Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van hetgeen hem onder parketnummer 18/169357-22 ten laste is gelegd en hetgeen hem onder parketnummer 18/178589-22 onder 1 en 2 ten laste is gelegd, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de bepaling van de strafmaat in strafmatigende zin rekening te houden met de staat waarin de in de woning van verdachte aangetroffen wapens en munitie verkeerden, alsmede met de negatieve gevolgen die de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zouden kunnen hebben op de kans voor verdachte om zijn woning te behouden. De raadsvrouw heeft er derhalve voor gepleit om verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht en daarnaast, indien de rechtbank dit wenselijk acht, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een onvoorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de omtrent hem opgemaakte reclasseringsrapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich binnen een relatief korte periode meermalen schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie. Zo heeft verdachte in december 2021, samen met zijn mededader, een drietal molotovcocktails voorhanden gehad en, in juni 2022, werd in de woning van verdachte vervolgens een behoorlijke hoeveelheid verboden wapens en munitie aangetroffen.
Met name het voorhanden hebben van de molotovcocktails rekent de rechtbank verdachte zeer aan, gelet op het feit dat dergelijke wapens zeer gevaarlijk zijn en gebruikt kunnen worden om een ontploffing teweeg te brengen of brand te stichten (met alle mogelijke ernstige gevolgen van dien).
Het behoeft voorts geen betoog dat het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt, hetgeen ook geldt als het enkel gaat om – zoals verdachte heeft verklaard – het voorhanden hebben hiervan als zijnde liefhebber/verzamelaar.
De rechtbank overweegt dat dergelijke feiten, en dan in het bijzonder het voorhanden hebben van de molotovcocktails, de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer rechtvaardigen.
Temeer nu verdachte in het verleden al meerdere keren veroordeeld is voor soortgelijke strafbare feiten, als verzamelaar van oude wapens, en dit hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de door Reclassering Nederland omtrent hem opgemaakte reclasseringsrapportage d.d. 13 december 2022, waarin de reclassering aangeeft dat er bij verdachte sprake is van problemen op meerdere leefgebieden en voorts van een pro-criminele houding gezien het patroon in zijn delictgeschiedenis. Verdachte lijkt niet bijzonder gemotiveerd te zijn voor gedragsverandering. De reclassering adviseert de rechtbank om verdachte te veroordelen tot een straf zonder bijzondere voorwaarden, nu zij een meldplicht en andere interventies niet geïndiceerd acht.
Dat verdachte het voorhanden hebben van de molotovcocktails blijft ontkennen en daarmee geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen, alsmede het feit dat verdachte het bezit van verboden wapens en munitie – ondanks alle eerdere veroordelingen - blijft bagatelliseren middels het argument dat hij slechts een liefhebber/verzamelaar is en in dat kader bij de reclassering ook heeft aangegeven dat hij geen reden ziet voor gedragsverandering op dit gebied, weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de strafmaat. Het vorengaande maakt bovendien dat de rechtbank geen rekening kan houden met de mogelijke negatieve gevolgen van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op de kansen van verdachte om zijn woning te kunnen behouden. De feiten zijn daarvoor te ernstig en de herhaling ervan komt voor het risico van verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 12 maanden (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht), waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan enig strafbaar feit. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, nu zij van oordeel is dat met voornoemde straf, in dit geval, voldoende recht wordt gedaan aan de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten.