ECLI:NL:RBNNE:2023:5195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
186824
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijke behandeling van de informele rechtsingang en verzoeken van ouders over omgang en gezag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 22 december 2023, zijn de verzoeken van beide ouders over de omgang met hun minderjarige dochter en het gezag aan de orde. De vrouw verzoekt om eenhoofdig gezag en ontzegging van de omgang met de man, terwijl de man verweer voert en ook zelfstandig verzoeken indient. De rechtbank heeft eerder al beslissingen genomen over de zorgregeling en de omgang, maar de situatie is complex door de aanhoudende conflicten tussen de ouders. De minderjarige, geboren op 19 augustus 2010, heeft aangegeven zich niet veilig te voelen bij haar vader, wat de rechtbank ernstig neemt. De rechtbank benoemt een bijzondere curator om de belangen van de minderjarige te behartigen en houdt de verzoeken van beide ouders aan voor zes maanden, in afwachting van verdere ontwikkelingen. De rechtbank legt een dwangsom op aan de vrouw voor het niet nakomen van de omgangsregeling en stelt een begeleide omgang voor, waarbij de man verantwoordelijk is voor de aanmelding bij een jeugdhulporganisatie. De rechtbank benadrukt het belang van contact tussen de minderjarige en haar vader, maar onder voorwaarden die de emotionele veiligheid van het kind waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummers:
C/17/186824 / FA RK 22-2059
(eenhoofdig gezag, ontzegging omgang, dwangsom en proceskostenveroordeling)
C/17/190485 / FA RK 23/1485
(informele rechtsingang en benoeming bijzondere curator)
beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2023
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J. de Boer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer, kantoorhoudend te Leeuwarden,
en inzake
de minderjarige
[de minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen [de minderjarige] .

1.Het (verdere) procesverloop

In de zaak met de nummers 186824 en 190485
1.1.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en het verweer met zelfstandige verzoeken van de man ter zitting van 24 januari 2023 behandeld, het (informele) verzoek van [de minderjarige] op 25 september 2023 en ten slotte beide zaken meervoudig op 14 november 2023.
In de zaak met nummer 186824
1.2.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 februari 2023 de zelfstandige verzoeken van de man om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem vast te stellen en de vrouw te veroordelen tot betaling van € 1.500, 29 afgewezen. De rechtbank heeft bij diezelfde beschikking ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken beslist:
“bepaalt voorlopig – dat wil zeggen totdat een nadere rechterlijke beslissing omtrent de zorgregeling van kracht wordt – dat de zorgregeling zoals die is opgenomen in het ouderschapsplan wordt hervat, met dien verstande dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op 19 augustus 2010 in de gemeente [gemeente] , één weekend per veertien dagen vanaf vrijdag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man zal verblijven en wanneer [de minderjarige] een uitvoering heeft in dat weekend brengt en haalt hij haar.”
De rechtbank heeft vervolgens twee deskundigen benoemd voor het doen van een ouderschapsonderzoek en de zaak pro forma aangehouden voor een kostenbegroting en het formuleren van vragen door de partijen.
1.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 juni 2023 vastgesteld dat de vrouw niet (langer) instemt met een ouderschapsonderzoek. De vrouw is alleen bereid mee te werken aan een NIFP-onderzoek. De rechtbank heeft daar vanwege de lange wachttijd geen opdracht toe gegeven. De rechtbank heeft vervolgens de beslissing op de verzoeken van de vrouw en de resterende zelfstandige verzoeken van de man tot 12 juli 2023 pro forma aangehouden voor het opgeven van verhinderdata en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. De inhoud van deze beschikking dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
1.4.
De rechtbank heeft na 28 juni 2023 nog kennis genomen van de volgende stukken:
  • een brief van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 12 september 2023;
  • een F9-formulier van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 21 september 2023;
  • een e-mail van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) met een aanhoudingsverzoek, door de rechtbank ontvangen op 8 november 2023;
  • een e-mail van de man met een aanhoudingsverzoek, door de rechtbank ontvangen op 9 november 2023;
  • een F9-formulier van de vrouw, door de rechtbank ontvangen op 10 november 2023.
1.5.
De rechtbank heeft op 9 november 2023 de aanhoudingsverzoeken van de Raad en de man afgewezen.
In de zaak met nummer 190485
1.6.
Bij beschikking van 6 oktober 2023 heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van [de minderjarige] aangehouden en de zaak verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 14 november 2023. De rechtbank heeft daarbij aan partijen de opdracht gegeven om vóór 10 november 2023 een afschrift van het rapport van het beschermingsonderzoek van de Raad aan de rechtbank te sturen. De inhoud van deze beschikking dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In beide zaken
1.7.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 14 november 2023 beide zaken op de zitting met gesloten deuren behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. A.J. de Boer;
  • de man, bijgestaan door mr. H.L. Thiescheffer;
  • [de raadsmedewerker] , namens de Raad.
1.8.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting van 14 november 2023 met [de minderjarige] gesproken over de voorliggende verzoeken. Ter zitting is aan partijen een samenvatting gegeven van hetgeen [de minderjarige] verteld heeft, zoals hierna opgenomen in deze beschikking.

2.De verdere feiten (in beide zaken)

2.1.
De rechtbank verwijst voor de vaststaande feiten naar de beschikkingen van 28 februari 2023, 28 juni 2023 en 6 oktober 2023.
2.2.
De rechtbank heeft het bij partijen opgevraagde raadsrapport niet ontvangen, omdat het ambtshalve door de Raad gestarte beschermingsonderzoek nog loopt.

3.De resterende verzoeken

In de zaak met nummer 186824
3.1.
De rechtbank dient nog een beslissing te nemen op de verzoeken van de vrouw om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. de vrouw voortaan alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] ;
II. te bepalen dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] wordt stopgezet, dan wel wordt geschorst voor de duur van drie jaar.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw. De rechtbank dient nog te beslissen op de zelfstandige verzoeken van de man om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
I. de man voortaan alleen is belast met het gezag over [de minderjarige] ;
II. de vrouw een dwangsom verbeurt van € 25.000,-- voor iedere overtreding van het ouderschapsplan, zulks met een maximum van € 1.000.000,--;
III. de man uit zijn alimentatieverplichting zal worden ontheven gedurende de periode dat de vrouw geen medewerking verleent aan de getroffen omgangsregeling;
IV. te bepalen dat het bepaalde op blz. 11 van het ouderschapsplan ziet op de te nemen gezagsbeslissingen en niet op de omgang tussen de man en [de minderjarige] ;
V. de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de man.
In de zaak met nummer 190485
3.4.
De rechtbank dient verder nog te beslissen op het (informele) verzoek van [de minderjarige] om te bepalen dat er geen omgang meer zal zijn tussen haar en de man.

4.Het gesprek met [de minderjarige]

4.1.
heeft in het gesprek met de voorzitter aangegeven dat zij dit jaar (2023) tot de herfstvakantie af en toe omgang met haar vader heeft gehad. [de minderjarige] wil geen omgang met haar vader meer, omdat zij zich niet veilig bij hem voelt vanwege zijn woedeaanvallen (in het verkeer). Daarnaast praat haar vader slecht over haar moeder en stiefvader en ondervraagt hij [de minderjarige] tijdens de omgang over haar moeder. Hij vraagt bijvoorbeeld of zij het niet veel leuker bij hem heeft dan bij haar moeder. [de minderjarige] zegt daardoor een beklemmende druk op haar borstkast te voelen. Dat doet haar pijn. De strijd tussen haar ouders moet stoppen. [de minderjarige] trekt de spanningen tussen haar ouders niet meer en wil daar vanaf.
4.2.
[de minderjarige] staat open voor contact met haar vader, mits hij niet negatief over haar moeder en stiefvader praat, hij haar niet meer belast met allerlei vragen over haar moeder en hij zijn kalmte bewaart als het niet gaat zoals hij het wil. [de minderjarige] weet niet of hem dit gaat lukken. [de minderjarige] heeft geen behoefte aan hulpverlening. Zij heeft een mentor op [naam school] en een juf uit groep 8 van haar voormalige basisschool met wie zij goed kan praten. Dat is voor haar voldoende. [de minderjarige] ondersteunt het verzoek om haar moeder met het eenhoofdig gezag te belasten.

5.De standpunten en de beoordeling daarvan

5.1.
De rechtbank zal hierna eerst per verzoek ingaan op het wettelijk kader, de standpunten die partijen hebben ingenomen, het advies van de Raad en daarna een (voorlopige) beslissing nemen op de voorliggende verzoeken.
Het eenhoofdig gezag
Het wettelijk kader
5.2.
Op grond van artikel 1:253n en artikel 1:251a lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over de minderjarigen aan één van de ouders toekomt, indien er:
een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken indien de ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk zouden blijven uitoefenen en dat niet te verwachten is, dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of;
wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De standpunten
5.3.
De vrouw handhaaft haar verzoek tot eenhoofdig gezag, omdat [de minderjarige] al vanaf haar geboorte bloot wordt gesteld aan de oplopende spanningen en conflicten tussen de ouders. Volgens de vrouw heeft de man een persoonlijkheidsstoornis, een posttraumatisch stresssyndroom en stemmingswisselingen. De man is daardoor niet in staat om op een constructieve wijze met de vrouw te communiceren. De vrouw verwacht niet dat dit binnen afzienbare termijn verbetert, omdat er sprake is van een jarenlang niet te doorbreken patroon. [de minderjarige] heeft daar last van, het is een gevoelig meisje. De man behandelt de vrouw respectloos en heeft een (verbaal) agressieve houding naar de vrouw toe. De vrouw heeft hiervan meerdere keren aangifte bij de politie gedaan. De vrouw heeft geen persoonlijk contact meer met de man, behalve als zij [de minderjarige] naar het station brengt voor omgang met de man. De enige communicatie die er nog tussen de partijen is, verloopt via e-mail. De vrouw neemt feitelijk alle beslissingen over [de minderjarige] samen met haar partner. Zo heeft zij ook de inschrijving van [de minderjarige] op de middelbare school geregeld met een inschrijfformulier, ondertekend door haar en haar partner. De vrouw heeft de man daar niet bij betrokken, zij vormt samen met [de minderjarige] en haar partner een drie-eenheid. De vrouw meent dat er een onderzoek moet komen naar de persoonlijkheidsstoornis van de man. Zij vindt dat de rechtbank de situatie ten onrechte als een ‘vechtscheiding’ afdoet en voelt zich niet gehoord. De vrouw ziet niet de meerwaarde van het door de Raad gestarte beschermingsonderzoek, omdat de persoonlijkheidsstoornis van de man daarin niet danwel onvoldoende wordt betrokken en een eerdere ondertoezichtstelling [de minderjarige] niet heeft geholpen. De vrouw staat niet open voor hulpverlening of begeleide omgang. De vrouw ziet het eenhoofdig gezag als laatste mogelijkheid om de huidige impasse te doorbreken. Het is voor [de minderjarige] belangrijk dat er rust komt.
5.4.
De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij graag een actieve vaderrol in het leven van [de minderjarige] wil vervullen, maar ervaart dat de vrouw hem die kans niet geeft. Dat frustreert hem enorm. De vrouw blijft ten onrechte benoemen dat hij als vader niet capabel is en een persoonlijkheidsstoornis heeft. De man voelt zich door de vrouw buitengesloten en heeft het gevoel dat de partner van de vrouw zijn plek heeft ingenomen. Dat doet hem pijn. De man heeft vrijwel alle gerechtelijke procedures gewonnen, maar de vrouw blijkt ongevoelig te zijn voor de door de rechtbank opgelegde dwangsommen en lijfsdwang. De vrouw blokkeert systematisch elke vorm van hulpverlening en weigert mee te werken aan het door de Raad gestarte beschermingsonderzoek. De man kan geen onbelast contact met [de minderjarige] onderhouden, omdat de vrouw daar geen emotionele toestemming voor geeft. De man heeft zelfs het mobiele telefoonnummer van [de minderjarige] niet. Hij hoorde pas op de zitting van 14 november 2023 dat [de minderjarige] op [naam school] zit. De man erkent dat zijn frustraties voelbaar zijn voor [de minderjarige] en dat dit zijn weerslag op haar heeft. De man heeft regelmatig contact met iemand van het gebiedsteam die hem in dat opzicht een spiegel voor houdt. De toonzetting van de man naar de vrouw is daardoor milder geworden. De man handhaaft zijn standpunt dat hij belast moet worden met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] , omdat hij op die manier bij haar leven betrokken kan blijven. Het biedt hem bovendien de mogelijkheid om de rechtbank opnieuw te verzoeken het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem vast te stellen.
5.5.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat het beschermingsonderzoek nog niet is afgerond. De raadsonderzoeker heeft met de man, de vrouw en haar partner gesproken. De man heeft de raadsonderzoeker toestemming gegeven om informatie op te vragen bij de hulpverlening van de man en de GGZ, zodat er meer zicht komt op zijn persoonlijk functioneren. De Raad kan de kritiek van de vrouw op dat punt van het onderzoek dan ook niet plaatsen. De vrouw heeft de raadsonderzoeker geen toestemming gegeven om met [de minderjarige] te praten en de school van [de minderjarige] wil alleen met de instemming van de beide ouders informatie delen. Die toestemming heeft de vrouw niet gegeven, waardoor het onderzoek stagneert. De Raad maakt zich ernstig zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] en het is invoelbaar dat zij van alle stress en spanningen tussen haar ouders af wil. Op dit moment lijkt [de minderjarige] voor haar moeder te kiezen om de gevoelde pijn en de last daarvan weg te nemen. Dat is wellicht een oplossing voor de korte termijn, maar wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat dit op de lange termijn heel schadelijk is voor de psychologische en lichamelijke ontwikkeling van een kind. Het verscheurt kinderen en het heeft een negatieve invloed op hun eigenwaarde, zelfvertrouwen, emotieregulatie, het onderhouden van vriendschappen en het aangaan van relaties. De Raad omschrijft ter zitting dat kiezen tussen de ouders voor een kind hetzelfde is als kiezen tussen een linker- en een rechterhand, terwijl een kind beide handen nodig heeft om evenwichtig in het leven te kunnen functioneren. De Raad gunt het [de minderjarige] dat zij van beide ouders emotionele toestemming krijgt om een liefdevolle band met de andere ouder te hebben. Dat krijgt [de minderjarige] nu totaal niet.
De beoordeling
5.6.
Partijen zijn het er over eens dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW en dat het gezamenlijk ouderlijk gezag niet langer kan worden voortgezet. De communicatie tussen de partijen is na de echtscheiding aanzienlijk verslechterd en de ondertoezichtstelling heeft daar in het verleden geen verbetering in gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vrouw en de man beide ontvankelijk zijn in hun verzoek om met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te worden belast en komt daardoor toe aan een inhoudelijke beoordeling.
5.7.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de wetgever is dat beide ouders het gezag over hun kinderen uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat beide ouders daadwerkelijk in staat zijn invulling te geven aan het gezag, daartoe voldoende beschikbaar zijn, in staat zijn tot een behoorlijk overleg en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat het partijen niet lukt om samen uitvoering aan het ouderlijk gezag te geven. De rechtbank stelt in dat verband vast dat er sprake is van een complexe situatie, waarbij [de minderjarige] al jarenlang de dupe is van de oplopende strijd tussen haar ouders. Partijen hebben een communicatiepatroon ontwikkeld dat zeer escalerend werkt. Beide partijen dragen hieraan bij. De rechtbank heeft ter zitting niet de indruk gekregen dat zij zich dit voldoende realiseren. Partijen blijven elkaar voortdurend verwijten maken en als ouders diskwalificeren. Duidelijk is dat [de minderjarige] daar enorm last van heeft.
5.9.
De rechtbank constateert verder dat de vrouw feitelijk het gezag over [de minderjarige] alleen uitoefent en dat zij daarin wordt ondersteund door haar partner. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden dat de man de beslissingen over [de minderjarige] frustreert. De rechtbank vindt het bedenkelijk dat het inschrijfformulier voor [naam school] is ondertekend door de vrouw en haar partner en dat de man pas op de zitting verneemt naar welke middelbare school zijn dochter gaat. De vrouw vervangt hiermee feitelijk de man door haar huidige partner. Dat is kwalijk te noemen.
5.10.
Bij de rechtbank bestaat de zorg dat als de man met het eenhoofdig gezag wordt belast, hij bij het nemen van de gezagsbeslissingen onvoldoende kan aansluiten bij de behoefte en leefwereld van [de minderjarige] . [de minderjarige] woont immers bij de vrouw en heeft maar af en toe contact met de man. Gebleken is bovendien dat het contact tussen hen dermate spanningsvol verloopt dat [de minderjarige] de omgang met de man het liefst zou willen stoppen.
5.11.
De rechtbank verwacht daarentegen dat als de vrouw met het eenhoofdig gezag wordt belast, de man nog verder op afstand van [de minderjarige] komt te staan en het contact tussen hen wordt verbroken. De vrouw heeft immers ter zitting aangegeven niet open te staan voor deskundige omgangsbegeleiding noch voor het inschakelen van hulpverlening om de communicatie tussen hen als ouders te verbeteren. De deur zit voor de vrouw diep in het slot. De man heeft zich daar ter zitting wel toe bereid verklaard en aangegeven bereid te zijn contact op te nemen met de gemeente om [de minderjarige] aan te melden voor omgangsbegeleiding door een jeugdhulporganisatie.
5.12.
De rechtbank is van oordeel dat de man en [de minderjarige] een kans moeten krijgen om hun contact te verbeteren. Het is daarbij van belang dat de man voor [de minderjarige] de hulp regelt die zij nodig heeft, zoals hierna onder r.ov. 5.22 en 5.32 en volgende over de omgang en de benoeming van een bijzondere curator wordt overwogen.
5.13.
De rechtbank zal de verzoeken om één van de partijen met het eenhoofdig gezag te belasten vooralsnog voor zes maanden aanhouden in afwachting van de verdere ontwikkelingen, waaronder de opstelling van de man en de vrouw ten aanzien van de nog in te zetten hulp voor [de minderjarige] .
De (ontzegging van de) omgang
Het wettelijk kader
5.14.
Op grond van artikel 1:377e gelezen in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
5.15.
Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Uit artikel 1:253a lid 2 BW volgt dat de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
5.16.
De rechtbank ontzegt het recht op omgang op grond van artikel 1:377a lid 3 BW slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.17.
De rechtbank merkt op, dat een ontzegging van het recht op omgang tussen een ouder en een kind een in tijd beperkt karakter heeft. De Hoge Raad (HR) heeft geoordeeld dat in ieder geval na een periode van een jaar, of als de omstandigheden wijzigen ook eerder, een nieuw verzoek tot vaststelling/wijziging van een zorgregeling kan worden ingediend (zie HR 27 februari 2009, LJN BG5045).
5.18.
De rechtbank zal hierna voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de terminologie “omgang” aanhouden.
De standpunten
5.19.
De vrouw handhaaft haar verzoek en is van mening dat de man de omgang moet worden ontzegd op grond van alle vier de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 BW. [de minderjarige] voelt zich niet veilig bij de man, omdat hij geregeld woedeaanvallen heeft in het verkeer waarbij hij andere weggebruikers aanspreekt op hun rijgedrag. [de minderjarige] wordt dan bang en schaamt zich. [de minderjarige] is meerdere keren door de rechtbank gehoord en heeft tijdens die gesprekken consequent aangegeven dat zij geen omgang meer met haar vader wil. [de minderjarige] heeft daar een hele sterke visie op en is al twee keer voorafgaand aan een omgangsmoment met de man weggelopen. De vrouw geeft desgevraagd ter zitting aan niet te weten wat zij kan doen om het contact tussen [de minderjarige] en de man soepeler te laten verlopen. De vrouw staat niet open voor een BOCS-traject (Beschermd Omgang en Coaching na Scheiding van Jeugdhulp Friesland) of soortgelijke hulpverlening en is er klaar mee. De drie jaar schorsing die is gevraagd, is een willekeurig gekozen periode en komt eigenlijk neer op onbepaalde tijd.
5.20.
De man betwist dat hem de omgang met [de minderjarige] moet worden ontzegd, maar realiseert zich dat zij last heeft van zijn frustraties over het contact met de vrouw. Dat spijt hem en het is niet zijn intentie [de minderjarige] daarmee te belasten. De man heeft ter zitting desgevraagd aangegeven open te staan voor hulpverlening en professionele omgangsbegeleiding, zodat de stress voor en tijdens de omgang met [de minderjarige] kan worden beperkt en/of weggenomen. Hij is bereid mee te werken aan een BOCS-traject of een soortgelijk traject bij bijvoorbeeld Comfortzorg.
5.21.
De Raad vindt het in het belang van [de minderjarige] dat de omgang met de man door een onafhankelijke deskundige wordt begeleid, zodat de stress die [de minderjarige] en de man voor en tijdens de omgang ervaren wordt weggenomen. Bij de bepaling van de frequentie van de omgang dient rekening gehouden te worden met het (beperkte) draagvlak en de leeftijd van [de minderjarige] , waarbij haar eigen sociale leven een steeds grotere rol inneemt.
De beoordeling
5.22.
De rechtbank moet, op grond van artikel 1:377e BW, eerst beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van dit artikel voordat een nadere inhoudelijke beoordeling aan de orde komt. Daartoe vormt op grond van artikel 3 IVRK het belang van [de minderjarige] voor de rechtbank de eerste overweging.
5.23.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en de behandeling ter zitting voldoende blijkt dat de omstandigheden na het vaststellen van de omgangsregeling in het ouderschapsplan d.d. 1 september 2014 zijn gewijzigd, zodat de vrouw en [de minderjarige] ontvankelijk zijn in hun verzoeken. De man heeft dit ter zitting ook niet betwist. De wijziging van omstandigheden is in ieder geval gelegen in het feit dat de man en [de minderjarige] , ondanks de eerder door de rechtbank opgelegde dwangsommen en lijfsdwang, al langere tijd niet structureel en volgens het ouderschapsplan omgang met elkaar hebben. De vrouw ondermijnt daarmee niet alleen het gezag van de man, maar ook die van de rechtspraak. De rechtbank maakt zich hier ernstig zorgen over.
5.24.
Gelet op het vorengaande komt de rechtbank toe aan een inhoudelijk beoordeling van de verzoeken van de vrouw en [de minderjarige] en overweegt daartoe als volgt.
5.25.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid omgang tussen een ouder en een kind geacht wordt in het belang van het kind te zijn. Het ontzeggen van het recht van een ouder op het hebben van contact met zijn kind is zeer ingrijpend en kan bovendien schadelijk zijn voor het kind. [de minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de voorzitter verklaard dat zij alleen open staat voor omgang met de man als hij niet negatief over haar moeder en stiefvader praat, hij haar niet meer belast met allerlei vragen over haar moeder en hij zijn kalmte bewaart als het niet gaat zoals hij het wil. Gelet daarop vindt de rechtbank dat op dit moment nog niet kan worden geoordeeld of er sprake is van één of meerdere hierboven genoemde ontzeggingsgronden, zoals door de vrouw is betoogd.
5.26.
Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat het voor een goede ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat er contact is tussen haar en haar vader. De rechtbank vindt het wel belangrijk dat [de minderjarige] zich tijdens de omgang met de man emotioneel veilig voelt en geen stress ervaart. De man heeft ter zitting verklaard dat het niet zijn intentie is [de minderjarige] met zijn frustraties te belasten, maar zich te realiseren dat dit wel gebeurt en dat dit belastend voor haar is. Hij is desgevraagd bereid [de minderjarige] voor begeleide omgang aan te melden bij een jeugdhulporganisatie in de gemeente [gemeente] , zodat [de minderjarige] daar zelf op de fiets naar toe kan en niet door de vrouw hoeft te worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op wat [de minderjarige] meermaals bij de kinderrechter heeft verteld, professionele begeleide omgang in het belang van [de minderjarige] is. Op die manier kan de omgang door een neutrale derde geobserveerd worden, zodat enerzijds mogelijk het vertrouwen van de vrouw in de man terug kan keren en de man wellicht tips kan krijgen indien hij onbedoeld frustraties laat blijken tijdens de contactmomenten. De rechtbank stelt vast dat voor de aanmelding van [de minderjarige] en de man bij een jeugdhulporganisatie (zoals BOCS) de toestemming van de vrouw niet nodig is, omdat de man mede het gezag over [de minderjarige] heeft en de aanmelding alleen ziet op de begeleiding van de omgang tussen de man en [de minderjarige] .
5.27.
De rechtbank is ten aanzien van de frequentie van de omgang van oordeel dat de kwaliteit van het contact tussen [de minderjarige] en de man belangrijker is dan de kwantiteit. De rechtbank deelt het standpunt van de Raad dat bij de bepaling van de frequentie rekening dient te worden gehouden met het (beperkte) draagvlak van [de minderjarige] , haar leeftijd en de steeds grotere rol die haar sociale leven inneemt. Daarom is de rechtbank van oordeel dat een voorlopige omgang van twee uur per twee weken op een neutrale locatie in [plaatsnaam] onder begeleiding van een door de man in te schakelen jeugdhulporganisatie op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] is. De rechtbank benadrukt dat het daarbij van belang is dat [de minderjarige] daar zelf (op de fiets) naar toe kan gaan zodat de ouders (of nieuwe partners) elkaar niet treffen. Belangrijk is verder dat er in samenspraak met de hulpverlening maatwerk wordt geleverd. Dit betekent concreet dat de omgang in overleg met [de minderjarige] en de hulpverlening op termijn kan worden uitgebreid of zonder begeleiding kan plaatsvinden. De behoefte van [de minderjarige] is daarbij leidend. De rechtbank zal de definitieve beslissing over de omgang voor zes maanden aanhouden, in afwachting van het verloop van de (begeleide) omgang.
Dwangsom
Het wettelijk kader
5.28.
Op grond van artikel 611a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan, onverminderd het recht op schadevergoeding indien daartoe gronden zijn. Ingevolge artikel 611b Rv kan de rechter de dwangsom hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid of per overtreding vaststellen. In de laatste twee gevallen kan de rechter eveneens een bedrag bepalen waarboven geen dwangsom meer verbeurd wordt. Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de dagvaardings- en verzoekschriftprocedure; iedere feitelijke rechter heeft de bevoegdheid een dwangsom op te leggen.
De standpunten
5.29.
De man is van oordeel dat de vrouw in de afgelopen jaren geen enkele mogelijkheid onbenut heeft gelaten om de omgang tussen [de minderjarige] en hem te frustreren. De vrouw is zelfs na de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang in augustus 2022 de omgangsafspraken niet structureel nagekomen. De man voelt zich met zijn rug tegen de muur staan. Hij is van mening dat de vrouw, ondanks dat zij financieel geen verhaal biedt, een financiële prikkel tot nakoming van de omgang nodig heeft.
5.30.
De vrouw is van mening dat het verzoek dient te worden afgewezen en dat de gevorderde bedragen buitenproportioneel hoog zijn.
De beoordeling
5.31.
Gelet op de houding van de vrouw tot nu toe is de rechtbank er geheel niet van overtuigd dat de vrouw, zonder enige prikkel tot nakoming, zal voldoen aan haar bij deze beschikking door de rechtbank opgelegde plicht mee te werken aan de begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] . Gezien de nog jonge leeftijd van [de minderjarige] en de omstandigheid dat [de minderjarige] erg gericht is op de vrouw valt de vereiste medewerking van [de minderjarige] geheel onder de invloed- en risicosfeer van de vrouw. De rechtbank zal daarom een dwangsom koppelen aan de begeleide omgang van € 500,-- per overtreding dat de vrouw deze niet nakomt. De rechtbank ziet aanleiding om ambtshalve een maximum van € 10.000,-- aan de te verbeuren dwangsommen te verbinden. De rechtbank overweegt daarbij dat het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
De bijzondere curator
Het wettelijk kader
5.32.
Op grond van artikel 1:250 BW kan de rechtbank een bijzonder curator benoemen om een minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De rechtbank kan dit doen als – in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding of het vermogen van een minderjarige – de belangen van (een van) de met het gezag belaste ouders of voogd(en) in strijd zijn met die van de minderjarige. De rechtbank moet beoordelen of zij die benoeming noodzakelijk acht en daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking nemen.
De beoordeling
5.33.
Gelet op de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting ziet de rechtbank, anders dan bij beschikking van 28 februari 2023, aanleiding om op grond van artikel 1:250 BW ambtshalve een bijzondere curator over [de minderjarige] te benoemen.
5.34.
De rechtbank stelt vast dat tijdens de zitting is gebleken dat zich ten aanzien van de omgang een belangenstrijd voordoet. Deze strijd spitst zich toe op het ontzeggen van het recht van de man op omgang met [de minderjarige] en de aanmelding van [de minderjarige] door de man bij een jeugdhulporganisatie voor omgangsbegeleiding. Partijen bleken ter zitting niet in staat om daar in onderling overleg afspraken over te maken rekening houdend met de geuite wensen van [de minderjarige] .
5.35.
De rechtbank is geschrokken van de pijn, het verdriet en de stress die [de minderjarige] van de bestaande situatie heeft en is van oordeel dat [de minderjarige] recht heeft op meer hulp en begeleiding dan zij op dit moment krijgt. De rechtbank acht het zorgelijk dat de raadsonderzoeker gedurende het beschermingsonderzoek niet met [de minderjarige] heeft kunnen spreken, hetgeen in strijd is met artikel 12 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind. Dit artikel bepaalt dat alle kinderen het recht hebben om hun mening te geven over beslissingen die hen aangaan.
5.36.
Omdat het beschermingsonderzoek van de Raad is gestagneerd en er geen zicht is wanneer dit onderzoek zal zijn afgerond, acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] dat een bijzondere curator in de tussentijd:
  • de belangen van [de minderjarige] zal behartigen, zowel binnen als buiten rechte;
  • met beide partijen en [de minderjarige] gesprekken zal voeren, teneinde een goed beeld te verkrijgen van de algehele situatie;
  • indien nodig de verbinding met de Raad zal zoeken die, zoals hiervoor is overwogen, doende is met een beschermingsonderzoek;
  • de verdere ontwikkelingen (tussentijds) volgt, waaronder het verloop van de omgang,
  • informatie inwint bij de jeugdhulporganisatie die de omgang begeleidt;
  • de rechtbank daarover zo nodig tussentijds informeert en adviseert, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen en de (on)mogelijkheden van [de minderjarige] en beide partijen.
5.37.
De rechtbank zal mr. M.R. Rauwerda tot bijzondere curator benoemen. Zij heeft zich bereid verklaard deze opdracht op zich te nemen.
5.38.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator om de Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen, te raadplegen via www.rechtspraak.nl. De rechtbank wijst partijen erop dat zij gevolg moeten geven aan de eventueel door de bijzondere curator te geven instructies.
5.39.
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator voorts om uiterlijk over zes maanden, althans zoveel eerder als in het belang van [de minderjarige] wordt geacht, een verslag met haar bevindingen naar de rechtbank te sturen.
De matiging van de kinderalimentatie
Het wettelijk kader
5.40.
Op grond van artikel 1:399 BW kan de rechter de verplichting van bloed- en aanverwanten tot levensonderhoud matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot onderhoud gerechtigde, dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd.
De standpunten
5.41.
De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zich realiseert dat de kinderalimentatie van openbare orde is, maar dat niet van hem verwacht kan worden dat hij de kinderalimentatie blijft betalen als de vrouw alle omgang blokkeert. De man vindt de houding van de vrouw naar hem toe buitengewoon grievend.
5.42.
De vrouw is van oordeel dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen, omdat de omgang en de kinderalimentatie juridisch gezien los staan van elkaar.
De beoordeling
5.43.
De rechtbank zal het verzoek van de man om te bepalen dat hij wordt ontheven van zijn alimentatieverplichtingen gedurende de periode dat de vrouw de omgang niet nakomt, afwijzen. De rechtbank overweegt dat minderjarige kinderen uitdrukkelijk zijn uitgezonderd van artikel 1:399 BW, zodat de wettelijke grondslag van het verzoek van de man ontbreekt.
De proceskostenveroordeling
Het wettelijk kader
5.44.
Op grond van artikel 289 Rv in samenhang met artikel 237 Rv, kan de rechtbank – al dan niet ambtshalve – een proceskostenveroordeling uitspreken. De hoofdregel is dat in procedures van familierechtelijke aard door de onderlinge verhoudingen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt van deze hoofdregel afgeweken, bijvoorbeeld indien kosten zijn ontstaan door een onredelijke houding van een der partijen. Deze nodeloze kosten kunnen dan ten laste worden gebracht van de partij die deze heeft veroorzaakt. Hieronder vallen ook kosten die zijn veroorzaakt doordat onnodig wordt geprocedeerd.
De standpunten
5.45.
De man stelt dat de vrouw hem nodeloos op kosten jaagt door hem in onderhavige procedure te betrekken en eerdere gerechtelijke uitspraken niet na te komen. De man wenst daarom de kosten van deze procedure op de vrouw te verhalen. De vrouw heeft aangegeven het daar niet mee eens te zijn.
De beoordeling
5.46.
De rechtbank zal de beslissing op dit verzoek voor zes maanden aanhouden, gelijk aan die van het eenhoofdig gezag en de ontzegging van de omgang.

6.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak met het nummer 190485
6.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 5 november 2014, voor zover die ziet op de vaststelling van de zorgregeling in het ouderschapsplan, en stelt
voorlopig(dat wil zeggen voor de duur van zes maanden danwel tot een nadere rechterlijke beslissing van kracht wordt) de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen vast:
[de minderjarige] heeft één keer per twee weken twee uur begeleide omgang met de man op een neutrale locatie in [plaatsnaam] , waarbij de nog door de man in te schakelen jeugdhulporganisatie de regie voert over de omgang;
6.2.
bepaalt dat de vrouw voor iedere keer dat zij de zorgregeling, zoals onder 6.1. vermeld, niet nakomt telkens een dwangsom verbeurt van € 500,00 (
zegge: vijfhonderd euro) en verbindt aan de te verbeuren dwangsommen een maximum van
€ 10.000,00 (
zegge: tienduizend euro);
6.3.
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum]
mevrouw mr. M.R. Rauwerda, advocaat
Balthasar Bekkerwei 104
8914BE te Leeuwarden
telefoon: 058-2991131
email: info@rauwerda-advocaten.nl
om in deze procedure de belangen van [de minderjarige] te behartigen, dit met inachtneming van hetgeen de rechtbank onder punt 5.36. heeft overwogen;
6.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de beslissingen onder 6.1, 6.2 en 6.3. uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking en de processtukken in beide zaken te doen toekomen aan de bijzondere curator;
6.6.
draagt de griffier op om aan de bijzondere curator de actuele adresgegevens/
e-mailadres/mobiel telefoonnummer van de belanghebbenden (en eventueel te benaderen derden) en het BSN-nummer van [de minderjarige] te verstrekken;
6.7.
draagt de bijzondere curator op
uiterlijk 7 juni 2024aan de rechtbank in vijfvoud schriftelijk verslag te doen;
6.8.
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van het verslag van de bijzondere curator aan de belanghebbenden zal toezenden.
6.9.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van verzoek van [de minderjarige] tot het ontzeggen van de omgang aan tot de zitting van
21 juni 2024voor een
pro formabehandeling
in de zaak met het nummer 186824
6.10.
wijst af het verzoek van de man om hem uit zijn alimentatieverplichting te ontslaan;
6.11.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, het schorsen/ontzeggen van de omgang en de proceskostenveroordeling aan tot de zitting van
21 juni 2024voor een
pro formabehandeling;
6.12.
bepaalt dat partijen uiterlijk op genoemde pro forma datum de rechtbank schriftelijk moeten berichten over de recente stand van zaken en hun actuele standpunten ten aanzien van de resterende verzoeken;
6.13.
bepaalt dat partijen in geval van aanhouding tot een nadere behandeling tegen die behandeling op dezelfde wijze aan voormelde opdrachten dienen te voldoen, voor zover dat dan nog niet heeft plaatsgevonden en de rechtbank niet anders heeft bepaald;
6.14.
de rechtbank houdt het meer of anders verzochte aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.J.M. Plat, voorzitter, mr. M. Jansen en mr. G.J. Baken, (kinder)rechters, bijgestaan door mr. H.J. Boon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 943