ECLI:NL:RBNNE:2023:5187

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
21-2175, LEE 21/2520, LEE 21/2439, LEE 21/ 2475, LEE 21/2474
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen omgevingsvergunning voor appartementencomplex Hereveste met betrekking tot bezonning en parkeerdruk

Op 30 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, bewoners van de omgeving, beroep aantekenden tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex aan de [adres]. De aanvraag voor de vergunning was ingediend door een derde partij op 16 juli 2020, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen verleende deze vergunning op 29 juni 2021. In een eerdere tussenuitspraak op 17 augustus 2021 had de voorzieningenrechter gebreken in het besluit vastgesteld en het college de gelegenheid gegeven deze te herstellen.

De rechtbank heeft in deze einduitspraak de beroepen van eisers gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had onderbouwd dat de omgevingsvergunning geen onevenredige aantasting van de parkeersituatie en de woon- en leefsituatie zou veroorzaken. De rechtbank stelde vast dat de parkeerdrukmetingen onbetrouwbaar waren, omdat de onderliggende gegevens niet waren gepresenteerd. Bovendien was het college niet in staat om aan te tonen dat de extra schaduwwerking van het bouwplan op de nabijgelegen woningen niet onevenredig was.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het rekening moet houden met de overwegingen in deze uitspraak. Daarnaast is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eisers en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door het college, vooral met betrekking tot de effecten van bouwprojecten op de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/2175, LEE 21/2520, LEE 21/2439, LEE 21/ 2475, LEE 21/2474

Einduitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2](gemachtigde: A.A. Westers)
[eiser 3](gemachtigde: A.A. Westers)
[eiser 4],
[eiser 5], (gemachtigde: J.A. Wols),
te Groningen, eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen(het college)
(gemachtigden : [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] )
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde partij] uit [plaats] (derde partij).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de aan derde partij verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een appartementengebouw aan de [adres] Derde partij heeft op 16 juli 2020 de aanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit van 29 juni 2021 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
1.2
Bij tussenuitspraak van 17 augustus 2021 in de zaak van eiser [eiser 1] heeft de voorzieningenrechter gebreken in het bestreden besluit vastgesteld, het college de gelegenheid geboden deze gebreken binnen zes weken te herstellen en bij voorlopige voorziening de werking van het bestreden besluit opgeschort tot en met het tijdstip waarop einduitspraak wordt gedaan.
1.3
Op 3 december 2021 heeft derde partij een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd.
1.4
Op 24 december 2021 heeft het college een herstelbesluit genomen.
1.5
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6
Eisers [eiser 1] en [eiser 5] hebben aanvullende gronden ingediend.
1.7
De rechtbank heeft de beroepen op 8 november 2022 gevoegd op zitting behandeld.
De rechtbank heeft op 31 januari 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin het college, conform artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de gelegenheid is gesteld de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen binnen een termijn van zes weken.
1.8
Bij brief van 13 maart 2023 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak de rechtbank een reactie doen toekomen.
1.9
Bij brief van 28 april 2023 heeft eiser [eiser 1] een reactie ingediend. Bij brief van 24 mei 2023 is namens eiser [eiser 5] een reactie ingediend. Bij brief van 31 mei 2023 is namens eisers [eiser 3] en [eiser 2] een reactie ingediend. Daarbij is verzocht om een nadere termijn voor het indienen van een reactie op het door het college uitgevoerde onderzoek naar de parkeerdruk. De rechtbank heeft een nadere termijn van zes weken gegeven. Bij brief van 22 augustus 2023 is namens eisers [eiser 3] en [eiser 2] een nadere reactie ingediend.
1.1
De rechtbank heeft afgezien van een nader onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen, die naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval niet aan de orde zijn.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank ten aanzien van de bezonningsstudie, die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, overwogen dat daarin geen informatie is opgenomen over de situatie zoals die na 16:00 uur bestaat. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de woningen aan de Helperwestsingel niet in de studie zijn betrokken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gebrek in de zorgvuldige voorbereiding van het besluit.
3.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verder overwogen dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het gebruikmaken van de in het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren opgenomen afwijkingsbevoegdheid in dit geval geen onevenredige aantasting van de parkeersituatie in de openbare ruimte en van de woon-en leefsituatie ter plaatse tot gevolg heeft. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat bewoners niet toch een auto zullen nemen om deze vervolgens in de omgeving te parkeren. In dat verband heeft de rechtbank onder meer van belang geacht dat in de omgeving de mogelijkheid bestaat om betaald te parkeren en in de avond ook gratis parkeren.
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college een nadere onderbouwing gegeven van de gevolgen van het bouwplan voor de bezonning van omwonenden. Verder heeft het college een nadere motivering gegeven van het standpunt dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de parkeersituatie en van de woon-en leefsituatie ter plaatse.
bezonning
5. Het college heeft bij de herstelpoging een zonnestudie van de architect van het bouwplan overlegd. Deze toont de bezonningssituatie van de planologische situatie en van de situatie van het vergunde woongebouw voor de perioden 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december. Met de zonnestudie zijn de effecten van het bouwplan wat betreft de bezonning inzichtelijk gemaakt, ook voor na 16.00 uur en voor de woningen aan de Helper Westsingel. Uit de zonnestudie volgt dat het bouwplan gedurende een aantal momenten in het jaar voor de woningen aan de [adres 2] en [adres 3] extra schaduwwerking en daardoor negatieve effecten voor de woonsituatie oplevert, maar gelet op het feit dat dit slechts voor een beperkt deel van het jaar geldt, is volgens het college geen sprake van onevenredige aantasting van de woonsituatie van derden.
5.1
Eiser [eiser 1] stelt dat het college heeft miskend dat [adres 4] een dakterras heeft over de hele lengte van de gevel. Dit dakterras heeft momenteel geen enkele schaduw van de oostzijde. Dit wordt radicaal anders bij de voorgenomen bouw, waardoor in de hele ochtend sprake is van schaduwwerking over het hele dakterras.
Eisers [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 2] stellen verder dat het college de op hem rustende vergewisplicht als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb heeft geschonden, daar waar hij de bevindingen en conclusies van de in opdracht van vergunninghouder uitgevoerde zonnestudie volgt zonder deze eerst aan een onafhankelijke deskundige ter beoordeling voor te leggen.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college mogen uitgaan van de door derde-partij overgelegde zonnestudie. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de zonnestudie niet zorgvuldig tot stand is gekomen of niet inzichtelijk is. Eisers hebben ook geen concrete aanknopingspunten geboden die die conclusie kan rechtvaardigen. Evenmin hebben eisers een contra-expertise overgelegd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat niet van de zonnestudie kan worden uitgegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de zonnestudie niet dat het bouwplan zodanig onevenredige effecten heeft wat betreft de schaduwwerking op de nabijgelegen woningen dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Daarvoor is van belang dat de extra schaduwwerking slechts optreedt op een aantal momenten gedurende een beperkt deel van het jaar Het is juist dat het dakterras niet wordt benoemd in de zonnestudie, maar naar het oordeel van de rechtbank is het gestelde schaduweffect op dat punt niet zodanig zwaarwegend dat, wanneer het wordt beschouwd vanuit het totaalresultaat, dit tot een ander oordeel leidt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de woonsituatie van derden als gevolg van de extra schaduwwerking die het bouwplan heeft.
parkeren
6. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het college alsnog onderzocht of de parkeerbehoefte in de openbare ruimte kan worden opgevangen. Daarbij
Heeft het college aangegeven dat op grond van de beleidsregels als uitgangspunt geldt dat, na realisatie van het bouwwerk, de parkeerdruk binnen acceptabele loopafstand van 150 meter in principe niet meer dan 85% mag zijn. Het college heeft de parkeerdruk onderzocht op basis van zowel tijdens de aanvraag bekende parkeerdrukgegevens uit 2018, toen er nog geen betaald parkeren gold, als op basis van de situatie vanaf oktober 2021, toen betaald parkeren is ingevoerd. Het college is daarbij uitgegaan van een parkeerbehoefte van het bouwplan van 7 parkeerplaatsen, op basis van de parkeernorm uit de Beleidsregels Parkeernormen 2012.
Het college heeft op basis van het onderzoek geconcludeerd dat er ten tijde van de aanvraag en het bestreden besluit op basis van de tellingen uit 2018 afdoende capaciteit was om de parkeerbehoefte van het bouwplan in de openbare ruimte op te vangen. Het college heeft vastgesteld dat het aantal beschikbare parkeerplaatsen binnen 150 meter 68 bedroeg waarvan tijdens de tellingen 50 bezet waren. Daarmee bedroeg de restcapaciteit tot 85% ongeveer 8 parkeerplaatsen. Het college heeft in dit verband verwezen naar een uitdraai van de parkeertellingen uit 2018, die in het verweerschrift is opgenomen. Volgens het college was het daarom op basis van de telgegevens uit 2018 mogelijk om af te wijken van het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren.
Voor de situatie na oktober 2021, dus nadat het betaald parkeren tijdens de daguren was ingevoerd, heeft het college op basis van tellingen uit 2022 geconcludeerd dat ook na het invoeren van betaald parkeren binnen acceptabele loopafstand voldoende restcapaciteit is om het restant van 7 parkeerplaatsen op te vangen. Het college heeft daartoe verwezen naar een aantal uitdraaien A tot en met J, die in het verweerschrift zijn opgenomen. Uit de uitdraaien G tot en met J volgt volgens het college dat er een restcapaciteit van 6 tot 8 parkeerplaatsen aanwezig is. Ook op basis van de telgegevens uit 2022 was het daarom volgens het college mogelijk om af te wijken van het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren.
Het college stelt verder dat indien de vergunning zou worden vernietigd en een nieuwe aanvraag zou worden ingediend, de nieuwe Beleidsregel parkeernormen 2021 van kracht zou zijn. Op grond daarvan zou, gelet op de daarin opgenomen nieuwe criteria als een lagere parkeernorm, een lagere rekenwaarde voor de restcapaciteit en een grotere acceptabele loopafstand, de parkeerbehoefte slechts 4 parkeerplaatsen zijn, zodat medewerking aan een afwijking van het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren voor het tekort aan parkeerplaatsen zonder meer mogelijk is.
6.1
Eisers stellen – samengevat en voor zover van belang - dat de parkeerdrukmetingen onbetrouwbaar zijn, nu de onderliggende gegevens niet kenbaar zijn gemaakt. Daarbij zijn de parkeertellingen uit 2018 achterhaald, deze konden volgens eisers niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Eisers stellen verder dat de nieuwe Beleidsregel parkeernormen 2021 niet meegenomen kan worden.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet voldaan aan de in de tussenuitspraak geformuleerde opdracht. Het college heeft met de in de herstelpoging opgenomen informatie nog steeds niet onderbouwd dat het gebruikmaken van de in het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren opgenomen afwijkingsbevoegdheid in dit geval geen onevenredige aantasting van de parkeersituatie in de openbare ruimte en van de woon-en leefsituatie ter plaatse tot gevolg heeft.
Daarvoor is redengevend dat de cijfers, zoals die blijken uit de in de herstelpoging opgenomen uitdraaien van de parkeertellingen en waarop het college zijn conclusie baseert, niet inzichtelijk zijn gemaakt. Niet is kenbaar gemaakt hoe, wanneer en op welke dagen en tijdstippen en met welke frequenties de tellingen hebben plaatsgevonden. Het college heeft de onderliggende gegevens van de verrichte parkeertellingen niet overgelegd. Daarmee is niet controleerbaar of de door het college getrokken conclusies op basis van die parkeertellingen juist zijn. Dit geldt voor zowel de tellingen van 2018 als de tellingen van 2022.
Dat inmiddels nieuw beleid in de vorm van de Beleidsregel parkeernormen 2021 van kracht is op grond waarvan medewerking aan een afwijking van het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren voor het tekort aan parkeerplaatsen zonder meer mogelijk zou zijn kan, wat er ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden. Bij vernietiging van het bestreden besluit dient opnieuw op de voorliggende (oude) aanvraag te worden beslist. Daarbij dient te gelet op artikel 4.4. van het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren te worden getoetst aan het ten tijde van de aanvraag geldende beleid. Slechts indien een nieuwe aanvraag wordt ingediend kan worden getoetst aan het nieuwe beleid.
De beroepen zijn op dit punt gegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op hetgeen is overwogen in de rechtsoverweging 6.2 heeft het college niet voldaan aan de in de tussenuitspraak geformuleerde opdracht van de rechtbank.
7.1.
Reeds gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De beroepen zijn daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen ruimte om in onderhavige zaken zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet verder geen aanleiding opnieuw een bestuurlijke lus toe te passen. Het college zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op de bezwaarschriften moeten nemen. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat dit besluit binnen zes weken na verzending van deze uitspraak moet zijn genomen.
7.3.
De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt de kosten die eiser [eiser 5] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
De kosten die eisers [eiser 3] en [eiser 2] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank, nu sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op één keer € 1.255,50 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Ten aanzien van eisers [eiser 1] en [eiser 4] is geen sprake van door een derde verleende rechtsbijstand zodat geen aanleiding bestaat om ten aanzien van hen een proceskostenveroordeling uit te spreken.
7.4.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het college het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,- aan hen dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het college met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser Douwes tot een bedrag van € 2.092,50 en van eisers Koopman en Van der Heide gezamenlijk tot een bedrag van
€ 1.255,50;
- bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,- aan hen allen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzitter, en mrs. N.M van Waterschoot en E. Hardenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023.
griffier voorzitter
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: Regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage, met uitzondering van stukken waarvoor bij wettelijk voorschrift mededeling op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0004287&artikel=12&g=2023-01-16&z=2023-01-16) bepaalde wijze is voorgeschreven.
Wabo
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, Wabo, wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
bestemmingsplan Facetherziening Parkeren
Artikel 4.1
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Artikel 4.2
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:
1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
Artikel 4.3
Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 4.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
b. de woon- en leefsituatie.
Artikel 4.4
Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Beleidsregels Parkeernormen 2012 (Tabel A1)
Overige niet-grondgebonden huur-en koopwoningen:
- appartementen 50-79 m2: 1,1
- appartementen 80-99 m2: 1,3
Nadere regels op de parkeerverordening gemeente Groningen 2019
Ingevolge artikel 4, derde lid, van de “Nadere regels op de parkeerverordening gemeente Groningen 2019” komen bewoners van een woonadres in het gebied als omschreven onder a of op een woonadres onder b en verder (incl. alle toevoegingen) niet in aanmerking voor een vergunning als bedoeld in dit artikel.
Bij besluit van 3 februari 2022 heeft zijn aan artikel 4 (Bewonersvergunning tweede en derde schil) lid 3 de volgende onderdelen toegevoegd:
ddd. Verlengde Hereweg 1-1 t/m 1-5