ECLI:NL:RBNNE:2023:5173

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
18-178454-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met meerdere slachtoffers en medeveroordeelden

Op 18 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een veroordeelde die in een eerdere uitspraak op 22 november 2022 was veroordeeld voor het (meermalen) medeplegen van oplichting van meerdere slachtoffers en mensenhandel. De officier van justitie had op 27 september 2022 een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten en de veroordeelde te verplichten tot betaling aan de staat van een bedrag van 183.965,18 euro. Tijdens de inhoudelijke behandeling op 6 november 2023 heeft de verdediging betoogd dat bepaalde bedragen in mindering moeten worden gebracht, omdat de veroordeelde niet was vervolgd voor alle genoemde feiten en er onvoldoende bewijs zou zijn voor de omvang van het voordeel.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het rapport 'berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict' en andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde voordeel had genoten van de gepleegde strafbare feiten, maar dat niet alle gevorderde bedragen konden worden toegewezen. Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde een totaalbedrag van 173.665,18 euro aan wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de staat te betalen en de duur van de gijzeling vastgesteld op drie jaar, conform de wettelijke bepalingen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.178454.21
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 18 december 2023 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
hierna: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 27 september 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 183.965,18 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18.178454.21 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft er een schriftelijke ronde plaatsgevonden. De raadsman van veroordeelde mr. D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem, heeft op 3 januari 2023 een schriftelijk standpunt ingebracht. De officier van justitie mr. S.E. Eijzenga heeft hierop schriftelijk gereageerd op 24 januari 2023.
De inhoudelijke behandeling van de ontnemingsvordering heeft vervolgens plaatsgevonden ter terechtzitting van 6 november 2023. Veroordeelde is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Standpunten

Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering en heeft daartoe verwezen naar het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van
30 december 2021. Hieruit volgt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde als volgt is berekend:
  • voor de oplichting van [slachtoffer 1] 2.300,-;
  • voor de uitbuiting van [medeveroordeelde] 31.945,18;
  • voor de oplichting van [slachtoffer 3] 145.000,- en
  • voor de oplichting van [slachtoffer 4] van 4.720,-,
hetgeen maakt een totaalbedrag van 183.965,18.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat veroordeelde vervolgd noch veroordeeld is voor de oplichting van [slachtoffer 1] en het bedrag van 2.300,- dan ook op de vordering in mindering dient te worden gebracht. Voorts heeft de raadsman met betrekking tot de uitbuiting van [medeveroordeelde] aangevoerd dat het onvoldoende aannemelijk is dat veroordeelde enig voordeel heeft genoten van de werkzaamheden van [medeveroordeelde] achter de webcam. Het deel van de vordering dat hier betrekking op heeft, een bedrag van totaal 23.419,18, moet daarom worden afgewezen. Het voorgaande geldt ook voor de opbrengsten van het sekswerk met [naam] , zijnde een bedrag van
2.475,-. Verder is volgens de raadsman het bedrag van 9.015,- dat door de [bedrijf 1] is overgemaakt naar de rekening van [medeveroordeelde] en vervolgens naar veroordeelde is overgeboekt, geen wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast is het onvoldoende aannemelijk dat [medeveroordeelde] daadwerkelijk een bedrag van 8.000,- in contanten heeft verdiend met werkzaamheden in de prostitutie en dat veroordeelde dat als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Ook dit bedrag komt daarom niet voor ontneming in aanmerking, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit om de in de hoofdzaak aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] toegekende vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van 4.720,- eveneens op de vordering in mindering te brengen.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat nu de rechtbank het medeplegen van de oplichting van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] bewezen heeft verklaard, een pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de hand ligt.

Oordeel van de rechtbank

Veroordeling
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 22 november 2022 in de zaak met parketnummer 18.178454.21 veroordeeld ter zake o.a. het (meermalen) medeplegen van oplichting van [slachtoffer 3] , het (meermalen) medeplegen van oplichting van [slachtoffer 4] en voor mensenhandel van [medeveroordeelde] . Dit vonnis is niet onherroepelijk, omdat hiertegen door veroordeelde hoger beroep is ingesteld.
Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van
22 november 2022, gewezen onder parketnummer 18.178454-21 en de ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18.950061-19 en 18.100562-19.
2. Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict d.d. 30 december 2021.
Het voornoemd rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, tweede lid, Sr (hierna: het rapport) vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van de door hem gepleegde strafbare feiten staat niet ter discussie, wel de omvang.
De rechtbank baseert de schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op de wettige bewijsmiddelen zoals weergegeven in het rapport.
De rechtbank overweegt allereerst dat veroordeelde niet is vervolgd en aldus niet is veroordeeld voor de oplichting van [slachtoffer 1] . Het strafdossier bevat evenmin voldoende aanwijzingen dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft genoten van deze oplichting door [medeveroordeelde] . Een bedrag van 2.300,- zal daarom in mindering worden gebracht op de vordering.
Daarnaast overweegt de rechtbank ten aanzien van de uitbuiting van [medeveroordeelde] dat uit de wettige bewijsmiddelen is gebleken dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen uit dit feit. Ten aanzien van de door de raadsman in dit kader genoemde verweren met betrekking tot de girale opbrengsten van het sekswerk van 23.419,18, de girale opbrengsten m.b.t. sekswerk van
rekeninghouder [bedrijf 2] van 2.475,- (overgebleven deel na verrekening opbrengst sekswerk met
[naam] ) en de gelden van de [bedrijf 1] die werden doorgeboekt naar veroordeelde van 9.105,-, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat er aanzienlijke bedragen vanaf het rekeningnummer van [medeveroordeelde] worden afgeschreven naar een KNAB-rekening van veroordeelde. Verder verklaarde [medeveroordeelde] dat het (girale) geld dat zij verdiende met sekswerk was bestemd voor veroordeelde waarmee werd gegokt in het casino. Uit onder meer camerabeelden van het casino en verhoren van de casinomedewerkers blijkt ook dat veroordeelde een vaste gast was van het casino die grote geldbedragen vergokte, dat [medeveroordeelde] er soms bij was, maar er meer bij stond dan dat zij zelf iets deed en dat zij (als veroordeelde verloor of het geld was op ) de deur weer uitging en dan later terugkwam met geld. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het aannemelijk dat veroordeelde wel degelijk wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit deze opbrengsten zoals in het rapport vermeld. Ten aanzien van het door de [bedrijf 1] overgemaakte geldbedrag (online gokopbrengsten), is de rechtbank van oordeel dat sprake is van vervolgprofijt en op grond daarvan ook kan worden ontnomen.
Met betrekking tot de schatting van het voordeel uit sekswerk met overige klanten van totaal 8.000,- overweegt de rechtbank dat enkel [medeveroordeelde] verklaart over het aantal klanten, de duur van de afspraken en de omvang van de opbrengsten van dit sekswerk.
Een onderbouwing van deze verdiensten ontbreekt in het strafdossier en de exacte opbrengst is daarom niet te bepalen. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat veroordeelde daadwerkelijk dit bedrag aan voordeel heeft genoten uit het door haar overig verrichte sekswerk. Dit bedrag zal daarom op de vordering in mindering worden gebracht. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat veroordeelde door de uitbuiting van [medeveroordeelde] 23.945,18 ( 31.945,18,- minus 8.000,-) voordeel heeft genoten.
De rechtbank acht op grond van de berekening in het rapport eveneens aannemelijk dat veroordeelde uit de oplichting van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van respectievelijk 145.000,- en 4.720,-.
Vordering benadeelde partij
De rechtbank overweegt dat uit artikel 36e, lid 9, Sr volgt dat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de benadeelde derde in rechte toegekende vordering, alsmede verplichtingen tot betaling aan de staat in geval van een schadevergoedingsmaatregel, in mindering worden gebracht, voor zover die zijn voldaan. Het door de rechtbank op 22 november 2022 gewezen vonnis is nog niet onherroepelijk geworden. Dit betekent dat er nog niet onherroepelijk op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] is beslist. De rechtbank zal daarom de gedeeltelijk toegewezen vordering van 4.720,- niet in mindering brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor zover veroordeelde de in de hoofdzaak toegewezen vordering aan de benadeelde partij dan wel de staat zal betalen, kan hij op grond van artikel 577b Wetboek van Strafvordering (Sv) verzoeken om vermindering van het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Pondspondsgewijze verdeling
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toepassen van een pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals door de raadsman aangevoerd.
De in het strafdossier genoemde medeveroordeelde [medeveroordeelde] meenemen in een pondspondsgewijze verdeling zou geen recht doen aan de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafonderzoek zijn gebleken. De rechtbank ziet veroordeelde als de initiator en de drijvende, uitvoerende kracht.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat veroordeelde 173.665,18 (t.a.v. [medeveroordeelde] : 23.945,18 + m.b.t. [slachtoffer 3] : 145.000,- + t.a.v. [slachtoffer 4] : 4.720,-) voordeel heeft genoten.
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank ziet geen redenen de op te leggen betalingsverplichting op een lager bedrag te stellen dan het hiervoor genoemde bedrag aan genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van 173.665,18.
De rechtbank zal de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv door de officier van justitie ten hoogste kan worden gevorderd bepalen op drie jaar. Dat is de maximum termijn die de rechtbank ex artikel 36e, elfde lid, Sr kan opleggen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 173.665,18.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 173.665,18 (zegge: honderddrieënzeventigduizend zeshonderdvijfenzestig euro en achttien cent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op drie jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. R.B. Maring en
mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 december 2023.