ECLI:NL:RBNNE:2023:5223

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
18.268005.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van verkrachting na onderzoek ter terechtzitting

In de zaak van de verdachte, geboren in 2003, heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende verkrachting. De verdachte werd bijgestaan door mr. B.A.E.J. Koster, terwijl het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd was door mr. H.J. Mous. De tenlastelegging betrof het dwingen van het slachtoffer tot seksuele handelingen in de nacht van 27 op 28 september 2021 te Groningen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waarbij de verklaring van het slachtoffer centraal stond. De officier van justitie vorderde een veroordeling met jeugddetentie, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig bewijs was en dat er geen sprake was van dwang.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar leek, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte dwang had uitgeoefend. De rechtbank concludeerde dat de seksuele handelingen niet als onvermijdelijk konden worden beschouwd, aangezien er voldoende gelegenheid was voor het slachtoffer om zich aan de situatie te onttrekken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot seksuele handelingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters M.A.A. van Capelle, G. Eelsing en H.M. Lenting betrokken waren.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.268005.22

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2003 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 december 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.A.E.J. Koster, advocaat te Groningen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de nacht van 27 op 28 september 2021 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer]
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het binnendringen met een of meer vingers van de vagina van voornoemde [slachtoffer] en/of het binnendringen met de penis van de anus van die [slachtoffer] , en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
  • het naar zich toe trekken van die [slachtoffer] en/of
  • het onverhoeds onder het shirt van die [slachtoffer] haar borsten aan raken en/of
  • het meermalen, nadat die [slachtoffer] zich (weer) van verdachte had afgedraaid en haar rug hadtoegekeerd, haar weer terugtrekken en draaien en/of
  • het meermalen trachten een zoen te geven op de mond van die [slachtoffer] en te proberen haar monddaarbij te openen en/of
  • het slaapbroekje en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden trekken,- het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige
handelingen, waardoor die [slachtoffer] werd overrompeld en/of overdonderd en/of niet de gelegenheid heeft gehad/gekregen zich tegen die handelingen te verzetten en/of het dulden van die handelingen door die [slachtoffer] onvermijdbaar is geweest.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit en vordert, met toepassing van het adolescentenstrafrecht, dat verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, nu haar verklaring eenduidig en consistent is. Het steunbewijs in deze zaak bestaat uit de verklaringen van getuigen die de emotionele toestand van aangeefster direct na het misdrijf hebben waargenomen. Zij verklaren dat aangeefster erg overstuur was en dat aangeefster aangaf te zijn verkracht.
Tevens bieden de berichten die verdachte op 28 en 29 september 2021 naar vrienden heeft gestuurd, ondersteuning voor de verklaring van aangeefster. De officier van justitie neemt daarnaast in aanmerking dat voor de verklaring van verdachte dat hij die avond gedrogeerd is, geen enkele aanwijzingen zijn. De getuigen verklaren juist dat verdachte alert en goed aanspreekbaar was. Derhalve dient de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig te worden aangemerkt. Met betrekking tot de ten laste gelegde dwang voert de officier van justitie aan dat aangeefster zich door het onverhoedse handelen van verdachte niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten. Derhalve waren de seksuele handelingen voor aangeefster onvermijdbaar. Gelet op het voornoemde heeft verdachte aangeefster door een andere feitelijkheid, namelijk onverhoeds handelen, gedwongen de ten laste gelegde seksuele handelingen te dulden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat er sprake is van een gebrek aan wettig bewijs, nu het bewijs in onderhavige zaak afkomstig is van een en dezelfde bron, namelijk aangeefster. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van dwang noch van opzet op dwang.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In de nacht van 27 op 28 september 2021 zijn verdachte en aangeefster na een feestje samen in één bed gaan liggen. In dezelfde kamer lag getuige [naam] (hierna: [naam] ) al te slapen op een eenpersoonsmatras op de grond. Volgens aangeefster begon het eerste fysieke contact met verdachte in bed met wat stoeien en plagen. Aangeefster vond dat ook normaal nu zij en verdachte vrienden waren en elkaar al twee jaar kenden. Nadat aangeefster aangaf te willen gaan slapen, begon verdachte aangeefster naar zich toe te trekken waarbij hij op een gegeven moment onder haar shirt haar borsten betastte, aldus aangeefster. Vervolgens zou verdachte aangeefster ook geprobeerd hebben te zoenen. Op basis van de verklaring van aangeefster en de verklaring van [naam] komt op enig moment daarna [naam] bij aangeefster en verdachte in bed liggen. Zij liggen op dat moment met zijn drieën in het bed. Aangeefster hoorde vervolgens verschillende geluiden en zij dacht dat er seksuele handelingen plaatsvonden tussen [naam] en verdachte. Aangeefster lag toen met haar rug naar [naam] en verdachte toe en probeerde te slapen. Op enig moment stopt het contact tussen verdachte en [naam] . Verdachte zou toen zijn aandacht weer op aangeefster hebben gevestigd, waarna verdachte seksuele handelingen bij aangeefster zou hebben verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat de seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden, maar dat zij zich niet tegen deze handelingen heeft verzet nu zij verstijfde door het onverhoedse handelen van verdachte.
De vraag die de rechtbank in het kader van de bewijsvoering voor verkrachting moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat ten aanzien van de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster sprake is geweest van dwang door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Een van de vereisten voor het vaststellen van dwang is dat de seksuele handelingen voor het slachtoffer onvermijdbaar waren. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat de dwang van dien aard moet zijn dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten dan wel zich niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken. Of dat het geval is, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
In het onderhavige geval heeft de dwang volgens de tenlastelegging bestaan uit het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen waardoor aangeefster werd overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad zich tegen die seksuele handelingen te verzetten en derhalve de seksuele handelingen voor aangeefster onvermijdbaar zijn geweest.
Hoewel de rechtbank geen aanleiding ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen, blijkt uit de verklaring van aangeefster onvoldoende dat zij zich naar redelijke verwachting niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken dan wel zich niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat er tussen het eerste moment waarop verdachte de borsten van aangeefster heeft aangeraakt en haar probeerde te zoenen en de verdergaande seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, geruime tijd is verstreken, gedurende welke tijd verdachte seksueel contact zou hebben gehad met [naam] . Aangeefster heeft over dat moment verklaard dat zij toen met haar rug naar verdachte en [naam] lag en dat zij nog geprobeerd heeft om te slapen. Dit was bij uitstek de gelegenheid voor aangeefster om het bed te verlaten of om op een andere manier zich aan de situatie te onttrekken. De - verdergaande - seksuele handelingen die verdachte daarna bij aangeefster heeft verricht, zijn naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet als onverhoeds en onvermijdbaar aan te merken. Aangeefster heeft zich naar eigen zeggen niet verzet omdat zij werd overvallen door de seksuele handelingen van verdachte, maar niet is gebleken dat zij zich in redelijkheid niet
konverzetten tegen die handelingen. Uit de verklaring van aangeefster en overige bewijsmiddelen blijkt niet niet dat van verdachte enige andere vorm van dwang is uitgegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Aan bespreking van de andere door de raadsman aangevoerde verweren komt de rechtbank derhalve niet toe.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. G. Eelsing en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2023.
Mrs Lenting en Van Capelle zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.