Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit en vordert, met toepassing van het adolescentenstrafrecht, dat verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, nu haar verklaring eenduidig en consistent is. Het steunbewijs in deze zaak bestaat uit de verklaringen van getuigen die de emotionele toestand van aangeefster direct na het misdrijf hebben waargenomen. Zij verklaren dat aangeefster erg overstuur was en dat aangeefster aangaf te zijn verkracht.
Tevens bieden de berichten die verdachte op 28 en 29 september 2021 naar vrienden heeft gestuurd, ondersteuning voor de verklaring van aangeefster. De officier van justitie neemt daarnaast in aanmerking dat voor de verklaring van verdachte dat hij die avond gedrogeerd is, geen enkele aanwijzingen zijn. De getuigen verklaren juist dat verdachte alert en goed aanspreekbaar was. Derhalve dient de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig te worden aangemerkt. Met betrekking tot de ten laste gelegde dwang voert de officier van justitie aan dat aangeefster zich door het onverhoedse handelen van verdachte niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten. Derhalve waren de seksuele handelingen voor aangeefster onvermijdbaar. Gelet op het voornoemde heeft verdachte aangeefster door een andere feitelijkheid, namelijk onverhoeds handelen, gedwongen de ten laste gelegde seksuele handelingen te dulden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat er sprake is van een gebrek aan wettig bewijs, nu het bewijs in onderhavige zaak afkomstig is van een en dezelfde bron, namelijk aangeefster. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van dwang noch van opzet op dwang.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
In de nacht van 27 op 28 september 2021 zijn verdachte en aangeefster na een feestje samen in één bed gaan liggen. In dezelfde kamer lag getuige [naam] (hierna: [naam] ) al te slapen op een eenpersoonsmatras op de grond. Volgens aangeefster begon het eerste fysieke contact met verdachte in bed met wat stoeien en plagen. Aangeefster vond dat ook normaal nu zij en verdachte vrienden waren en elkaar al twee jaar kenden. Nadat aangeefster aangaf te willen gaan slapen, begon verdachte aangeefster naar zich toe te trekken waarbij hij op een gegeven moment onder haar shirt haar borsten betastte, aldus aangeefster. Vervolgens zou verdachte aangeefster ook geprobeerd hebben te zoenen. Op basis van de verklaring van aangeefster en de verklaring van [naam] komt op enig moment daarna [naam] bij aangeefster en verdachte in bed liggen. Zij liggen op dat moment met zijn drieën in het bed. Aangeefster hoorde vervolgens verschillende geluiden en zij dacht dat er seksuele handelingen plaatsvonden tussen [naam] en verdachte. Aangeefster lag toen met haar rug naar [naam] en verdachte toe en probeerde te slapen. Op enig moment stopt het contact tussen verdachte en [naam] . Verdachte zou toen zijn aandacht weer op aangeefster hebben gevestigd, waarna verdachte seksuele handelingen bij aangeefster zou hebben verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat de seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden, maar dat zij zich niet tegen deze handelingen heeft verzet nu zij verstijfde door het onverhoedse handelen van verdachte.
De vraag die de rechtbank in het kader van de bewijsvoering voor verkrachting moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat ten aanzien van de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster sprake is geweest van dwang door (bedreiging met) geweld of (bedreiging met) een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Een van de vereisten voor het vaststellen van dwang is dat de seksuele handelingen voor het slachtoffer onvermijdbaar waren. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat de dwang van dien aard moet zijn dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten dan wel zich niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken. Of dat het geval is, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
In het onderhavige geval heeft de dwang volgens de tenlastelegging bestaan uit het onverhoedse karakter van de door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen waardoor aangeefster werd overdonderd en niet de gelegenheid heeft gehad zich tegen die seksuele handelingen te verzetten en derhalve de seksuele handelingen voor aangeefster onvermijdbaar zijn geweest.
Hoewel de rechtbank geen aanleiding ziet om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen, blijkt uit de verklaring van aangeefster onvoldoende dat zij zich naar redelijke verwachting niet aan de seksuele handelingen heeft kunnen onttrekken dan wel zich niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat er tussen het eerste moment waarop verdachte de borsten van aangeefster heeft aangeraakt en haar probeerde te zoenen en de verdergaande seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, geruime tijd is verstreken, gedurende welke tijd verdachte seksueel contact zou hebben gehad met [naam] . Aangeefster heeft over dat moment verklaard dat zij toen met haar rug naar verdachte en [naam] lag en dat zij nog geprobeerd heeft om te slapen. Dit was bij uitstek de gelegenheid voor aangeefster om het bed te verlaten of om op een andere manier zich aan de situatie te onttrekken. De - verdergaande - seksuele handelingen die verdachte daarna bij aangeefster heeft verricht, zijn naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet als onverhoeds en onvermijdbaar aan te merken. Aangeefster heeft zich naar eigen zeggen niet verzet omdat zij werd overvallen door de seksuele handelingen van verdachte, maar niet is gebleken dat zij zich in redelijkheid niet
konverzetten tegen die handelingen. Uit de verklaring van aangeefster en overige bewijsmiddelen blijkt niet niet dat van verdachte enige andere vorm van dwang is uitgegaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Aan bespreking van de andere door de raadsman aangevoerde verweren komt de rechtbank derhalve niet toe.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. G. Eelsing en
mr. H.M. Lenting, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2023.
Mrs Lenting en Van Capelle zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.