ECLI:NL:RBNNE:2023:5225

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
C/17/192276 / KG ZA 23-192
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod voor gedaagde om zich te begeven op perceel van eiser met dwangsom bij overtreding

In deze zaak, die op 20 december 2023 door de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, vorderde eiser [A] een verbod voor gedaagde [C] om zich te begeven op zijn perceel, met een dwangsom van € 20.000,- per overtreding en een maximum van € 200.000,-. Eiser en gedaagde zijn buren en er is eerder een verbod opgelegd aan gedaagde, dat meerdere keren is overtreden. Eiser heeft foto’s overgelegd als bewijs van de overtredingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de spoedeisendheid van de vordering voldoende was aangetoond en dat eiser aannemelijk had gemaakt dat hij eigenaar is van het perceel. Gedaagde heeft niet betwist dat hij zich op het perceel heeft begeven en heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser toegewezen en gedaagde niet-ontvankelijk verklaard in zijn eis in reconventie, omdat deze niet aan de procesregels voldeed. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.522,85. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/192276 / KG ZA 23-192
Vonnis in kort geding van 20 december 2023
in de zaak van

1.[A] ,2. [B] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [A] ,
advocaat: mr. R.H. Knegtering te Leeuwarden,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [C] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de producties van [C] ,
- de mondelinge behandeling van 7 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [A] ,
- de pleitnota van [C] ,
- de op de mondelinge behandeling door [C] overgelegde producties.
1.2.
Hoewel de op de mondelinge behandeling door [C] overgelegde producties niet tijdig - conform het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie - zijn ingebracht, heeft mr. Knegtering tegen het meenemen van deze producties geen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter zal om die reden kennisnemen van de op de mondelinge behandeling door [C] ingebrachte producties.

2.De feiten

2.1.
[A] woont aan [adres] en [C] woont aan [adres] . Partijen zijn elkaars naaste buren.
2.2.
Bij mondeling vonnis van 16 maart 2022 (in de zaak onder zaaknummer/rolnummer C/17/182848 / KG ZA 22-26) heeft de voorzieningenrechter in een door [A] geïnitieerde procedure als volgt - en voor zover hier van belang - beslist: “
verbiedt [C] zich te begeven en/of te bevinden op het perceel van [A] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per keer dat [C] zich op het perceel van [A] bevindt, met een maximum van € 50.000,”.
2.3.
[C] heeft dit verbod meerdere keren (te weten: in maart 2022, in december 2022, in april 2023 en in november 2023) overtreden, waardoor het maximumbedrag van € 50.000,- aan dwangsommen is verbeurd. Een bedrag van € 45.000,- is door [C] betaald. Voor het resterende bedrag van € 5.000,- is beslag gelegd.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [C] te verbieden zich te begeven en/of te bevinden op het perceel van [A] , aan de [adres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,- per keer dat [C] zich op het perceel van [A] bevindt, met een maximum van € 200.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
II. met veroordeling van [C] in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten.
3.2.
[A] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [C] het bij vonnis van 16 maart 2022 opgelegde verbod blijft overtreden. Als productie 5 heeft [A] foto’s in het geding gebracht waaruit blijkt dat [C] zich begeeft en/of bevindt op het perceel van [A] . Inmiddels is het maximum aan dwangsommen, zoals opgelegd bij voornoemd vonnis, verbeurd. [A] heeft om die reden recht op en belang bij het door hem gevorderde. Volgens [A] is het opleggen van een dwangsom wel effectief (geweest), nu het na iedere aanspraak op een dwangsom weer een aantal maanden goed is gegaan. Echter, [A] meent wel dat de dwangsom een voldoende prikkel moet zijn en vordert daarom in deze kortgedingprocedure een hogere dwangsom met een hoger maximumbedrag.
3.3.
[C] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. Daarnaast heeft [C] op de mondelinge behandeling een eis in reconventie ingediend, die als volgt luidt:
[A] en de algemeen directeur/gemeentesecretaris van [gemeente] te gelasten de (eigen) kadastrale registratie te laten herstellen door notaris mr. S. Swart, binnen één week na dit vonnis;
[A] te gelaten de totale som geïncasseerd vanaf 17 maart 2022 terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente binnen één week na dit vonnis;
[A] te veroordelen in alle kosten van dit geding,
[A] te verbieden vanaf heden zich te begeven (…) conform I van de dagvaarding.
3.4.
[C] betwist dat er aan zijn zijde sprake is van onrechtmatig handelen. Volgens hem kleven er gebreken aan de eigendomsoverdracht in 1983 en de latere eigendomsoverdracht in 2001, waardoor het desbetreffende stuk perceel nog altijd aan hem in eigendom toebehoort. [C] stelt zich dan ook op het standpunt dat sprake is van onrechtmatig handelen door [A] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de vordering van [A]
4.1.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, voldoende voort uit de stellingen van [A] . De vorderingen van [A] strekken namelijk tot beëindiging van onrechtmatig handelen, hetgeen naar zijn aard spoedeisend is.
4.2.
Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag wie eigenaar is van het in geschil zijnde stuk perceel.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [A] met de door hem overgelegde producties voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het in geschil zijnde stuk perceel aan hem in eigendom toebehoort. Zo blijkt uit de door hem (als productie 1) overgelegde leveringsakte van 6 november 2001 dat aan [A] en zijn echtgenote geleverd is:
“het woonhuis met ondergrond, erf, en verder alle aan- en bijbehoren te [plaats] , plaatselijk bekend [adres] , in de gemeente [gemeente] , kadastraal bekend gemeente [kadastrale bekendheid] , groot dertien are en zevenentachtig centiare (13 a en 87 ca)”.
Uit het door [A] (als productie 2) overgelegde raadsbesluit van de gemeente [gemeente] van 5 april 1983 en het daaraan ten grondslag liggende voorstel van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente [gemeente] van 13 januari 1983, blijkt - voor zover hier van belang - dat besloten is een perceel grond, plaatselijk bekend gemeente [kadastrale bekendheid] , groot circa 6 are en 30 are, van [C] aan te kopen voor een bedrag van fl. 11.925,-, welk perceel nader is aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening IV-Fe-13. Uit de (als productie 3) door [A] in het geding gebrachte kopie van de kadastrale kaart blijken de huidige perceelsgrenzen. Hoewel [C] zich op het standpunt heeft gesteld dat er aan de eigendomsoverdracht in 1983 en de latere eigendomsoverdracht in 2001 gebreken kleven waardoor het stuk grond nog altijd aan hem in eigendom toebehoort, is zulks - nog los van het door [A] gedane beroep op verjaring - niet met (objectieve) bescheiden onderbouwd.
4.3.
[C] heeft niet betwist dat hij zich op het desbetreffende stuk perceel heeft begeven/bevonden. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter het door [A] gevorderde verbod zal toewijzen. [C] heeft evenmin verweer gevoerd tegen de hoogte van de door [A] gevorderde dwangsom en het daaraan verbonden maximumbedrag. De voorzieningenrechter ziet ook ambtshalve geen aanleiding om tot matiging van de gevorderde dwangsom over te gaan. Dit brengt met zich dat de door [A] gevorderde dwangsom zal worden toegewezen.
de vorderingen van [C]
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een eis in reconventie slechts kan worden gedaan door een partij die bij advocaat verschenen is (vgl. artikel 7.1. van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie). Daarnaast dient een eis in reconventie uiterlijk 24 uur vóór de mondelinge behandeling schriftelijk aan de wederpartij en de voorzieningenrechter te worden medegedeeld (vgl. artikel 7.2. van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie). De door [C] ingestelde eis in reconventie voldoet daarmee niet aan de gestelde voorwaarden. Immers, [C] heeft de onder rechtsoverweging 3.2. weergegeven eis in reconventie in persoon én pas op de mondelinge behandeling gedaan. Mr. Knegtering heeft zich namens [A] op het standpunt gesteld dat de door [C] ingestelde eis in reconventie in strijd is met de goede procesorde. De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat [C] niet in zijn eis in reconventie kan worden ontvangen. Om die reden zal [C] in de door hem ingestelde vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5.
Geheel ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat, indien [C] wel in zijn eis in reconventie zou kunnen worden ontvangen, de eis in reconventie ook niet tot toewijzing had kunnen leiden. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.2. is overwogen heeft [A] voldoende aannemelijk gemaakt dat het stuk perceel waarover het in deze procedure gaat, aan hem in eigendom toebehoort, terwijl [C] zijn stelling dat hij nog steeds eigenaar is van het desbetreffende stuk perceel niet met (objectieve) bescheiden heeft onderbouwd. Zoals [C] op de mondelinge behandeling terecht heeft opgemerkt is er in de onderhavige kortgedingprocedure naar haar aard geen plaats voor nadere bewijslevering en onderzoek. Dit brengt met zich dat de vorderingen in rechtsoverweging 3.2. onder 1 - nog los van het feit dat de algemeen directeur/gemeentesecretaris van [gemeente] geen partij is in deze procedure - en 4. reeds om die reden niet zouden kunnen worden toegewezen. Voor wat betreft de vordering in rechtsoverweging 3.2 onder 2. geldt dat de dwangsommen geïncasseerd zijn op grond van het mondeling vonnis in kort geding van 16 maart 2022 en gesteld noch gebleken is dat er tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld dan wel dat de dwangsommen anderszins onterecht geïncasseerd zouden zijn. Dit leidt ertoe dat ook die vordering niet toegewezen had kunnen worden. De door [C] gevorderde proceskostenveroordeling (opgenomen in rechtsoverweging 3.2. onder 3.) deelt het lot van de overige vorderingen.
de proceskostenveroordeling
4.6.
[C] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien [A] ten aanzien van de op de mondelinge behandeling door [A] ingestelde eis in reconventie geen (extra) kosten heeft hoeven maken, worden de proceskosten aan de zijde van [A] tot aan dit vonnis vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
129,85
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.522,85
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart [C] niet-ontvankelijk in de door hem ingestelde vorderingen,
5.2.
verbiedt [C] zich te begeven en/of te bevinden op het perceel van [A] , aan de [adres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,- per keer dat [C] zich op het perceel van [A] bevindt, met een maximum van € 200.000,-,
5.3.
veroordeelt [C] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.522,85,
5.4.
veroordeelt [C] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [C] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. tot en met 5.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.
853