ECLI:NL:RBNNE:2023:5166

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
18-074959-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot brandstichting met molotovcocktails

Op 14 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot brandstichting. De verdachte, geboren in 2000, heeft op 16 oktober 2022 in De Fryske Marren molotovcocktails gemaakt en deze in de richting van een pand gegooid. Tijdens de zitting op 30 november 2023 heeft de verdachte bekend dat hij de molotovcocktails heeft gemaakt en deze heeft aangestoken, maar ontkende dat hij ze tegen de gevel heeft gegooid. De officier van justitie eiste veroordeling op basis van de aangifte en de verklaring van de verdachte, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen levensgevaar was en dat de verdachte enkel intimidatie bedoelde.

De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen was, ondanks dat er geen levensgevaar voor personen was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat er brand zou ontstaan door het gooien van de brandende molotovcocktails. De rechtbank achtte de poging tot brandstichting bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.

In de strafmotivering hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de vordering van de officier van justitie. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank benadrukte dat de straf moest dienen ter afschrikking en om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/074959-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 december 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Joustra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te [adres] , gemeente De Fryske Marren, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen aan en/of nabij een pand, gelegen aan de [adres] ( [bedrijf] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer zich in voornoemd pand bevindend(e) perso(o)n(en) te duchten was, met dat opzet bierflesjes heeft gevuld met een brandbare vloeistof en/of heeft voorzien van een lap stof (welke lap stof in de hals van voornoemde fles was gestoken), (een
zogenoemde molotovcocktail) de lap stof met een aansteker, althans met open vuur in brand heeft gestoken en/of deze (brandende) flesjes heeft gegooid in de richting van de gevel van en/of heeft neergezet nabij voorgenoemd pand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te [adres] , gemeente De Fryske Marren, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten een opzettelijke brandstichting en/of het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, terwijl daarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (art. 157 aanhef onder 1 en 2 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk voorwerpen en/of stoffen, te weten twee zogenaamde molotovcocktails (flessen gevuld met een brandbare vloeistof) en/of doeken, bestemd tot het begaan van voornoemd misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2022 te [adres] , gemeente De Fryske Marren, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten twee molotovcocktails (bierflesjes met daarin een brandbare vloeistof en een lont en/of doek), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde op basis van de aangifte, de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen. Er is sprake van een begin van uitvoering van brandstichting. Het voornemen van verdachte heeft zich geopenbaard door het maken van de molotovcocktails en door deze vervolgens bij het zalencentrum aan te steken. Uit het dossier volgt onvoldoende dat er sprake is geweest van levensgevaar voor personen. Hiervan kan verdachte worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte bekent de molotovcocktails te hebben gemaakt. Hij heeft deze bij het pand aangestoken en op de grond gegooid. Verdachte ontkent de flesjes tegen de gevel te hebben gegooid. De flesjes zijn op zon 30 à 40 centimeter van de muur aangetroffen waardoor er geen gevaar voor goederen te duchten is geweest. Evenmin is sprake geweest van levensgevaar voor personen.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet van verdachte op het stichten van brand, maar wilde verdachte alleen mensen van het zalencentrum intimideren/bedreigen.
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte de feitelijke handelingen duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 16 oktober 2022, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2022272845 van 13 februari 2023, inhoudend de verklaring van [naam] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2022, opgenomen op pagina 44 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten.
bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte twee brandende molotovcocktails in de richting van de gevel van het [bedrijf] heeft gegooid. Medewerkers van het zalencentrum hebben het vuur gedoofd. Dat deze brandende flesjes niet hebben geleid tot een grote(re) brand, maakt niet dat daarmee geen sprake is van een poging tot brandstichting, zoals door de raadsman is bepleit. De poging tot brandstichting was reeds voltooid met het gooien van de brandende molotovcocktails in de richting van de gevel van het pand. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot brandstichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er gevaar voor personen te duchten is geweest en zal verdachte hiervan vrijspreken.
(voorwaardelijk) opzet
Uit het strafdossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had op brandstichting zodat de rechtbank zich voor de vraag ziet gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg zoals hier brandstichting aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan
om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Door het gooien van twee brandende molotovcocktails richting de gevel van een zalencentrum, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er brand aan het pand zou kunnen ontstaan met alle gevolgen van dien. Deze handelingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op brandstichting dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 oktober 2022 te [adres] ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten nabij een pand gelegen aan de [adres] ( [bedrijf] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet bierflesjes heeft gevuld met een brandbare vloeistof, heeft voorzien van een lap stof en die in de hals van voornoemde fles heeft gestoken, een
zogenoemde molotovcocktail, de lap stof met open vuur in brand heeft gestoken en deze brandende flesjes heeft gegooid in de richting van de gevel van genoemd pand, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair. Poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft vrijwillig hulp gezocht bij VNN voor zijn alcoholverslaving. Hij heeft inmiddels een baan en woont begeleid. De raadsman heeft primair bepleit om aan verdachte een taakstraf van 100 uren op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman, in aansluiting bij de LOVS- oriëntatiepunten, verzocht om oplegging van een taakstraf van 180 uren met mogelijk een voorwaardelijk deel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 oktober 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting door in de nacht twee brandende molotovcocktails in de richting van de gevel van een zalencentrum te gooien. Hierdoor is gevaar voor het pand ontstaan. De rechtbank vindt het bijzonder kwalijk dat verdachte op deze manier zijn eerdere dreigende woorden kracht wilde bijzetten. Poging tot brandstichting is een ernstig misdrijf dat eigendommen bedreigd. Verdachte heeft zich bij het plegen van het feit laten leiden door zijn eigen (wraak)gevoelens en heeft onvoldoende rekening gehouden met mogelijke risicos van zijn handelen.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ter zitting is de rechtbank gebleken dat verdachte op vrijwillige basis hulp heeft gezocht bij VNN en dat hij begeleid woont voor hulp en ondersteuning.
Alles afwegend zal de rechtbank verdachte een taakstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren opleggen. Deze straf dient ertoe de ernst van het door verdachte gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en om herhaling te voorkomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Joha, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. T.H. Kapinga, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2023.
mr. T.H. Kapinga is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.