ECLI:NL:RBNNE:2023:5152

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
18-084069-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichtingen in zorginstellingen met levensgevaar voor anderen

Op 15 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drie brandstichtingen in zorginstellingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht op 25 maart 2023, 9 oktober 2022 en 16 september 2022, waarbij in twee van de drie gevallen levensgevaar voor anderen te duchten was. De verdachte, geboren in 1961, was op het moment van de brandstichtingen gedetineerd en werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.H. Wormmeester. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het levensgevaar bij de brandstichting op 25 maart 2023, waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van de branden, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht met een aansteker en dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen was.

De rechtbank hield rekening met de psychologische toestand van de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, PTSS en een licht verstandelijke beperking. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 616 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder opname in een zorginstelling en behandeling.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18/084069-23

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 15 december 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] , thans gedetineerd in [adres] , [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 december 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. Wormmeester, advocaat te Emmen . Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 25 maart 2023 te [plaats] , ( [kamer] ) op de afdeling [instelling] ( [instelling] ) gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur, middels een aansteker, in aanraking te brengen met beddengoed, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dit beddengoed en/of de kamer van de afdeling [instelling] en/of de inboedel van die kamer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de afdeling [instelling] en/of de inboedel van voornoemde afdeling en/of de afdeling bevindende kamers, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van en/of aanwezigen op de afdeling [instelling] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van en/of aanwezigen op de afdeling [instelling] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
zij op of omstreeks 9 oktober 2022 te [plaats] , in [kamer] , althans op een kamer van het [instelling] , gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur, middels een aansteker, in aanraking te brengen met kleding en/of beddengoed, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dit beddengoed en/of kleding en/of de kamer van het [instelling] en/of de inboedel van die kamer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het pand van het [instelling] en/of de inboedel van voornoemde pand en/of in het pand bevindende kamers, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van en/of aanwezigen in het pand van het [instelling] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van en/of aanwezigen in het pand van het [instelling] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3. zij op of omstreeks 16 september 2022 te [plaats] , op de zorgboerderij, gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door spiritus, althans open vuur, in aanraking te brengen met twee stoelen, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan deze stoelen en/of de kamer van de zorgboerderij en/of de inboedel van die kamer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de zorgboerderij en/of de inboedel van voornoemde zorgboerderij en/of de afdeling bevindende kamers, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van en/of aanwezigen op de zorgboerderij, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van en/of aanwezigen op de zorgboerderij, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2 en 3. Voor de feiten 2 en 3 is evident dat sprake is geweest van levensgevaar voor anderen. Wat feit 1 betreft, is volgens de officier van justitie ook sprake geweest van levensgevaar voor anderen. Daarbij heeft de officier van justitie benadrukt dat dit gevaar zich enkel niet heeft verwezenlijkt door adequaat ingrijpen van personeel van de instelling.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van feiten 1 en 3, waarbij zij heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De kans dat een ander deze brand heeft gesticht is volgens de raadsvrouw niet verwaarloosbaar. Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat bij verdachte geen sprake is geweest van opzet op de brandstichting.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2023;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 maart 2023, opgenomenop pagina 10 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
2023076468/2022428267/2022266465 d.d. 24 april 2023, inhoudend de verklaring van [naam] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 maart 2023 opzettelijk brand heeft gesticht [kamer] op de afdeling [instelling] ( [instelling] ) gelegen aan de [adres] te [plaats] . De rechtbank is van oordeel dat bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Door de brand te stichten heeft verdachte gezien de vaststaande feiten en omstandigheden naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gemeen gevaar voor de afdeling
[instelling] , de inboedel van voornoemde afdeling en de op de afdeling bevindende kamers veroorzaakt.
Ten aanzien van het door de brandstichting te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier volgt dat het gehele pand was voorzien van brandmelders, welke waren aangesloten op een brandmeldpaneel. Wanneer er een brandmelder afgaat krijgen alle medewerkers een melding op hun pieper. Tevens wordt middels een lamp zichtbaar in welke kamer sprake is van brand. Daarnaast is het pand voorzien van brandvertragende deuren, en zijn de bedden in de kliniek voorzien van brandvertragende matrassen. Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat bij de brandstichting geen sprake was van naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het tenlastegelegde onder feit 1 voor zover dit ziet op levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 oktober 2022,opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medewerker] :
Ik doe aangifte van brandstichting. Ik ben gerechtigd tot het doen van deze aangifte namens het
[instelling] . Ik ben werknemer op locatie [adres] te [plaats] . Daar woont een aantal bewoners beschermd onder begeleiding van het [instelling] .
Op zondag 9 oktober 2022 omstreeks 15.30 uur was ik aanwezig als begeleiding in het pand. Plotseling ging er een brandalarm af. Ik ging met een collega naar de kamer waar de brand was, dat was [kamer] . Op deze kamer woont [verdachte] . Bij de kamer aangekomen zag ik veel rook. We stonden voor de deur, welke dicht was, en we zagen door de kieren en onder de deur door rook. Ik hoorde van mijn collega [naam] , dat hij met een brandblusser een brandje in de kamer heeft geblust. Dit bleek een hoopje kleding in een hoekje van de kamer te zijn. Mevrouw [verdachte] was nog in de kamer en collega [naam] sleepte [verdachte] uit de kamer. [verdachte] was bewusteloos en dus niet aanspreekbaar. Er is schade ontstaan. Rookschade en wellicht vloerschade. Het is een oud gebouw met veel hout. De brand was op de begane grond en als de brand niet op tijd ontdekt was dan was de ramp niet te overzien.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2023,opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [ verbalisant] :
Ik, verbalisant [ verbalisant] , vroeg bevelvoerder [naam] (die aanwezig was geweest bij de brand op 9 oktober 2022 bij het [instelling] aan de Boslaan in [plaats] ) of de brand zich door het gebouw had kunnen verspreiden als deze niet geblust was. Ik hoorde [naam] zeggen dat het een oud gebouw betrof en dat er ook spullen in stonden, waardoor de brand zich eventueel door het pand had kunnen verspreiden.
Ik, [ verbalisant] , ben zelf ambtshalve meerdere keren op de locatie van het [instelling] aan de [adres] in [plaats] geweest voor zij in november 2022 verhuisden. Ik weet dat daar meerdere personen begeleid woonden en daar ook altijd personeel dan wel beveiliging aanwezig is.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 maart 2023,opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 9 oktober 2022 omstreeks 15:40 uur ging het brandalarm in het gebouw van het [instelling] op de locatie aan de [adres] in [plaats] af. Ik zag dat de brand op de begane grond in het gebouw moest zijn. Op de begane grond wonen enkele bewoners, van wie de meesten die middag niet thuis waren. Wel was bewoonster [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] thuis. Een begeleider was net daarvoor bij haar aan de deur geweest omdat zij een aansteker had geleend. Ze mag namelijk roken op haar kamer en daarvoor kan zij een aansteker lenen. Begeleider [naam] , ZZP-er, was net voor het brandalarm bij haar aan de deur geweest om de aansteker terug te vragen. Mevrouw [verdachte] had hierop niet gereageerd en niet open gedaan. Door deze voorkennis en het brandalarm dat aangaf dat de brand op de begane grond moest zijn, had ik direct al het vermoeden dat de brand mogelijk bij [verdachte] op de kamer was. Ik ben daarom rechtstreeks met mijn collega's naar haar kamer gegaan en zag dat dit inderdaad het geval was. Ik zag dat er veel rook van haar kamer af kwam. Ik zag dat een van de uiteinden van het bed vlakbij de hoek in de kamer stond. Ik zag in deze hoek vlammen weg komen. Het uiteinde van het bed stond op ongeveer een halve meter van deze brand. Ik zag dat de dekens vanaf het bed richting de brand lagen. Ik zag dat de dekens op enkele centimeters afstand van de brand lagen. [naam] heeft [verdachte] samen met een andere begeleider van het bed getrokken en uit haar kamer gesleept, zodat ze veilig bij de brand weg was. [verdachte] leek bewusteloos en reageerde vrijwel niet. Ik heb de brandblusser gepakt en heb de brand geblust. Ik zag dat de brand echt in de hoek van de kamer was. Het vuur was zo ongeveer 30 tot 50 centimeter hoog. Het vuur was ongeveer 30 tot 50 centimeter breed. Ik zag dat het om vermoedelijk kleding ging die in brand had gestaan. Het was een smeulende, zwarte berg geworden. U vraagt mij of er verder objecten in de buurt van de brand waren, die makkelijk in brand hadden kunnen vliegen als ik de brand niet geblust had. Ik had gezien dat de brandende kleding tegen de muur lag. Deze muur is van hout. Het pand is namelijk erg oud. Als de muur in brand was gevlogen, hadden we een groot probleem gehad. Ook het bed had in brand kunnen vliegen. Het beddenframe was van staal maar het matras en de dekens en dergelijke natuurlijk niet. Ik lees in de rapportage terug dat een collega een voor ons onbekende aansteker op de kamer van [verdachte] heeft gevonden na de brand.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 oktober 2022 opzettelijk brand heeft gesticht in [kamer] van het [instelling] gelegen aan de [adres] te [plaats] . Verdachte was aanwezig op haar kamer ten tijde van de brand en had voorafgaand aan de brand een aansteker geleend van de begeleiding. Na de brand is een aansteker aangetroffen op de kamer van verdachte. De verdediging heeft aangevoerd dat de kans dat een ander dan verdachte de brand heeft gesticht niet verwaarloosbaar is. De rechtbank overweegt dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt dat een ander dan verdachte de brand op de kamer van verdachte heeft aangestoken. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte deze brand heeft gesticht.
De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de brandstichting. De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte alleen op haar kamer was, dat zij in het bezit was van een aansteker en dat in een hoek van die kamer kleren in brand zijn gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er bewuste handelingen noodzakelijk geweest om deze kleren in brand te steken en is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het opzet op deze brandstichting bij verdachte ontbrak. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte deze brand opzettelijk heeft gesticht.
Verdachte heeft in een oud, houten gebouw brand gesticht. De rechtbank is van oordeel dat bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Door de brand te stichten heeft verdachte gezien de vaststaande feiten en omstandigheden naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gemeen gevaar voor het pand van het [instelling] , de inboedel van voornoemd pand en in het pand bevindende kamers veroorzaakt. Uit het dossier volgt dat, ten tijde van de brandstichting bij de locatie van het [instelling] aan de [adres] te [plaats] , aldaar meerdere personen begeleid woonden, en hier altijd personeel dan wel beveiliging aanwezig was. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de brandstichting tevens sprake was van naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve bewezen.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2023;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 september 2022,opgenomen op pagina 14 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2023,opgenomen op pagina 37 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [ verbalisant] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 september 2022 opzettelijk brand heeft gesticht op de zorgboerderij gelegen aan de [adres] te [plaats] . De rechtbank is van oordeel dat bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Door de brand te stichten heeft verdachte gezien de vaststaande feiten en omstandigheden naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gevaar voor de zorgboerderij, de inboedel van voornoemde zorgboerderij en de op de afdeling bevindende kamers veroorzaakt. Verdachte heeft midden in de nacht brand gesticht, waarbij in ieder geval haar buurvrouw op dat moment in de woning daarnaast aanwezig was. De officier van dienst van de brandweer heeft hierover verklaard dat, indien de buurvrouw niet toevallig nog wakker was geweest en de brand op tijd had opgemerkt, er een levensgevaarlijke situatie was ontstaan. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de brandstichting tevens sprake was van naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De rechtbank acht het ten laste gelegde derhalve bewezen.
De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. zij op 25 maart 2023 te [plaats] , ( [kamer] ) op de afdeling [instelling] ( [instelling] ) gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur, middels een aansteker, in aanraking te brengen met beddengoed ten gevolge waarvan dit beddengoed, de kamer van de afdeling [instelling] en de inboedel van die kamer gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de afdeling [instelling] en de inboedel van voornoemde afdeling en de op de afdeling bevindende kamers te duchten was.
2.
zij op 9 oktober 2022 te [plaats] , in [kamer] van het [instelling] , gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur, middels een aansteker, in aanraking te brengen met kleding en beddengoed ten gevolge waarvan dit beddengoed en kleding, de kamer van het [instelling] en de inboedel van die kamer gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het pand van het [instelling] , de inboedel van voornoemd pand en in het pand bevindende kamers en levensgevaar voor de bewoners van en/of aanwezigen in het pand van het [instelling] te duchten was.
3.
zij op 16 september 2022 te [plaats] , op de zorgboerderij, gelegen aan de [adres] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met twee stoelen, ten gevolge waarvan deze stoelen, de kamer van de zorgboerderij en de inboedel van die kamer gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de zorgboerderij, de inboedel van voornoemde zorgboerderij en de op de afdeling bevindende kamers en levensgevaar voor de bewoners van en/of aanwezigen op de zorgboerderij te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor eenander te duchten is.
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor eenander te duchten is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische Pro Justitia onderzoeksrapportage van 21 juli 2023, opgemaakt door drs. F. Jonker (klinisch psycholoog) en dr. J.F. ter Harmsel (GZ-psycholoog).
De conclusie van de rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een licht verstandelijke beperking.
Tevens is er sprake van een stoornis in het alcoholgebruik, die nu in remissie is. Daarnaast is er sprake van stoornissen in de cognitieve functies, waarvan geen eenduidige oorzaak valt vast te stellen. Voornoemde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De deskundigen adviseren verdachte het ten laste gelegde in (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de conclusie in de Pro Justitia rapportage verenigen en neemt deze over, en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 976 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 720 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering in het reclasseringsadvies van 28 november 2023. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De officier van justitie heeft tevens oplegging van een
Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest, en een voorwaardelijke straf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering in het reclasseringsadvies van 28 november 2023. Tevens heeft zij betoogd dat dit voorwaardelijke strafdeel korter moet zijn dan is geëist door de officier van justitie. De raadsvrouw heeft zich niet verzet tegen oplegging van een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over verdachte opgemaakte rapportages (de Pro Justitia rapportage van 21 juli 2023 en de reclasseringsadviezen van 28 juli 2023, 29 september 2023 en 28 november 2023), twee e-mailberichten van 30 november 2023 met daarin een aanvulling op het reclasseringsadvies van 28 november 2023 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal brandstichtingen, waarbij gevaar voor goederen dan wel (bij twee van de drie brandstichtingen) levensgevaar voor anderen is ontstaan. Dit zijn zeer ernstige strafbare feiten. Brandstichting betreft een (potentieel) bijzonder destructief en gevaarzettend feit, waarbij voor goederen en/of personen zeer gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Een brand kan snel een grote vorm aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen. Daarnaast kan brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij anderen, leiden tot maatschappelijke onrust en aanzienlijke materiële schade tot gevolg hebben.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Tevens heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoon van verdachte zoals naar voren komt in voornoemde Pro Justitia rapportage, alsmede het feit dat de rechtbank van oordeel is dat de feiten aan verdachte verminderd kunnen worden toegerekend. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van voornoemde reclasseringsadviezen waarin wordt geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. De geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 616 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat zij zich nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Tevens zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten tweemaal een brandstichting waarbij onder meer levensgevaar voor anderen te duchten was. Gelet op voornoemde rapportages en de omstandigheden waaronder de delicten zijn begaan is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder hulp en bijstand wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet, mede gelet op de proeftijd die de rechtbank vaststelt op 3 jaren, geen aanleiding tot oplegging van een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf , niet zal
worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Veroordeelde meldt zich op uitnodiging bij Reclassering [instelling] , [adres] (telefoon [nummer] ).
Veroordeelde laat zich opnemen in de STEVIG kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen doorde justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname is reeds gestart, te weten op 6 december 2023, 11:00 uur (in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van die datum en dat tijdstip). De opname duurt maximaal twee jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Veroordeelde laat zich na afloop van de klinische behandeling behandelen door Trajectum of eensoortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Veroordeelde zal na afloop van de klinische behandeling verblijven in een nog nader te indicerenbeschermde of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Wanneer de reclassering het nodig acht, werkt veroordeelde mee aan controle van het gebruik vanalcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek
(blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een ofmeer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van hetWetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Lenting, voorzitter, mr. R. Depping, en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. T.M. Nijmeijer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2023.