ECLI:NL:RBNNE:2023:5218

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
18.336344.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag leidt tot verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 21 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 12 juni 2022 in Groningen. De verdachte, die niet in het bezit was van een rijbewijs, nam deel aan een wedstrijd op de openbare weg met een scooter zonder geldige kentekenplaat. Tijdens deze wedstrijd haalde hij medeweggebruikers in en kwam in botsing met een andere scooterbestuurder, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos had gedragen, wat leidde tot de veroordeling tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag, het verlaten van de plaats van het ongeval en het rijden zonder verzekering. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten en de impact van zijn gedrag op de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18-336344-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 december 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2002 te [geboorte plaats] , wonende [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het inhoudelijke onderzoek ter terechtzitting van 7 december 2023. De strafzaak is eerder behandeld op 6 juni 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Versluis, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 7 december 2023, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (scooter), daarmede rijdende over de weg, de [adres] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
  • een wedstrijd als bedoeld in artikel 10 Wegenverkeerswet 1994 te houden en/of daaraan deel te nemenen/of
  • onvoldoende rechts te rijden en/of
  • in te halen zonder voldoende zicht te hebben en/of
  • een wheely te maken en/of (daarbij) de controle over dat voertuig te verliezen op een moment dat debestuurder van een bromfiets (scooter) vanuit tegengestelde richting hem, verdachte, zeer dicht was genaderd, ten gevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een operatief verholpen gebroken been, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te Groningen, op de weg de [adres] een wedstrijd met voertuigen heeftgehouden en/of heeft deelgenomen aan een wedstrijd met voertuigen; en/of
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te Groningen als bestuurder van een voertuig (scooter/bromfiets),daarmee rijdende op de weg, de [adres] , en toen
  • een wheely heeft gemaakt, waarbij hij de controle over dat voertuig heeft verloren en/of
  • onvoldoende rechts heeft gehouden op een moment dat de bestuurder van een bromfiets (scooter) vanuittegengestelde richting hem, verdachte, zeer dicht was genaderd en/of
  • in te halen zonder voldoende zicht te hebben,
tengevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de bestuurder van die tegemoetkomende scooter, [slachtoffer] , zeer ernstig gewond is geraakt, welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Groningen op/aan [adres] , op of omstreeks 12 juni 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.
3
hij op of omstreeks 12 juni 2022 te Groningen als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets/scooter), zonder kenteken, daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres] , zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair. Uit de verklaring van verdachte, getuigenverklaring van [getuige] en getoonde videobeelden ter zitting volgt immers dat verdachte heeft deelgenomen aan een wedstrijd als bedoeld in artikel 10 Wegenverkeerswet 1994, dat hij onvoldoende rechts heeft gereden en zonder voldoende zicht op het tegemoet komend verkeer heeft ingehaald, waardoor een verkeersongeval is veroorzaakt. Uit het geneeskundig letselverslag is gebleken dat als gevolg van het ongeval, [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Er is sprake van schuld in de zin van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Feit 2 en 3
De officier van justitie acht feit 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft deze feiten bekend.
Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen sprake van een wedstrijd in de zin van artikel 10 Wegenverkeerswet 1994, nu vooraf geen afspraken zijn gemaakt over het houden van een wedstrijd. Niet blijkt dat verdachte gedragingen heeft verricht die passen bij het meedoen aan een wedstrijd. Tevens kan niet worden vastgesteld dat verdachte onvoldoende rechts heeft gereden, omdat er autos aan de rechterzijde van de weg stonden en uit de camerabeelden blijkt dat meerdere scooters langs verdachte konden rijden. Uit de camerabeelden kan tevens worden afgeleid dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij een inhaalmanoeuvre kon beginnen. Verdachte heeft daarom niet ingehaald zonder voldoende zicht. Er was immers sprake van een rechte weg. Verder kan niet worden bewezen dat verdachte een wheelie heeft gemaakt.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat, indien de rechtbank feit 1 primair bewezen acht, de mate van schuld niet aangemerkt kan worden als roekeloos (vgl. ECLI:NL:RDBHA:2018:5773). Verdachte reed immers niet sneller dan toegestaan en er was geen ander verkeer op het industrieterrein aanwezig.
Feit 2 en 3
De raadsvrouw heeft voor feit 2 en 3 geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 7 december 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 12 juni 2022 werd een scootermeeting gehouden op de [adres] te Groningen. Ik was niet in bezit van een rijbewijs. Ik ben op mijn motorfiets met een cilinder inhoud van 150cc en zonder geldige kentekenplaat met de groep gaan meerijden, terwijl ik wist dat hierbij kriskras door elkaar zou worden gereden. Het was een sprint om te kijken wie er het snelst aan het einde van de weg zou zijn. Zowel links als rechts heb ik andere scooters ingehaald. Ik heb tevens deels aan de linkerkant van de weg gereden. Tijdens het inhalen heb ik, omdat er scooters voor mij reden, niet goed zicht gehad op de weg. Vervolgens ben ik tegen [slachtoffer] aangebotst.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verbaal van forensisch opsporing verkeer d.d.25 juli 2022 met nummer 12.06.2022.15.00.5016, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022179306 afgesloten op 5 oktober 2022, voor zover inhoudend:
1.4
Conclusie/beantwoording
De bestuurder van de motorscooter reed in een groep bromfietsen/scooters over de [adres] en haalde het voor hem rijdende voertuig rechts in. Vervolgens stuurde hij naar links, kennelijk met de bedoeling, een motorrijder voor hem links in te halen. Hij reed daarbij op de, voor hem, linker weghelft. Uit tegenovergestelde richting reed de bestuurder van de bromfiets. Beide voertuigen frontaal tegen elkaar.
Door ons, verbalisanten, zijn geen uitzicht belemmerende omstandigheden aangetroffen, welke van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Wel is het mogelijk dat het zicht van de bestuurder van de motorscooter beperkt werd door voor hem rijdende voertuigen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 september2022, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige] :
Er kwam een groep van 15 scooterrijders aan rijden. Volgens mij waren deze met elkaar aan het racen.
[verdachte] reed ook in deze groep mee.
4. Een geneeskundige verklaring, op 6 oktober 2022 opgemaakt en ondertekend door E.F.M. Veldhuis,chirurg voor zover inhoudend, als zijn of haar geneeskundige verklaring:
Uitwendig waargenomen letsel: breuk bovenbeen re vlak boven knie.
Operatief te behandelen met mergpen.
Geschatte duur genezing: enkele maanden.
5. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 7 december 2023, tijdens hettonen van de videobeelden ter zitting, gedaan door de voorzitter, voor zover van belang inhoudende:
Te zien is dat verdachte eerst via de rechterkant van de weg andere weggebruikers inhaalt, en daarna via de linkerkant van de weg. Vervolgens vindt er een botsing plaats tussen verdachte en [slachtoffer] .
6. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 7 december 2023, te wetende mondelinge aanvulling van de vordering tot schadevergoeding door de benadeelde partij [slachtoffer] , voor zover van belang inhoudende:
Uit het letselverslag komt naar voren dat de inschatting van het herstel enkele maanden bedraagt. Het ongeval heeft 1,5 jaar geleden plaatsgevonden en tot op heden heb ik nog last van mijn been. Ik heb altijd pijn en mijn been is nog dik. Zes weken geleden ben ik geopereerd aan mijn been. Los van de hersteloperatie heb ik een stekende pijn. Ik kan niet hurken, op mijn knieën zitten, rennen, of lang stil staan. Volgens de arts bestaat er een kans dat dit blijvend zal zijn.
Bewijsoverwegingen Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals onder 1 primair is ten laste gelegd dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos of aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend.
Wedstrijd
Onder een wedstrijd in de zin van artikel 10 tweede lid Wegenverkeerswet 1994 wordt verstaan elk rijden met voertuigen ter vaststelling of vergelijking van prestaties hetzij van de deelnemers, hetzij van de voertuigen, hetzij van onderdelen daarvan, hetzij van bedrijfsstoffen.
Uit de verklaring van verdachte en getuige [getuige] blijkt dat verdachte deel uitmaakte van een groep die met elkaar aan het racen was om te kijken wie het snelst is. Er is dus sprake van een wedstrijd, aangezien dit rijden met een voertuig ter vaststelling of vergelijking van prestaties betreft.
In tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft bepleit, is voor een wedstrijd niet vereist dat voorafgaand afspraken zijn gemaakt over het houden van een wedstrijd of dat enige vorm van organisatie vereist is. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan een wedstrijd in de zin van artikel 10 Wegenverkeerswet 1994.
Onvoldoende rechts te rijden
De rechtbank is van oordeel dat verdachte onvoldoende rechts heeft gereden. Uit het proces-verbaal van forensisch opsporing verkeer en de verklaring van verdachte blijkt immers dat verdachte, nadat hij eerst een aantal scooters rechts had ingehaald, naar links stuurde om een scooter in te halen, waardoor hij op de linker weghelft is gekomen. Het verweer van de raadsvrouw vindt dan ook geen steun in de bewijsmiddelen, temeer omdat verdachte ter zitting heeft verklaard naar links te hebben gestuurd om scooters in te halen.
Inhalen zonder voldoende zicht te hebben
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gereden zonder voldoende zicht te hebben.
Uit het proces-verbaal verbaal van forensisch opsporing verkeer blijkt dat de voor verdachte rijdende voertuigen verdachtes zicht mogelijk hebben belemmerd, hetgeen door verdachte is bevestigd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw nu dit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het feit dat sprake is geweest van een rechte weg maakt voorgaande niet anders.
Wheelie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een wheelie heeft gemaakt en de controle over het voertuig heeft verloren, zodat verdachte hiervan (partieel) zal worden vrijgesproken.
Verkeersgedrag en causaliteit
Verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs en was aldus onbevoegd om deel te nemen aan het normale verkeer. Desondanks heeft verdachte, zonder geldige kentekenplaat, deelgenomen aan een wedstrijd op de openbare weg. Er werd gereden om te kijken wie het snelste was. Daarbij haalde verdachte medeweggebruikers zowel links als rechts in. Vervolgens stuurde verdachte naar links om in te halen op de linker weghelft, maar zonder dat hij daarbij voldoende zicht had. Daardoor kwam hij in botsing met [slachtoffer] , die zich op de linker weghelft begaf.
De rechtbank is van oordeel dat het daardoor ontstane letsel, te weten een gecompliceerde botbreuk in het been waarvoor meerdere operaties zijn verricht, bij [slachtoffer] moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de mondelinge verklaring van [slachtoffer] gedaan ter toelichting van zijn vordering tot schadevergoeding. Uit het geneeskundige letselverklaring blijkt immers ook al van noodzakelijk operatief ingrijpen.
De mate van schuld
De rechtbank overweegt dat de wetgever met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten het begrip roekeloosheid nader heeft ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan heeft willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 Wegenverkeerswet 1994, de toepasselijke strafbepaling bij een overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt. De rechtbank moet daarom beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Van overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 is sprake als een verkeersdeelnemer zich zodanig in het verkeer gedragen heeft dat dit een ernstige schending van de verkeersregels oplevert. Als zodanige verkeersgedragingen kunnen bijvoorbeeld worden aangemerkt het onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen. De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) dat hij dit in ernstige mate heeft gedaan, (c) dat hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) dat daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank is gelet op het hiervoor vastgestelde feitelijk handelen van verdachte voldaan is aan de hiervoor onder a, b, c en d genoemde vereisten om te komen tot overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft immers bewust, zonder rijbewijs en zonder geldige kentekenplaat, meegedaan aan een wedstrijd op de openbare weg waarbij hij onvoldoende rechts heeft gereden en met onvoldoende zicht heeft ingehaald, waardoor hij op de linker weghelft in botsing is gekomen met de hem tegemoetkomende [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aldus de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Gelet op de aard en de ernst van deze verkeersovertredingen is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ook het dubbel opzet aanwezig was om zowel die verkeersregels te schenden als om dit in ernstige mate te doen. Tot slot overweegt de rechtbank dat met dit rijgedrag gevaar was te duchten, nu dit rijgedrag plaatsvond op een openbare weg, terwijl hij wist dat andere weggebruikers kriskras door elkaar aan het rijden waren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij verdachte sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2023;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 september2022, opgenomen op pagina 70 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022179306 d.d. 5 oktober 2022, inhoudend de verklaring van [getuige] .
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 december 2023;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanrijding overtreding d.d. 24 september
2023, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland nummer PL01002022179306 d.d. 5 oktober 2022, inhoudend als relaas van verbalisant G. Spijksma.
De rechtbank acht feit 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair)
hij op 12 juni 2022 te Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [adres] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
  • aan een wedstrijd als bedoeld in artikel 10 Wegenverkeerswet 1994 deel te nemen en
  • onvoldoende rechts te rijden en
  • in te halen zonder voldoende zicht te hebben,
ten gevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been werd toegebracht.
2
hij, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Groningen op [adres] , op 12 juni 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, hij wist dat aan [slachtoffer] letsel en schade was toegebracht.
3
hij op 12 juni 2022 te Groningen als bestuurder van een motorrijtuig zonder kenteken, daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres] , zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. primairOvertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid.
2. Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
3. Als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig eenverzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor feit 1 primair en feit 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren. Tegen de toepassing van het adolescentenstrafrecht heeft de officier van justitie zich verzet.
Voor feit 3 heeft de officier van justitie een geldboete van 500,00 subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft toepassing van het adolescentenstrafrecht bepleit. Verdachte was ten tijde van het feit 19 jaar oud. Met een pedagogische aanpak is de kans groter dat het recidivegevaar zal worden beperkt. Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, omdat daardoor de kans bestaat dat hij zijn baan zal verliezen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsadvies, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Op 12 juni 2022 heeft verdachte door roekeloos rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Verdachte heeft, zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs en bevoegd was om aan het normaal verkeer deel te nemen, deelgenomen aan een wedstrijd op de openbare weg met andere weggebruikers en daarbij meerdere verkeersregels overtreden. Ter zitting blijkt dat slachtoffer nog last in zijn been ondervindt als gevolg van het ongeval. Het verkeersgedrag van verdachte heeft niet alleen direct gevolg gehad voor het slachtoffer, maar ook de verkeersveiligheid in het algemeen is door het handelen van verdachte ernstig in gevaar gebracht.
Na het verkeersongeval heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten en heeft hij niet de benodigde identificerende gegevens achtergelaten. Verdachte heeft zich daarbij op geen enkele wijze bekommerd om het gewonde slachtoffer. Verdachte heeft hiermee niet zijn verantwoordelijkheid genomen als verkeersdeelnemer op de weg en getracht zijn aansprakelijkheid voor de schade ten gevolge van het verkeersongeval te ontlopen. Dit is een ergerlijk feit dat niet getolereerd kan worden.
Daarbij komt dat de motorfiets van verdachte onverzekerd is ten tijde van de strafbare feiten.
Verdachte was aldus niet beschermd tegen de financiële gevolgen van de schade die hij heeft veroorzaakt. Slachtoffer heeft door het ongeval kosten moeten maken en het is onduidelijk of en op welke wijze deze door verdachte zullen worden vergoed.
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 6 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten, namelijk het rijden zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs en het rijden van een onverzekerd motorvoertuig. Daarnaast zijn aan verdachte strafbeschikkingen opgelegd op 20 juni 2022, 1 december 2022 en 11 mei 2023 zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook heeft de rechtbank geconstateerd dat de strafbeschikking van 11 mei 2023 is opgelegd voor het rijden zonder rijbewijs op 1 september 2022, dus na het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. Na het veroorzaken van het verkeersongeval is verdachte dus wederom gaan rijden zonder rijbewijs.
De rechtbank heeft, nu verdachte niet op afspraken met de reclassering is verschenen, slechts een beperkt beeld van de persoon van verdachte. Daarom zal de rechtbank uitgaan van hetgeen verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard ter terechtzitting. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn ouders zijn overleden en dat hij bij zijn broers woont. Op dit moment werkt verdachte voltijds als matroos in de binnenvaart.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt dient te gelden dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, zoals verdachte, volgens het volwassenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten het adolescentenstrafrecht toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gegaan.
De rechtbank ziet geen concrete aanwijzingen voor de conclusie dat verdachte gebaat zou kunnen zijn bij een pedagogische aanpak teneinde te komen tot inperking van het recidivegevaar. Verdachte werkt voltijds in een functie met verantwoordelijkheden en krijgt volgens eigen zeggen hulp van zijn broers zodat er in die zin geen problemen lijken te zijn. Niet blijkt van problematiek waarvoor hulp en/of interventies vereist zijn. De rechtbank ziet daarom geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat volwassenstrafrecht moet worden toegepast.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechters ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS) ontwikkeld.
Ten aanzien van feit 1 primair, te weten artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, is ten aanzien van schuld in de vorm van roekeloosheid geen afzonderlijk oriëntatiepunt ontwikkeld, omdat deze te casuïstisch zijn. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor artikel 6 van de
Wegenverkeerswet 1994 in de categorie van een zeer hoge mate van schuld, omdat daarvoor gedacht kan worden aan gevallen die neigen naar of grenzen aan roekeloosheid. Bij een zeer hoge mate van schuld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge is het uitgangspunt een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van 4 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat verdachte wordt veroordeeld voor een hogere mate van schuld, te weten roekeloosheid.
Voor de overige bewezen verklaarde feiten 2 en 3 zijn geen oriëntatiepunten ontwikkeld.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, tot een hogere gradatie van schuld, namelijk roekeloosheid. Een hogere straf dan door de officier van justitie is geëist voor feit 1 primair en 2 is dan ook aangewezen.
De rechtbank overweegt dat het op deze wijze, zonder rijbewijs, deelnemen aan het openbare verkeer gevoelens van onveiligheid in de maatschappij met zich brengt. Verdachte is immers zonder rijbewijs gaan deelnemen aan een wedstrijd op de openbare weg. Dit is een ernstig feit, zodat hiertegen in het bijzonder uit oogpunt van generale preventie strengt dient te worden opgetreden. Temeer omdat verdachte vaker is veroordeeld wegens verkeersfeiten. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf de enige passende straf is, omdat de aard den de ernst van het bewezen en strafbaar verkeerde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging voor feit 1 primair en feit 2 een gevangenisstraf van 8 maanden passend en geboden. De rechtbank zal een deel daarvan, te weten 3 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom soortgelijke en andere strafbare feiten te plegen.
Daarnaast past het bij de aard van het onder 1 primair bewezenverklaarde dat een ontzegging van de rijbevoegdheid volgt. Temeer omdat verdachte zich op meerdere momenten niet conform de verkeersregels heeft gedragen. De rechtbank acht het noodzakelijk voor de verkeersveiligheid om aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
De rechtbank zal, vanwege de bewezenverklaarde hogere mate van schuld, aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaar opleggen
De rechtbank overweegt dat feit 3 een overtreding betreft waarvoor een aparte straf dient te worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een geldboete conform de eis van de officier van justitie passend en geboden is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het beslag te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het inbeslaggenomen goed.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het in beslag genomen voorwerp, te weten een Bromfiets (merk Piaggio) vatbaar voor verbeurdverklaring. Immers, met behulp van dat voorwerp is feit 1 primair en feit 3 begaan en het behoort toe aan verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om te komen tot een andere beslissing dan verbeurdverklaring.
[slachtoffer] (feit 1 primair) heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 2.010,45 ter vergoeding van materiële schade en 0,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van de materiële schade van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank gebruik zal maken van haar schattingsbevoegdheid, omdat, ondanks dat het ontbreken van een gevorderd bedrag, evident is dat immateriële schade is geleden.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw bepleit de vordering af te wijzen, vanwege het ontbreken van onderbouwende stukken ter vaststelling van de materiële schade.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de kosten voor de helm ( 431,95) en krukken ( 22,50). Uit het onderzoek is gebleken dat de benadeelde partij tijdens de aanrijding een helm droeg en daarna, vanwege de botbreuk aan zijn been, gebruik moest maken van krukken. De gevorderde bedragen zijn voldoende onderbouwd met de facturen, zodat de vordering voor deel dit zal worden toegewezen.
Voor de kosten van de kleding ( 250,00) heeft de rechtbank evenmin reden om te twijfelen, nu dit kosten betreffen ter vervanging van de kleding die tijdens het ongeval is gedragen. De hoogte van het gevorderde bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor, zodat ook de vordering voor dit deel zal worden toegewezen.
Tevens heeft de rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de parkeerkosten ( 56,00) die zijn gemaakt ten behoeve van de ziekenhuisafspraken door het ongeval. Deze zijn voor toewijzing vatbaar. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de hoogte van de gevorderde parkeerkosten.
De hoogte van de schade aan de scooter is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om dit onderdeel van de vordering te kunnen beoordelen. Niet blijkt of de gevorderde kosten zien op de reparatie, dagwaarde van de scooter of kosten ter vervanging van de scooter.
Daarnaast beschikt de rechtbank voor de gereden kilometers onvoldoende informatie om beoordelen of kosten rechtstreeks het gevolg zijn geweest van het bewezenverklaarde feit, nu niet is gebleken waarvoor de gereden kilometers hebben gediend.
Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom voor dit deel niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijzen tot een bedrag van 760,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2022. Voor het overige deel van de vordering verklaart de rechtbank benadeelde partij, zoals hiervoor gemeld, niet-ontvankelijk.
De benadeelde partij stelt immateriële schade te hebben geleden, maar heeft geen concreet bedrag gevorderd. De rechtbank acht aannemelijk dat er immateriële schade is geleden. De hoogte daarvan is in deze procedure echter niet vast te stellen. De rechtbank begrijpt overigens dat benadeelde partij een advocaat heeft benaderd die gespecialiseerd is in letselschade om een civielrechtelijke procedure aanhangig te maken. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade daarom niet ontvankelijk verklaren. Deze kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 15 dagen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 33, 33a, 36f, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder feit 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf , niet zal worden ten uitvoer
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Betaling van een (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
het in beslag genomen voorwerp, te weten en motorscooter (omschrijving: PL01002022148453-1500522, Piaggio Skr150).
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van 760,45 (zegge: zevenhonderd en zestig euro en vijfenveertig cent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van 760,45 (zegge: zevenhonderd en zestig euro en vijfenveertig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Sloten, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Pham, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 december 2023. mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.