de getuigen hieromtrent. Mede gelet op voornoemde uitlatingen van verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht.
De rechtbank is van oordeel dat bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Door de brand te stichten heeft verdachte gezien de vaststaande feiten en omstandigheden naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gevaar voor de afdeling van de HTL, de inboedel van voornoemde afdeling en de op de afdeling bevindende kamers veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt, nu een deel van de afdeling van de HTL is afgebrand. Verdachte heeft brand gesticht in een pand waar op dat moment 19 bewoners en 12 medewerkers aanwezig waren. Enkel door adequaat ingrijpen van de aanwezige BHVers is voorkomen dat er feitelijk een levensgevaarlijke situatie is ontstaan voor (één van) de aanwezigen. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de brandstichting tevens sprake was van naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Dat er over de samenstelling van de rook niet bekend is hoe schadelijk deze was doet hieraan niets af, nu in zijn algemeenheid geldt dat het inademen van rook die vrijkomt bij een dergelijke brand voor de gezondheid van een mens zeer nadelig is. De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve bewezen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 11 mei 2023 te [plaats] , op kamer 1.18 van een van de afdelingen van de handhaving en toezichtlocatie (HTL) van het COA gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht ten gevolge waarvan de kamer van de HTL en de inboedel van die kamer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de afdeling van de HTL, de inboedel van voornoemde afdeling en de op de afdeling bevindende kamers, levensgevaar voor de bewoners van en aanwezigen op de afdeling van de HTL en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van en aanwezigen op de afdeling HTL te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gevaar voor goederen en levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen opmerkingen gemaakt over de strafoplegging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages (de Pro Justitia rapportage van 18 oktober 2023 en het reclasseringsadvies van 12 mei 2023), het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het Pro Justitia onderzoek en het opstellen van een advies door de reclassering. Ter zitting heeft verdachte verklaard geen hulpvraag te hebben.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brandstichting waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is ontstaan. Dit is een zeer ernstig strafbaar feit. Brandstichting betreft een (potentieel) bijzonder destructief en gevaarzettend feit, waarbij situaties kunnen ontstaan die voor goederen en/of personen zeer gevaarlijk zijn en voor personen zelfs levensgevaarlijk.. Een brand kan snel een grote vorm aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen. Daarnaast kan brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij anderen, leiden tot maatschappelijke onrust en aanzienlijke materiële schade tot gevolg hebben. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor het feit. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur rechtvaardigt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers te [plaats] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 182.417,75 ter vergoeding van materiële, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze onvoldoende onderbouwd is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bij onherroepelijk vonnis van 16 januari 2023 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant te 'sHertogenbosch is verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 600 euro voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 31 januari 2023. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 november 2023 tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft gelet op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak geldt.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de vordering van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers te [plaats] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers te [plaats] haar eigen proceskosten draagt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Oost-Brabant, locatie s-Hertogenbosch van 16 januari 2023, te weten: een geldboete ter hoogte van 600 euro.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. H.M. Lenting en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 december 2023.