ECLI:NL:RBNNE:2023:5172

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
221619
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en omgangsregeling voor kinderen na ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

Op 15 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een complexe zaak betreffende de gezagsbeëindiging van drie kinderen, geboren uit verschillende relaties van de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden, wat heeft geleid tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting hebben beide geadviseerd om het gezag van de moeder te beëindigen en de GI als voogd aan te stellen. De kinderrechter heeft deze adviezen gevolgd, onderbouwd door de resultaten van een uitgebreid onderzoek door ZorgAnders, waaruit bleek dat de moeder niet in staat is om de emotionele en fysieke behoeften van de kinderen te vervullen. De kinderen zijn inmiddels in een stabiele en veilige omgeving geplaatst, en het is van belang dat deze situatie wordt voortgezet om verdere schade aan hun ontwikkeling te voorkomen. De kinderrechter heeft ook een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder beperkt en begeleid contact heeft met de kinderen. Deze regeling is bedoeld om de emotionele veiligheid van de kinderen te waarborgen, gezien de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de belangen van de kinderen onmiddellijk worden gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen

Beschikking van 15 december 2023 in de zaken met de zaaknummers:

1) C/18/221619 / JE RK 23-190 (machtiging tot uithuisplaatsing [kind 1] en [kind 2] );
2) C/18/221618 / JE RK 23-189 (machtiging tot uithuisplaatsing [kind 3] );
3) C/18/229078 / FA RK 23-6793 (gezagsbeëindiging alle kinderen);
4) C/18/229865 / JE RK 23-703 (verlenging ondertoezichtstelling [kind 1] en [kind 2] );
5) C/18/229864 / JE RK 23-702 (verlenging ondertoezichtstelling [kind 3] );
6) C/18/229873 / JE RK 23-707 (gedeeltelijke gezagsuitoefening [kind 3] );
7) C/18/229872 / JE RK 23-706 (gedeeltelijke gezagsuitoefening [kind 1] en [kind 2] );
8) C/18/229869 / JE RK 23-705 (geschillenregeling alle kinderen).
in de zaken (1, 2, 4, 5, 6 en 7) van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
die is gevestigd in Amsterdam,
en die hierna "de GI" wordt genoemd,
in de zaak (3) van

de Raad voor de Kinderbescherming,

die is gevestigd in regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
en die hierna "de Raad" wordt genoemd,
en in de zaak (8) van

[naam moeder] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna "de moeder" wordt genoemd,
advocaat: mr. R.A. Bruintjes, die kantoor houdt in Stadskanaal,
welke zaken betrekking hebben op:

[kind 1] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [kind 1] " wordt genoemd,

[kind 2] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [kind 2] " wordt genoemd, en

[kind 3] ,

die is geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] ,
en die hierna " [kind 3] " wordt genoemd.
Omdat de wet
de rechtbankaanwijst om het verzoek tot gezagsbeëindiging en
de kinderrechterom alle overige verzoeken te behandelen en te beslissen, moet steeds wanneer hierna staat “de kinderrechter” dit worden gelezen als “de rechtbank” wanneer de wet de behandeling of beslissing op een verzoek aan de rechtbank opdraagt.

Het (verdere) procesverloop

In de zaken 1 en 2
De kinderrechter heeft bij beschikking van 31 oktober 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] verleend tot twee weken na 25 december 2023, of zoveel eerder of later als hij nader bepaalt, en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft verder bij die beschikking een nieuwe mondelinge behandeling bepaald en iedere verdere beslissing aangehouden. De inhoud van de beschikking van 31 oktober 2023 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
In zaak 3
De kinderrechter heeft op 23 november 2023 een verzoekschrift met bijlagen van de Raad ontvangen. Daarin verzoekt de Raad om het gezag van de moeder over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] te beëindigen en de GI tot voogd over de kinderen te benoemen.
De kinderrechter heeft op 24 november 2023 een bereidverklaring van de GI ontvangen om de voogdij over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] uit te voeren.
In de zaken 4 en 5
De kinderrechter heeft op 6 december 2023 een tweetal verzoekschriften met bijlagen van de GI ontvangen. Daarin verzoekt de GI om de ondertoezichtstelling van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] te verlengen voor de duur van een jaar, de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] te verlengen voor de duur van een jaar, bij [kind 1] en [kind 2] met ingang van 7 januari 2024 en bij [kind 3] met ingang van 8 januari 2024, en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
In de zaken 6 en 7
De kinderrechter heeft op 6 december 2023 een tweetal verzoekschriften met bijlagen van de GI ontvangen. Daarin verzoekt de GI om het gezag over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] gedeeltelijk, voor zover het de aanmelding voor een onderwijsinstelling betreft, aan de GI toe te kennen, bij [kind 1] en [kind 2] met ingang van 15 december 2023 en bij [kind 3] met ingang van 28 november 2023, de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en te bevelen dat die gedeeltelijke gezagstoekenning zal worden aangetekend in het gezagsregister.
In zaak 8
De kinderrechter heeft op 7 december 2023 een verzoekschrift van de moeder ontvangen. Daarin verzoekt de moeder om een omgangsregeling vast te stellen waarbij zij de kinderen ieder weekend ten minste een dagdeel dan wel om het weekend een dag bij zich kan hebben.
In alle zaken
Op 15 december 2023 heeft de kinderrechter alle zaken gevoegd en mondeling behandeld. De kinderrechter heeft toen gesproken met M. Smid en N. Helmus, die de GI vertegenwoordigen, drs. E.M. Scholte, die de Raad vertegenwoordigt, de moeder en haar advocaat.
De kinderrechter heeft direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. Daarvoor was redengevend: (i) het op korte termijn na de mondelinge behandeling aflopen van de termijnen van de huidige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en (ii) het belang van de kinderen dat gediend is met duidelijkheid over de school en als het om [kind 3] gaat de peuterspeelzaal, waar zij naartoe zullen gaan. Door direct mondelinge uitspraak te doen, wordt het mogelijk gemaakt dat de GI als voogd regelt dat in de week na de mondelinge behandeling [kind 1] en [kind 2] afscheid nemen op hun huidige scholen en na de kerstvakantie kunnen starten op hun nieuwe scholen. Als het om [kind 3] gaat, die nu nog naar de peuterspeelzaal gaat, kan zij na de kerstvakantie naar de peuterspeelzaal gaan die bij de voor haar beoogde basisschool hoort.
De kinderrechter heeft bij het geven van zijn mondelinge uitspraak aangekondigd dat hij de gronden waarop zijn mondelinge uitspraak rust zal uitwerken in deze te geven beschikking.

De feiten

De kinderrechter gaat bij de beoordeling in alle zaken uit van de volgende feiten, die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de procestukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling daarop als toelichting naar voren is gebracht.
[kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn geboren uit drie verschillende relaties van de moeder. De biologische vaders van [kind 1] en [kind 3] zijn onbekend. De biologische vader van [kind 2] is wel bekend en in beeld. Hij heeft zowel [kind 2] als [kind 1] erkend. De moeder oefent het gezag over alle drie kinderen uit.
Op 18 oktober 2022 zijn [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, voor de duur van drie maanden.
Op 28 oktober 2022 zijn [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] samen met de moeder en op vrijwillige basis in een moeder-kindhuis geplaatst, ten behoeve van een ouderschapsonderzoek van de moeder.
Op 4 januari 2023 zijn [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] definitief onder toezicht gesteld van de GI, voor de duur van een jaar. Aan die beslissing lag (verkort weergegeven) ten grondslag dat er nog onvoldoende zicht was verkregen op de opvoedsituatie van de kinderen, de opvoedvaardigheden van de moeder, de behoeftes van de kinderen en de vraag in hoeverre de moeder in staat is om daarbij aan te sluiten, dat het in het belang van de kinderen was dat het ingezette traject werd voortgezet en dat het noodzakelijk was dat de jeugdzorgwerker de regie kon blijven voeren, de situatie van de kinderen kon blijven monitoren en eventueel aanvullende hulpverlening kon inzetten. Tegelijkertijd is het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen afgewezen, omdat daar op dat moment onvoldoende gronden voor aanwezig waren.
Uit de diagnostiek van ZorgAnders is, voor zover hier van belang, het volgende naar voren gekomen. De moeder functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau, handelt impulsief en heeft grote moeite om inhoudelijk na te denken, daar passende woorden aan te geven en de gevolgen van haar handelen te overzien. Bij de moeder is, als gevolg van haar beperkte cognitieve vaardigheden, sprake van een gebrek aan zelfinzicht en inzicht in zowel de basisbehoeften van de kinderen als de steeds veranderende behoeften van de kinderen. Het lukt de moeder onvoldoende om op emotioneel niveau aan te sluiten bij de kinderen. Zij is afhankelijk van directe gedragsinstructies en intensieve begeleiding, ze is niet in staat om het geleerde vast te houden en ze komt onvoldoende toe aan uitvoeren en handelen. De leerbaarheid van de moeder wordt ingeschat op een zeer beperkt niveau.
Binnen de beschermde woonvorm van ZorgAnders heeft de moeder laten zien dat ze met behulp van intensieve 24-uurs begeleiding voldoende kan voorzien in de praktische verzorging van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . De inschatting is dat moeder dat zonder intensieve hulpverlening niet zal kunnen. Zij zal niet in staat zijn om de kinderen deze zorg zelfstandig of met ambulante hulp thuis te bieden.
De GI is op grond van de ouderschapsdiagnostiek door ZorgAnders tot de slotsom gekomen dat het woonperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt, maar in een voorziening voor pleegzorg. Om die reden heeft de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verzocht. De moeder zou tot de beslissing van de kinderrechter op dat verzoek, met de kinderen bij ZorgAnders blijven.
De GI heeft (zeer kort) daarna ernstig te nemen zorgsignalen van ZorgAnders ontvangen: ZorgAnders rapporteerde aan de GI dat zij niet meer in staat was de (fysieke) veiligheid van de kinderen te borgen. Voor de GI is dat aanleiding geweest om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verzoeken.
Op 12 april 2023 is dat verzoek (mondeling) toegewezen. De kinderen zijn op diezelfde dag in een gezinshuis geplaatst. De moeder is teruggekeerd naar haar eigen woning.
Op 18 april 2023 is een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend tot 24 oktober 2023 en is aan de Raad de volgende onderzoeksopdracht gegeven:
"De kinderrechter wil door de Raad geadviseerd worden over de vraag of verlenging van de ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing nog geëigende kinderbeschermingsmaatregelen zijn, gelet op de onderzoeksbevindingen van ZorgAnders, of dat een verderstrekkende maatregel noodzakelijk is, dan wel dat een verwijzing naar het vrijwillig kader volstaat. De kinderrechter wil bovendien door de Raad geadviseerd worden over de mogelijkheden van de moeder als het gaat om contact met haar kinderen, in het geval dat terugplaatsing van de kinderen bij de moeder niet mogelijk en/of verantwoord is.".
In de beschikking is een nadere mondelinge behandeling bepaald op 31 oktober 2023 en is iedere verdere beslissing aangehouden, in afwachting van het onderzoeksrapport van de Raad.
Door de moeder is vervolgens hoger beroep tegen de beschikking van 18 april 2023 ingesteld. Op 17 oktober 2023 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan. Het Hof heeft de beschikking van 18 april 2023 bekrachtigd en afgewezen wat verder door de moeder in hoger beroep is verzocht. Het Hof heeft in die beschikking onder meer het volgende overwogen:
"
Het hof acht de uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk. De moeder is (op dit moment) niet in staat te voorzien in wat haar kinderen fysiek en emotioneel nodig hebben. Voor alle kinderen geldt dat zij waarschijnlijk lange tijd zijn opgegroeid in een verwaarloosde, onrustige en emotioneel onveilige opvoedsituatie."
en
"
De moeder komt uit het dossier naar voren als een emotioneel instabiele vrouw. In het rapport van ZorgAnders wordt aangegeven dat de moeder zichzelf overschat en overschreeuwt, passende bij een licht verstandelijke beperking. Het onderzoek van ZorgAnders bevestigt dat de moeder - zoals de raad in zijn onderzoek ook had opgemerkt - snel overspoeld wordt door emoties en uit balans raakt. Zij handhaaft zichzelf bij spanning door vermijding, maar dat werkt niet wanneer zij het overzicht verliest. Dan wordt ze onredelijk en emotioneel waarbij een ander de schuld krijgt en ze haar kinderen negatief en onheus bejegent. De moeder is onvoorspelbaar in haar houding, toon en handelen. Dat zorgt voor een onveilige (emotionele) omgeving voor haar kinderen. De grootste zorg betreft daarom de emotionele veiligheid van de kinderen."
en
"
De opname en het onderzoek gedurende ruim vijf maanden zijn langdurig, intensief en uitvoering geweest. Er was daarbij volop begeleiding en toezicht. De stelling van de moeder dat het onderzoek niet goed is geweest, is onvoldoende onderbouwd en het hof heeft daar ook onvoldoende aanwijzingen voor. Ondanks die intensieve hulp en de hulp tijdens de opname is het de moeder niet gelukt om voor de kinderen te zorgen en de zorgen weg te nemen of voldoende te verminderen. Ze heeft onvoldoende van de geboden hulp kunnen profiteren."
en
"
Het nakomen van afspraken was voor de moeder vóór de opname al moeizaam en dat is het kennelijk nog steeds. Dit belemmert een goede inzet van hulpverlening in de thuissituatie en compliceert daarmee een thuisplaatsing van de kinderen.", en het volgende geconcludeerd:
"
De moeder kan op dit moment de bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen niet wegnemen, ook niet als hulpverlening wordt ingezet. De uithuisplaatsing is daarom in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk.".
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2023 is gebleken dat het onderzoek van de Raad nog niet is afgerond en dat de Raad verwacht dat binnen een termijn van enkele weken alsnog te doen. Door en namens de moeder is daarop aangevoerd dat de onduidelijkheid over het perspectief van de kinderen er niet toe mag leiden dat de moeder een te beperkt contact met de kinderen kan hebben. Er is toen besproken dat het wenselijk is dat op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid aan de moeder en de kinderen wordt geboden over hun woonperspectief en afgesproken dat een beslissing zal worden gegeven zoals vermeld onder het procesverloop (onder zaken 1 en 2), waarbij huidige, aangekondigde en nieuwe verzoeken rondom de kinderen gevoegd zullen worden behandeld.
Vervolgens zijn de verzoeken onder zaken 3 t/m 8 ingediend.
De moeder heeft beperkt en begeleid contact met de kinderen. Dat contact wordt sinds oktober van dit jaar uitgevoerd en begeleid door omgangshuis Loman. De moeder ziet in een zich herhalend patroon de ene week [kind 2] en [kind 3] (gezamenlijk), de andere week [kind 1] en de week daarop alle kinderen (gezamenlijk).
Vanuit dat omgangshuis worden zorgen geuit en gerapporteerd aan de GI over het verloop van het contact en de mate waarin de moeder in staat is de kinderen te begrenzen en in haar contact voorspelbaar te zijn voor de kinderen.

De (verdere) beoordeling

Waar gaat het in de gevoegd behandelde zaken om?
Het gaat in de gevoegd behandelde zaken om de vraag of een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] nog geëigend is of dat een verderstrekkende maatregel in de vorm van een gezagsbeëindiging noodzakelijk is. Daarnaast gaat het om de vraag of er een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen moet worden vastgesteld en of het gezag van de moeder gedeeltelijk aan de GI moet worden toegekend.
Wat vindt de Raad?
De Raad is op grond van zijn onderzoeksbevindingen tot de conclusie gekomen dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt. [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] werden in de opvoedsituatie bij de moeder (voorafgaand aan de uithuisplaatsing) ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en leden schade op sociaal-emotioneel en lichamelijk gebied. De zorgen over moeders capaciteiten als opvoeder zijn intussen niet weggenomen en nog steeds groot, zo blijkt uit de negatieve ouderschapsdiagnostiek. De Raad is daarom van mening dat bij een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder hun ontwikkeling (opnieuw) ernstig bedreigd wordt.
De kinderen zijn inmiddels een half jaar in een stabiele en pedagogisch adequate opvoedingsomgeving opgenomen, waar voldoende oog is voor de zorgen die er nog steeds zijn. Voor een zo gunstig mogelijke verdere (hechtings)ontwikkeling van de kinderen, vindt de Raad het van belang dat de positieve lijn die zij in hun algehele ontwikkeling hebben opgebouwd niet doorkruist wordt. De kinderen moeten continuïteit in de opgebouwde hechtingsrelatie met de gezinshuisouders ervaren, om toe te kunnen komen aan herstel van de geleden schade. De Raad vindt naast een terugplaatsing ook een nieuwe ouderschapsbeoordeling daarom niet in het belang van de kinderen.
De Raad vindt bovendien dat de aanvaardbare termijn ten aanzien van alle drie de kinderen is verstreken. Met de aanvaardbare termijn doelt de Raad dan expliciet op de termijn waarbinnen kan worden onderzocht of afgewacht of de ouder die het gezag uitoefent binnen een voor een kind en zijn ontwikkeling de in artikel 1:247 BW bedoelde opvoedingsverantwoordelijkheid kan dragen, zonder dat de ontwikkeling van een kind verdergaande ernstige schade oploopt. De Raad vindt het voor alle drie de kinderen belangrijk om nu duidelijkheid te krijgen over waar zij gaan opgroeien, temeer omdat [kind 1] en [kind 2] signalen afgeven waaruit de behoefte daaraan duidelijk blijkt. Voor het creëren van die duidelijkheid is volgens de Raad nodig dat anderen voor de kinderen de beslissing nemen dat zij in het gezinshuis blijven wonen.
De Raad vindt ten slotte dat het in deze situatie in het belang van de kinderen is om het gezag van de moeder te beëindigen. De Raad vindt een overdracht aan het vrijwillig kader geen reële optie, omdat de moeder zich verzet tegen het verblijf van de kinderen in het gezinshuis en het binnen het vrijwillig kader niet is gelukt om de juiste hulpverlening van de grond te krijgen. De Raad vindt een verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen ook niet passend, omdat het perspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt en zij niet goed in samenwerking zit en niet meewerkt, ook niet aan het geven van bepaalde toestemmingen. De Raad verzoekt daarom om het gezag van de moeder over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] te beëindigen en ter waarborging van de belangen van de kinderen de GI, als onafhankelijke derde, met de voogdij over hen te belasten.
De Raad heeft in zijn onderzoeksrapport niet het aangekondigde en verzochte advies gegeven over het contact tussen de moeder en de kinderen (na beëindiging van het gezag). De Raad heeft dat advies wel gegeven tijdens de mondelinge behandeling. De Raad adviseert de kinderrechter, samengevat weergegeven, om de huidige omgangsregeling voort te zetten. Meer is op dit moment niet haalbaar, gelet op de belemmeringen bij de moeder. De huidige regeling overvraagt de kinderen niet en ook de moeder niet, die moeite heeft om ieder kind de aandacht te geven die het nodig heeft. Gelet op de recent opgekomen zorgen uit de observaties van de eerste begeleide contactmomenten, zijn bovendien meer observaties nodig om te kunnen beoordelen wat haalbaar is. Begeleiding is vooral nodig omdat er zorgen zijn opgekomen over de mate waarin de moeder voorspelbaar is in haar gedrag en in staat is de kinderen daar waar dat nodig is tijdens de contactmomenten, te begrenzen. Er moet volgens de Raad daarom niet alleen begeleiding zijn, maar ook en vooral
deskundige begeleiding.
Wat vindt de GI?
De GI staat achter het verzoek van de Raad. De GI vindt dat het perspectief van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] niet meer bij de moeder ligt en dat een gezagsbeëindiging van de moeder en een benoeming van de GI tot voogd passend is. Mocht dat verzoek niet worden toegekend, dan vindt de GI dat een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar aan de orde is. De GI vindt dat [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, welke bedreiging bestaat uit: de onveilige en onstabiele woonomgeving bij de moeder waarbij onvoldoende aandacht is voor hun basale verzorging, de belasting met volwassenzaken, de zorgen over de schoolgang van [kind 1] en [kind 2] , het gebrek aan onbelast contact van [kind 1] en [kind 2] met hun juridische vader, de onwetendheid van [kind 1] over zijn biologische vader en de zorgen over de pedagogische opvoedvaardigheden en persoonlijke problematiek van de moeder, en dat een verlenging van beide kinderbeschermingsmaatregelen in het belang van hun ontwikkeling, opvoeding en verzorging dan noodzakelijk is.
De GI vindt dat het contact tussen de moeder en de kinderen onder begeleiding moet plaatsvinden in een daartoe door de GI aangewezen omgangshuis. De GI begrijpt dat de moeder dat vervelend vindt, maar een begeleide omgang buiten het omgangshuis is in ieder geval in de winter niet wenselijk. Het is volgens de GI bovendien nodig dat de omgang begeleid wordt, om de moeder te ondersteunen en te begeleiden in het ouderschap op afstand als haar gezag wordt beëindigd.
Wat vindt de moeder?
Door en namens de moeder is aangevoerd, samengevat weergegeven, dat de moeder het niet eens is met het verzoek van de Raad en de verzoeken van de GI. De moeder wil zelf voor haar kinderen zorgen en zij vindt dat haar die mogelijkheid ten onrechte is ontnomen, omdat de ouderschapsdiagnostiek uitgevoerd door ZorgAnders niet goed is gegaan. De moeder vindt dat er opnieuw naar haar mogelijkheden moet worden gekeken. Dat kan, zo meent de moeder, heel goed ambulant, als de kinderen weer bij haar wonen. De moeder voert in dit verband aan dat de setting in de ouderschapskliniek niet lijkt op haar thuissituatie, zodat zij ook daarom niet de kans heeft gehad om te laten zien hoe zij thuis met de kinderen omgaat. De moeder kondigt aan dat zij procedures zal blijven voeren totdat de kinderen weer bij haar wonen. De moeder ervaart iedere dag het gemis van de kinderen, zij heeft hun kamers in huis niet meer gewijzigd en is daar ook niet meer geweest.
Als het gaat om het contact met de kinderen, vindt de moeder dat de huidige regeling te beperkt is. De moeder ervaart dat zij te weinig tijd met de kinderen kan doorbrengen en dat zij bovendien ook niet alle kinderen iedere week ziet. De moeder vindt dat er geen redenen zijn waarom de kinderen niet gewoon een dag of dagdeel in het weekend bij haar thuis zouden kunnen komen.
Wat beslist de kinderrechter over het gezag?
De kinderrechter vindt dat het noodzakelijk is dat het gezag van de moeder over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] wordt beëindigd. Hij stelt vast dat het daarop gerichte verzoek van de Raad rust op de daarvoor in de wet in artikel 1:266 BW gegeven gronden. Hij legt hierna uit waarom hij dat vindt.
De kinderrechter vindt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] , omdat de moeder niet in staat is om hen de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig hebben en haar opvoedsituatie eerder zelfs schadelijk is geweest voor de ontwikkeling van de kinderen. Alle drie de kinderen wonen om die reden niet meer in de opvoedsituatie bij de moeder, maar in een gezinshuis. Er is in de afgelopen periode uitgebreid en deskundig onderzocht (door ZorgAnders) of de kinderen kunnen worden teruggeplaatst bij de moeder, die als enige het gezag over hen uitoefent. Dat onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat het opvoedperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder kan worden gevonden. Daarvoor zijn de zorgen over de opvoedsituatie en -capaciteiten van de moeder te groot en de veranderingen daarin te klein gebleken.
De kinderrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de onderzoeksresultaten van ZorgAnders of in mindere mate rekening te houden met de conclusies die daaruit door de Raad en de GI worden getrokken. De kinderrechter neemt daarbij de (uitgebreide) overwegingen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over dat onderzoek, zoals genoemd onder de feiten, over en maakt deze tot de zijne.
De kinderrechter vindt ook dat de Raad zelf gedegen onderzoek heeft gedaan naar het perspectief van de kinderen en de mogelijkheden om tot terugplaatsing te komen.
Er zijn van de zijde van de moeder geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de kinderrechter bij de beoordeling niet of slechts in verminderde mate rekening kan houden met de conclusies die de Raad over de mogelijkheden van de moeder trekt. De kinderrechter neemt daarom de conclusies van de Raad over en maakt die eveneens tot de zijne. Dit brengt het volgende met zich mee.
De kinderrechter vindt dat nu er niet meer wordt gewerkt en ook in de toekomst niet meer kan worden gewerkt aan een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder en de voor hen aanvaardbare termijn is verstreken, zij het voor hun ontwikkeling nodig hebben dat er duidelijkheid wordt gegeven over hun woonperspectief. In het afgelopen jaar dat de kinderen onder toezicht staan, hebben zij gewoond in de opvoedsituatie bij de moeder, in een moeder-kindhuis en in een gezinshuis. Deze vele wisselingen brengen met zich dat nu belangrijk is dat zij ook ervaren dat zij mogen wonen in een veilige en vooral stabiele omgeving en dat hen duidelijkheid wordt gegeven over wie de volwassenen zijn die in hoofdzaak verantwoordelijk zijn voor hun verzorging en opvoeding.
Het is vervolgens de vraag of het onder deze omstandigheden ook noodzakelijk is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd. Die vraag beantwoordt de kinderrechter bevestigend. De moeder kan niet berusten in een opvoedperspectief van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] elders.
Die noodzaak ziet de kinderrechter, omdat de moeder zelf aankondigt te zullen blijven strijden om de kinderen weer bij haar te laten wonen. Een begin van begrip voor de situatie dat de kinderen in de uitvoerig onderzochte en beschreven omstandigheden niet bij haar kunnen opgroeien, heeft de kinderrechter bij de moeder niet kunnen vinden.
De kinderrechter begrijpt het gevoel van verlies en zingeving dat de moeder overspoelt als zij eraan denkt dat de kinderen niet meer haar zullen wonen. De kinderrechter heeft daarom overwogen de beslissing voor langere duur aan te houden, zodat wellicht met inzet van hulpverlening de moeder uiteindelijk toch kan instemmen met het woonperspectief van de kinderen buiten haar eigen gezin. De kinderrechter ziet echter dat de eigen wensen, gevoelens en verlangens van de moeder zo krachtig zijn, dat zij er niet aan toekomt om zich te verplaatsen in wat [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] nodig hebben: een stabiele, rustige en emotioneel veilige opvoedsituatie en duidelijkheid over waar zij zullen opgroeien, iets wat de moeder niet biedt of kan bieden. Het blijkt uit het onderzoeksrapport van de Raad toereikend dat de kinderen worden belast door conflicterende loyaliteitsgevoelens. Dat werd bevestigd doordat de moeder tijdens de mondelinge behandeling vertelde over de kinderen die aan haar eigen moeder en ook aan haar vertelden dat ze weer thuis wilden gaan wonen, waaruit blijkt dat dit beladen onderwerp, tot grote zorg van de kinderrechter, zelfs tijdens de beperkte contactmomenten wordt besproken.
Uit het voorgaande volgt dat niet alleen aan de wettelijke vereisten voor de door de Raad verzochte gezagsbeëindiging is voldaan, maar dat het nemen van die maatregel ook in het belang van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] noodzakelijk is. De kinderrechter zal daarom het gezag van de moeder beëindigen.
De beëindiging van het gezag van de moeder brengt met zich dat in het gezag over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] moet worden voorzien. De kinderrechter volgt ten aanzien van de voogdij het advies dat de Raad heeft gegeven, omdat is gebleken dat de verstandhouding tussen de moeder en de gezinshuisouders niet optimaal is en er nog de nodige zaken (ook tussen de kinderen en de moeder) moeten worden geregeld, waardoor tussenkomst van een neutrale professionele partij als een gecertificeerde instelling van belang is. De kinderrechter zal daarom de GI, die bereid is de voogdij op zich te nemen, tot voogd benoemen.
Wat beslist de kinderrechter over het contact tussen de moeder en de kinderen?
De beëindiging van het gezag van de moeder brengt met zich dat de grondslag van het verzoek om een omgangsregeling te wijzigen of vast te stellen moet worden beoordeeld in het daarvoor in artikel 1:377a BW gegeven kader.
De kinderrechter zal de huidige regeling vaststellen. De kinderrechter stelt vast dat tegen de achtergrond van de hiervoor beschreven zorgen over de mogelijkheden van de moeder om de kinderen toereikend te begrenzen en aan te kunnen sluiten bij wat zij emotioneel nodig hebben om met haar een onbelast contact te hebben, de huidige regeling onder deze en gelijkblijvende omstandigheden het maximaal haalbare is. De zwaarwegende belangen van de kinderen verzetten zich tegen een uitbreiding van het begeleide contact.
Een en ander brengt met zich dat de kinderrechter de huidige regeling zal vaststellen en het aan de GI als voogd laat om tot een uitbreiding te komen van die regeling, al naar gelang die in het belang van de kinderen passend en verantwoord is.
Wat betekenen de beslissingen over het gezag en de omgang voor de overige verzoeken die zijn gedaan?
Omdat de kinderrechter op de voet van artikel 1:377a BW een beslissing neemt over de omgang (verzoek 6) en op de voet van artikel 1:266 BW een beslissing over het gezag (verzoek 3), rest geen belang meer bij een behandeling van of beslissing op de overige verzoeken (1, 2, 4, 5, 6 en 7) die zijn gedaan. Om proceseconomische redenen wijst de rechter die verzoeken af.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
De kinderrechter vindt dat het belangrijk is dat de beslissingen en de omgangsregeling worden uitgevoerd en dat de belangen van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] bij de uitvoering van de genomen beslissingen zwaarder wegen dan het belang dat wordt gediend met een schorsing door het instellen van hoger beroep of herbeoordeling van de beslissing in een executie kortgeding. Om die reden zal de kinderrechter zijn beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing moet worden genomen.

De beslissing

De (kinder)rechter:
beëindigt het gezag van de moeder over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] ;
gelast de griffier in deze rechtbank om deze beslissing over het gezag in te schrijven in het gezagsregister;
stelt als omgangsregeling vast dat de moeder recht heeft op omgang met de kinderen in een zich herhalend patroon waarbij zij tenminste de ene week met [kind 2] en [kind 3] , de andere week met [kind 1] en in de week daarop met alle kinderen contact heeft, gedurende tenminste één uur per week op een door de GI aan te wijzen locatie en onder begeleiding van een door de GI aan te wijzen begeleider;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R. Tromp, (kinder)rechter, bijgestaan door M.M. van Rennes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2023. De schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak in deze beschikking is vastgesteld op 18 december 2023. De beschikking is ondertekend door de rolrechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet kan door de GI zelf maar moet voor de moeder worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.