ECLI:NL:RBNNE:2023:5228

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/18/227258 / KG ZA 23-188
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering inzage bescheiden in kort geding op grond van artikel 843a Rv met betrekking tot onrechtmatig handelen en concurrentie

In deze zaak vorderden Aardwarmte Holding B.V. en Encor B.V. in kort geding inzage in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a Rv. De eisers stelden dat gedaagden, waaronder Remborg B.V. en [gedaagde 2], onrechtmatig handelden door concurrerende activiteiten te ontplooien die schadelijk waren voor hun onderneming. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers onvoldoende aannemelijk maakten dat er sprake was van onrechtmatig handelen door de gedaagden, en dat er geen rechtmatig belang was voor de gevorderde inzage. De vorderingen werden afgewezen, en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat voor een vordering op basis van artikel 843a Rv aan strikte voorwaarden moet worden voldaan, en dat de eisers niet konden aantonen dat hun vordering voldeed aan deze voorwaarden. De uitspraak vond plaats op 8 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/227258 / KG ZA 23-188
Vonnis in kort geding van 8 december 2023
in de zaak van

1.AARDWARMTE HOLDING B.V.,

te Marum,
2.
ENCOR B.V.,
te Marum,
eisende partijen,
advocaten: mr. M.V.A. Heuten en mr. V.M. van Erpers Roijaards,
tegen

1.REMBORG B.V.,

te Marum,
gedaagde partij,
2.
[voornaam] [gedaagde 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
3.
[voornaam] [gedaagde 3],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. J. Bos,

4.[voornaam] [gedaagde 4] ,

te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. E. Bosscher, mr. R.D. Woltinge,

5.CONRAD STANEN B.V.,

te Emmeloord,
gedaagde partij,
niet verschenen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk eisers en afzonderlijk Aardwarmte Holding en Encor worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk gedaagden en afzonderlijk Remborg, [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden genoemd en gezamenlijk als AquaCellens c.s. worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 4] ,
- de conclusie van antwoordt van Remborg, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
- de akte houdende overlegging aanvullende producties tevens houdende vermindering van eis ex artikel 129 Rv,
- de per e-mail van 20 november 2023 overgelegde productie 3 van [gedaagde 4] ,
- de mondelinge behandeling van 21 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van eisers.
1.2.
Ter zitting hebben de advocaten van eisers kenbaar gemaakt in aanvulling op de akte houdende vermindering van eis dat zij tegen gedaagde sub 5 ook geen vordering tot betaling van proceskosten wensen in te stellen. De voorzieningenrechter zal daarom hierna uitsluitend de vorderingen ingesteld tegen de overige gedaagde partijen behandelen.

2.De feiten

2.1.
Encor (voorheen handelend onder de naam Remon Aardwarmte B.V.) was tot 29 december 2020 een 100% dochtermaatschappij van Remon Materieel B.V. [gedaagde 4] hield (via Doeke Reitsma Beheer B.V. en Remon Materieel B.V.) een 20% belang in Encor.
2.2.
Op 29 december 2020 heeft Remon Materieel B.V. alle aandelen en de activa van Encor verkocht aan Aardwarmte Holding, waarmee Encor onderdeel werd van Delvest B.V. Aardwarmte Holding is thans enig aandeelhouder van Encor.
2.3.
Ten tijde van de verkoop bestonden de activiteiten vanuit Encor uit advies en engineering, onderhoud en het boren en aanleggen van ondergrondse aardwarmtesystemen.
2.4.
AquaCellens B.V. (hierna: AquaCellens) is in april 2018 opgericht en was eveneens een 100% dochtermaatschappij van Remon Materieel B.V. Op 12 april 2023 zijn de aandelen van AquaCellens verkocht aan (Rovera Beheer B.V. van) [gedaagde 4] en trad [gedaagde 4] aan als statutair bestuurder. Op 4 augustus 2023 heeft AquaCellens haar statutaire naam gewijzigd in Remborg, maar zij zal hierna verder worden aangeduid als AquaCellens.
2.5.
AquaCellens richtte zich tot april 2023 op de verkoop van waterbehandelingsapparatuur en het boren naar waterbronnen. Vanaf april 2023 heeft AquaCellens haar activiteiten uitgebreid met het boren naar aardwarmte.
2.6.
[gedaagde 2] is vanaf 26 januari 1996 tot en met 31 december 2020 in dienst geweest bij Remon Waterbehandeling B.V. en Bronwater Zuivering en Verkoop B.V. Op 1 januari 2021 is [gedaagde 2] in vaste dienst gekomen bij Encor als werkvoorbereider.
2.7.
[gedaagde 2] heeft op 28 februari 2023 zijn arbeidsovereenkomst bij Encor tegen 31 maart 2023 opgezegd. Hij wordt sinds april 2023 door zijn vennootschap (Wal Beheer B.V.) gedetacheerd aan AquaCellens en verricht werkzaamheden op het gebied van aardwarmteboringen. Daarnaast oefent [gedaagde 2] de functie van directeur uit.
2.8.
Op 12 mei 2023 hebben eisers sommatiebrieven gestuurd aan AquaCellens, [gedaagde 4] en Rovera Beheer B.V. om per direct de concurrerende werkzaamheden ten aanzien van de aardwarmteboringen van AquaCellens te beëindigen en beëindigd te houden.
2.9.
Op 6 juni 2023 heeft [gedaagde 4] zijn aandelen in AquaCellens verkocht [gedaagde 3] Consulting B.V. [gedaagde 3] is thans via deze vennootschap enig statutair bestuurder van AquaCellens.
2.10.
Op 12 september 2023 hebben [gedaagde 4] , Rovera Beheer en Remon Materieel geantwoord op de sommatiebrief en kenbaar gemaakt – kort gezegd – de werkzaamheden niet te zullen staken.
2.11.
Eisers hebben op 15 september 2023 aan gedaagden een brief verzonden met daarin het verzoek de informatie die relevant is voor het bepalen van eisers rechtspositie ten aanzien van AquaCellens en [gedaagde 4] uiterlijk op 27 september 2023 aan eisers te verstrekken. Gedaagden hebben geen bescheiden aan eisers verstrekt.

3.Het geschil

3.1.
Aardwarmte Holding c.s. vorderen – na wijziging van eis – dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. de volgende gedaagden beveelt zelf rechtstreeks afschrift te verstrekken aan eisers van de volgende bescheiden:
[gedaagde 2] beveelt afschrift te verstrekken van alle correspondentie tussen [gedaagde 2] enerzijds en de 17 medewerkers die in 2023 uit dienst zijn getreden bij Encor anderzijds met betrekking tot een (mogelijke) overstap naar AquaCellens in de periode tussen 1 november 2022 en het moment dat verstrekking van de bescheiden plaatsvindt;
[gedaagde 4] en [gedaagde 2] beveelt afschrift te verstrekken van alle correspondentie tussen hen met betrekking tot AquaCellens in de periode tussen 1 april 2022 en het moment dat verstrekking van de bescheiden plaatsvindt;
[gedaagde 4] en [gedaagde 2] beveelt afschrift te verstrekken van alle correspondentie tussen hen en (voormalig) klanten van Encor als genoemd in productie 53 met betrekking tot AquaCellens in de periode tussen 1 november 2022 en het moment dat verstrekking van de bescheiden plaatsvindt, waaronder in ieder geval correspondentie tussen [gedaagde 4] en Klimaatgarant;
[gedaagde 4] en [gedaagde 2] beveelt afschrift te verstrekken van alle correspondentie tussen [gedaagde 4] en/of [gedaagde 3] en Conrad met betrekking tot het verstrekken en beschikbaar stellen van materieel aan AquaCellens (waaronder de aan- en verkoop van boorstellingen) in de periode tussen 1 april 2022 en het moment dat verstrekking van de bescheiden plaatsvindt;
[gedaagde 4] en [gedaagde 3] beveelt afschrift te verstrekken van alle correspondentie tussen hen met betrekking tot (de overdracht van de aandelen in) AquaCellens in de periode tussen 1 januari 2023 en het moment dat verstrekking van de bescheiden plaatsvindt;
[gedaagde 4] en [gedaagde 3] beveelt afschrift te verstrekken van de koopovereenkomst tussen hen inzake de (ver)koop van de aandelen in AquaCellens;
AquaCellens, [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] beveelt afschrift te verstrekken van de arbeidsovereenkomsten en/of overeenkomsten van opdracht tussen AquaCellens en de 12 voormalig medewerkers van Encor als genoemd in productie 24 die op dit moment bij of voor AquaCellens werken (in dienstverband, via een uitzendconstructie of als zzp’er);
AquaCellens, [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] beveelt afschrift te verstrekken van overeenkomsten tussen AquaCellens en (voormalig) klanten van Encor als genoemd in productie 53 (waaronder in ieder geval Klimaatgarant B.V.) met betrekking tot het verrichten van boorwerkzaamheden door AquaCellens, gesloten tussen 1 november 2022 en het moment dat verstrekking van de bescheiden plaatsvindt;
AquaCellens, [gedaagde 4] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] beveelt afschrift te verstrekken van offertes en facturen gewisseld tussen (voormalig) klanten van Encor als genoemd in productie 53 en [gedaagde 2] , [gedaagde 4] en/of [gedaagde 3] namens AquaCellens met betrekking tot het verrichten van boorwerkzaamheden door AquaCellens, gesloten tussen 1 november 2022 en het moment dat verstrekking van de bescheiden plaatsvindt;
waarbij geldt dat het verstrekken van één of meer van deze bescheiden door één van de hiervoor genoemde gedaagden, de overige gedaagden waartoe het bevel tot afschrift zich eveneens richt, bevrijdt van de verplichting tot het verstrekken van dezelfde bescheiden;
Subsidiair:
2. toewijzing van de vordering als omschreven in de eis onder 1, waarbij de afschriften van de bescheiden worden verstrekt aan een onafhankelijke derde, zoals de deurwaarder, die kennisneemt van de bescheiden, beoordeelt of deze concurrentiegevoelige informatie bevatten en de eventuele concurrentiegevoelige informatie onleesbaar maakt, waarna daarvan alsnog afschrift dient te worden verstrekt aan eisers;
In alle gevallen, ten aanzien van alle bescheiden en ten aanzien van alle gedaagden, maar met uitzondering van gedaagde Conrad:
3. ieder van voornoemde vorderingen als omschreven in de eis onder 1 en 2 op te leggen op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 aan de desbetreffende gedaagde individueel, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte van de dag daarvan dat hij niet voldoet aan het ten aanzien van hem gevorderde onder 1 en 2;
4. gedaagden te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten vooraf (voorwaardelijk) te begroten op € 173,00 zonder betekening, dan wel € 263,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de
(na-)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis, dan wel, voor zover het gaat om de kosten van betekening van het vonnis, vanaf veertien dagen na die betekening.
3.2.
AquaCellens c.s. voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van eisers, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eisers, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of eisers ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
Het verweer van gedaagden strekt er onder andere toe dat de vordering wordt afgewezen omdat eisers geen spoedeisend belang hebben bij hun vordering.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat indien een vordering op grond van artikel 843a Rv in kort geding wordt ingesteld, zoals in het onderhavig geval, er geen hoge eisen aan het spoedeisende belang kunnen worden gesteld. Aangenomen moet worden dat in beginsel uit de aard van de vordering op grond van artikel 843a Rv voortvloeit dat de eisende partij daarbij een voldoende spoedeisend belang heeft. In deze zaak bestaat geen grond voor een ander oordeel.
Intrekking eis jegens Conrad Stanen B.V.
4.4.
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat eisers hun vordering alsmede de gevorderde proceskostenveroordeling zoals geformuleerd jegens Conrad Stanen B.V. hebben ingetrokken.
Inhoudelijk
4.5.
In onderhavig kort geding vorderen eisers op grond van artikel 843a Rv inzage in en afschrift van de door hen in de vordering omschreven bescheiden. Eisers wensen via deze procedure aanvullende onderbouwing te verkrijgen om de aard en omvang van het door hen gestelde onrechtmatige handelen van [gedaagde 4] en AquaCellens nader bloot te leggen.
4.6.
Om de vordering van eisers op basis van artikel 843a Rv te kunnen toewijzen moet aan een aantal cumulatieve voorwaarden zijn voldaan:
(-) eisers moeten
een rechtmatig belangbij het door hen gevorderde hebben;
(-) het moet gaan om
bepaalde bescheiden; en
(-) aangaande
een rechtsbetrekkingwaarbij degene die de bescheiden vordert partij is. Daarbij heeft te gelden dat al deze voorwaarden samen erop zijn gericht te bewerkstelligen dat alleen recht op inzage bestaat als duidelijk is dat inzage op haar plaats is en dat het inzagerecht niet kan worden gebruikt voor een
fishing expedition. Ook als aan deze voorwaarden is voldaan, kan de vordering worden afgewezen wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.7.
Als maatstaf voor de beoordeling van een vordering op grond van 843a Rv heeft te gelden dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet voldoende aannemelijk moet zijn. De rechter zal daarbij het belang van eisers om de waarheid te kunnen achterhalen en hun bewijspositie te versterken moeten afwegen tegen het belang van gedaagden om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie vaak inhoudt. Eisers zullen, nu zij inzage wensen van bewijsmateriaal om een door hen vermoed onrechtmatig handelen te kunnen aantonen, gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan.
4.8.
Eisers hebben verder terecht gesteld dat het in de onderhavige 843a Rv-procedure niet vereist is dat een rechtsbetrekking aannemelijk kan worden gemaakt ten aanzien van alle gedaagden. Een vordering op de voet van artikel 843a lid 1 Rv kan worden ingesteld tegen wederpartijen bij de in deze bepaling bedoelde rechtsbetrekking, en tegen derden die bij die rechtsbetrekking geen partij zijn [1] , zoals in casu [gedaagde 3] en [gedaagde 2] .
4.9.
Vast kan worden gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat AquaCellens met Encor concurrerende werkzaamheden verricht met boorstellingen die zij bij Conrad Stanen B.V. heeft aangeschaft, dat [gedaagde 2] werkzaamheden verricht ten behoeve van AquaCellens, dat AquaCellens werkzaamheden verricht voor Klimaatgarant B.V., dat voormalig werknemers van Encor werkzaamheden verrichten ten behoeve van AquaCellens en dat [gedaagde 3] de aandelen in AquaCellens heeft overgenomen van [gedaagde 4] .
4.10.
Eisers stellen echter dat AquaCellens en [gedaagde 4] onrechtmatig handelen omdat het opzetten van dergelijke concurrerende activiteiten door (een vennootschap van) een (middellijk) verkoper onrechtmatig is en in strijd is met de aard en strekking van de koopovereenkomst met betrekking tot de verkoop van Encor aan Aardwarmte Holding. AquaCellens heeft volgens eisers actief klanten van Encor benaderd, waardoor onder meer één van haar belangrijkste klanten, Klimaatgarant B.V., door handelen van [gedaagde 2] naar AquaCellens is overgestapt. Verder stellen eisers dat AquaCellens daarnaast ook (speciaal) door Encor ontwikkelde innovatieve werkwijzen toepast, zoals ‘schoon boren’ en het ‘
full service’-concept. Door inmenging van AquaCellens met behulp van [gedaagde 2] zijn volgens eisers verschillende werknemers van Encor overgestapt naar AquaCellens. Eisers stellen dat [gedaagde 4] en AquaCellens met deze handelingen schade toebrengen aan Encor. Eisers willen via deze procedure aanvullende onderbouwing verkrijgen van de aard en de omvang van het onrechtmatig handelen van [gedaagde 4] en AquaCellens (met inschakeling van [gedaagde 2] ).
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het gaat in het onderhavige geval om een overnameovereenkomst. Een dergelijke overeenkomst, waarbij een handelsonderneming aan een ander wordt overgedragen, verzet zich in de regel tegen een handelwijze die erop neerkomt dat de overdrager zijn rechtsopvolger concurrentie aandoet door in de directe omgeving van de overgedragen onderneming de werkzaamheden te blijven verrichten die hij vóór de overdracht ook reeds voor de onderneming verrichtte. Daarbij zal de plaatselijke bekendheid van de overdrager mede beslissend zijn voor de vraag of een gedraging binnen de hier bedoelde grenzen valt. [2] Uit het voorgaande volgt dat in beginsel moet worden afgezien van het toebrengen van concurrentie door [gedaagde 4] aan Encor gedurende een zekere periode. Deze periode wordt mede bepaald door de plaatselijke bekendheid van [gedaagde 4] in relatie tot de overgedragen goodwill. [3] Daarbij is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval van belang dat onweersproken is dat [gedaagde 4] slechts de financieel-administratieve werkzaamheden verrichte binnen Encor, dat [gedaagde 4] een minderheidsaandeel (20%) had in Encor en dat, in tegenstellening tot [gedaagde 4] , slechts met de overige twee aandeelhouders bij de verkoop een non-concurrentiebeding van twee jaren is overeengekomen. Eisers hebben niet weersproken dat zij dit laatste na een uitgebreid due dilligence ten opzichte van [gedaagde 4] niet nodig hebben geacht.
4.12.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande voorshands van oordeel dat de zekere periode waarin moet worden afgezien van het toebrengen van concurrentie in het onderhavige geval wordt begrenst door het hiervoor genoemde non-concurrentiebeding van twee jaren dat is overeengekomen met de overige oud-aandeelhouders. Weliswaar is met [gedaagde 4] geen non-concurrentiebeding overeengekomen, maar op de mondelinge behandeling hebben eisers aangegeven dat indien met [gedaagde 4] ook een dergelijk beding zou zijn overeengekomen het in de rede zou hebben gelegen dat deze eveneens voor een periode van twee jaren zou gelden. Gerekend vanaf de verkoop van Encor op 29 december 2020 was deze periode van twee jaren reeds verstreken op het moment dat AquaCellens is gestart met de concurrerende werkzaamheden, in april 2023. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende gesteld of gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan AquaCellens zich op dat moment, na die periode van twee jaren, had behoren te onthouden van concurrerende activiteiten. Dat AquaCellens op 6 april 2023 aan Kiwa Nederland de opdracht heeft gegeven om zich te laten certificeren als erkend boorbedrijf geldt niet als bijzondere omstandigheid, aangezien dit buiten de genoemde termijn van twee jaren heeft plaatsgevonden. Verder hebben AquaCellens c.s. weersproken dat zij gebruikmaken van door Encor ontwikkelde innovatieve werkwijzen. Gedaagden hebben onweersproken aangevoerd dat het ‘schoon boren’ tevens wordt uitgevoerd door een aantal andere bedrijven die zich bezighouden met het boren naar aardwarmte. Ditzelfde geldt voor het door Encor genoemde ‘
full service’-concept. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan zonder nadere bewijslevering derhalve niet worden geconcludeerd dat sprake is van werkwijzen die specifiek door Encor zijn ontwikkeld.
4.13.
Eisers hebben verder gesteld dat het door [gedaagde 4] inschakelen van [gedaagde 2] en diens handelingen een bijkomende omstandigheid vormt die bijdraagt aan het onrechtmatige karakter van de concurrentie die [gedaagde 4] en AquaCellens Encor aandoen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.14.
[gedaagde 2] was, voordat hij werkzaamheden verrichte voor AquaCellens, bij Encor werkzaam in de functie werkvoorbereider waarbij hij contacten had met klanten en leveranciers. In de arbeidsovereenkomst van [gedaagde 2] met Encor is een non-concurrentie- en relatiebeding (artikel 10) opgenomen voor de duur van twaalf maanden na het eindigen van de arbeidsovereenkomst. Eisers hebben gesteld dat [gedaagde 2] in strijd met deze bedingen heeft gehandeld. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan Encor zich echter niet op deze bedingen beroepen. Uit de e-mailwisseling in maart 2023 tussen de HR-medewerker [HR-medewerker] namens Encor en [gedaagde 2] blijkt dat het concurrentie- en relatiebeding is komen te vervallen. Encor wil in ruil daarvoor wel dat [gedaagde 2] geen werknemers van Encor zal aantrekken. [gedaagde 2] heeft de stelling van eisers dat hij actief medewerkers van Encor heeft benaderd en daarmee de voorwaarde heeft geschonden betwist. Gelet op deze betwisting hebben eisers hun stelling op dit punt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende feitelijk ingekleed, terwijl zij hier gelet op hetgeen is besproken op de mondelinge behandeling gegevens van voorhanden hebben. Zoals hiervoor reeds is overwogen ligt het op de weg van eisers om gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden te stellen en deze met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal te onderbouwen. De omstandigheid dat meerdere werknemers zijn overgestapt van Encor naar AquaCellens en dat [gedaagde 2] de contracten aan deze werknemers heeft toegezonden, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat [gedaagde 2] de hiervoor genoemde voorwaarde heeft geschonden op grond waarvan het non-concurrentie- en relatiebeding zou herleven.
4.15.
Uit het arrest Boogaard/Vesta [4] volgt echter onder meer dat los van een non-concurrentiebeding eveneens sprake is van onrechtmatige concurrentie als de voormalig werknemer het duurzame bedrijfsdebiet van zijn voormalig werkgever stelselmatig en substantieel afbreekt, en daarbij gebruik maakt van kennis en gegevens die hij bij zijn voormalig werkgever vertrouwelijk heeft verkregen. In de (lagere) jurisprudentie is eveneens aanvaard dat bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat, ook wanneer de gedragingen niet voldoen aan het zogenoemde Boogaard/Vesta-criterium, zij toch onrechtmatig zijn. Of daarvan sprake is moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
4.16.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat er geen concrete aanwijzing zijn om aan te kunnen nemen dat [gedaagde 2] (en daarmee AquaCellens) zich onrechtmatig heeft gedragen jegens eisers. Eisers hebben hun stelling dat [gedaagde 2] voor zijn vertrek bewust teveel projecten heeft ingepland waardoor deze (wegens het (tijdelijke) capaciteitstekort) niet door Encor konden worden uitgevoerd en waarvan door AquaCellens gebruik is gemaakt, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het door eisers overgelegde (nauwelijks leesbare) overzicht is daarvoor onvoldoende. Daar komt bij dat eisers op de mondelinge behandeling hebben verklaard dat bij Encor vaker pieken in de werkzaamheden zaten, dat [gedaagde 2] vaak veel projecten inplande en dat hij zelf indien nodig één en ander in goede banen leidde. In het licht van deze door Encor geschetste werkwijze van [gedaagde 2] kan uit de enkele omstandigheid dat hij, zoals hem wordt verweten door eisers, op een piekmoment vertrekt waarna het bij Encor misgaat met de planning niet worden geconcludeerd dat bij [gedaagde 2] sprake is geweest van een boos opzet om het duurzame bedrijfsdebiet van Encor af te breken. Evenmin is gebleken dat [gedaagde 2] vervolgens daarvan gebruik heeft gemaakt en door middel van zijn contacten met Klimaatgarant B.V. haar geeft weten te bewegen naar AquaCellens over te stappen. Ook deze stelling van eisers is onvoldoende feitelijk onderbouwd.
4.17.
Wat betreft de e-mails die [gedaagde 2] van zijn e-mailadres bij Encor door heeft gestuurd naar zijn privé e-mailadres overweegt de voorzieningenrechter dat hieruit, gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 2] , evenmin kan worden afgeleid dat [gedaagde 2] (reeds tijdens zijn arbeidsovereenkomst met Encor) onrechtmatige concurrerende werkzaamheden verrichtte voor AquaCellens.
4.18.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, voorshands van oordeel dat het op grond van het thans aanwezige door eisers naar voren gebrachte bewijs onvoldoende aannemelijk is dat sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde 4] dan wel AquaCellens (met medewerking van [gedaagde 2] ) waaruit een rechtmatig belang van eisers kan worden afgeleid en op grond waarvan zij inzage zouden moeten krijgen in de door hen genoemde bescheiden. Geconcludeerd moet worden dat de vordering in die zin niet aan de in artikel 843a Rv ter voorkoming van een ‘
fishing expedition’ gestelde voorwaarde voldoet dat slechts inzage, afschrift of een uittreksel kan worden gevorderd van bepaalde bescheiden. De vordering zoals deze is gericht tegen [gedaagde 4] en AquaCellens zal daarom worden afgewezen. De vorderingen jegens [gedaagde 3] en [gedaagde 2] , die moeten worden aangemerkt als derden zoals omschreven in r.o. 4.8., stranden daarom ook.
4.19.
Omdat eisers in het ongelijk worden gesteld en zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Remborg B.V., [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00
Aan de zijde van [gedaagde 4] worden de proceskosten als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.393,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van eisers af,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten die aan de zijde van Remborg B.V., [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot dit vonnis worden vastgesteld op € 1.755,00 en aan de zijde van [gedaagde 4] op € 1.393,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023.
c:598

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1834
2.Hoge Raad 1 juli 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG1569 (
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10263
4.Hoge Raad 9 december 1955, ECLI:NL:HR:1955:47