De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 tot en met 6 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur. Daarnaast heeft de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren en daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde verplicht toezicht door de reclassering en in dit kader een meldplicht bij de reclassering.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft op de terechtzitting niet inhoudelijk gereageerd op de strafeis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies van 25 januari 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meineed, doordat hij in zijn hoedanigheid van politieambtenaar opzettelijk onjuist een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt. Hij heeft met het op ambtsbelofte opmaken van een valse verklaring een ernstig misdrijf gepleegd. De rechtbank tilt hier zeer zwaar aan. Op basis van artikel 344, tweede lid, Wetboek van Strafvordering, komt extra bewijskracht toe aan een proces-verbaal opgemaakt door een opsporingsambtenaar. Dat vereist dat de rechter moet kunnen uitgaan van de volledige integriteit en betrouwbaarheid van de politieambtenaar die een proces-verbaal op ambtsbelofte of ambtseed opmaakt. Wanneer doelbewust in strijd met de waarheid een proces-verbaal wordt opgemaakt, zal in beginsel reeds hierom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie dienen te zijn. Dit is ook overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten. Verdachte heeft, om te verbloemen dat hij geld in eigen zak had gestoken, een proces-verbaal opgemaakt waarin is vermeld dat hij het geld van de boetes had afgestort in een geldzuil. Gevolg van dit alles is dat de persoon die de boetes diende te voldoen, gesignaleerd bleef staan en aldus op elk moment kon worden aangehouden voor nog openstaande boetes die in werkelijkheid al waren voldaan. Ook om deze reden tilt de rechtbank zeer zwaar aan dit bewezenverklaarde feit.
Verdachte heeft verder, eveneens in zijn hoedanigheid van politieagent, inbeslaggenomen geld gestolen en meerdere malen mensen opgelicht. In een geval heeft hij na aanhouding van een verdachte, contact gezocht met het openbaar ministerie. Hoewel hij de telefonische opdracht kreeg om aan de desbetreffende verdachte een beslissing tot voorwaardelijk sepot uit te reiken, leidde hij niet alleen deze verdachte, maar ook zijn directe collega, eveneens verantwoordelijk voor de afhandeling van de melding, om de tuin door aan te geven dat er direct een boete van €150,- diende te worden betaald. Hij is vervolgens meegereden met de aangehouden verdachte om deze te laten pinnen en heeft het geld in eigen zak gestoken. Dit gedrag van verdachte getuigt van een doortrapte manier van doen, waarbij hij geen enkel probleem had met het voorliegen van kwetsbare burgers, collega’s en instanties. Dit geldt eveneens zo voor de bewezenverklaarde oplichting waarbij hij na een auto-ongeval geld van de veroorzaker wist te verkrijgen en het slachtoffer met alle schade liet zitten. Tot slot heeft verdachte meerdere collega’s, vrienden en bedrijven opgelicht door zich te laten sponsoren voor een loop voor een goed doel (KIKA). Verdachte heeft ter terechtzitting beaamd dat hij zijn eigen verhaal dat hij nu nog steeds van plan is de benadeelden schadeloos te stellen, moeilijk te geloven vindt.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van veel feiten waarvan de straf bij tenlastelegging van de strafverzwarende omstandigheid van artikel 44 Wetboek van Strafrecht met een derde had kunnen worden verhoogd. Hoewel deze strafverzwarende omstandigheid niet aan verdachte is ten laste gelegd en daarmee niet kan worden gekwalificeerd, kan wel worden vastgesteld dat verdachte de feiten heeft gepleegd door gebruik te maken van zijn gezag en macht als politieambtenaar, dan wel door gebruik te maken van gelegenheid of middelen door zijn ambt hem geschonken.
De ernst van de door verdachte gepleegde feiten wordt er daarmee niet minder op. Daar waar hij hulp en bijstand had dienen te verlenen in zijn positie als politieagent, heeft hij mensen ernstig benadeeld en met schade laten zitten of zelfs schade veroorzaakt. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen het vertrouwen dat burgers in de politie moeten kunnen hebben ernstig geschonden, maar ook de politie in het algemeen in diskrediet gebracht. Het gedrag van verdachte dat hij gedurende langere tijd, keer op keer, vertoonde, rechtvaardigt in beginsel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Dat verdachte dit alles heeft gedaan om zijn gokverslaving te bekostigen, plaatst een en ander niet direct in een ander licht. De inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport kan de rechtbank niet goed plaatsen, gelet op het aantal bewezenverklaarde feiten en de houding van verdachte ter terechtzitting. Dit rapport spreekt over het vertrouwen dat verdachte zijn verslaving in een vrijwillig kader het hoofd kan bieden en over een lage kans op recidive. Reclasseringstoezicht wordt niet nodig geacht. De rechtbank heeft van verdachte ter terechtzitting niet de indruk gekregen dat hij zijn verslaving onder controle heeft, noch dat zijn naasten volledig op de hoogte zijn van de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de ernst van zijn verslaving. Evenmin is de rechtbank overtuigd van het inzicht van verdachte in de laakbaarheid van zijn handelen.
Strafoplegging
Voorgaande overwegingen van de rechtbank maken dat zij de eis van de officier van justitie geenszins passend acht gelet op de ernst van de feiten in het licht van de persoon van de verdachte. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf als in het dictum te noemen, acht de rechtbank hier de enige passende reactie. De rechtbank ziet geen toegevoegde waarde in het opleggen van een reclasseringstoezicht met alleen de meldplicht als bijzondere voorwaarde, als door de officier van justitie geëist. De rechtbank spreekt echter wel de hoop uit dat verdachte de door hem ingezette behandeling in een vrijwillig kader voortzet en afmaakt, waarbij het geven van openheid van zaken cruciaal wordt geacht.