Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid.
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is ten aanzien van het onder parketnummers 08/159092-22 en
18/096921-23 ten laste gelegde een beroep gedaan op psychische overmacht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte deze feiten heeft begaan wegens meerdere bedreigingen richting hemzelf en zijn familie, welke dreigementen dusdanig ernstig waren dat verdachte geen andere keuze had dan het begaan van de strafbare feiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een geslaagd beroep op psychische overmacht geen sprake kan zijn.
Oordeel van de rechtbank
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht, omdat door de verdediging niet concreet is gemaakt en tevens niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman is betoogd dat de feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische Pro Justitia onderzoeksrapportage van 23 mei 2023, opgemaakt door drs. D. Breuker (forensisch GZ-psycholoog). Deze rapportage is opgemaakt met betrekking tot het ten laste gelegde onder parketnummer 18/280416-22.
De conclusie van de rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een complexe combinatie aan stoornissen en beperkingen, bestaande uit een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis, zwakbegaafdheid, een steeds opspelende gestoorde hechtingsrelatie met ouders (reactieve hechtenisstoornis), een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis en een matige tot ernstige verslaving aan drugs, in remissie sinds de aanhouding. Verdachte is verhoogd kwetsbaar en onvoldoende in staat om voor zichzelf te zorgen. Er wordt een verband aanwezig geacht tussen de stoornissen en het plegen van het tenlastegelegde feit. De deskundige adviseert verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de conclusie in de Pro Justitia rapportage verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte niet enkel ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 18/280416-22 verminderd toerekeningsvatbaar, maar acht verdachte tevens verminderd toerekeningsvatbaar voor hetgeen ten laste is gelegd onder parketnummers 18/338607-22, 08/159092-22 en 18/096921-23.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen toepassing van het jeugdstrafrecht. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van parketnummers 18/338607-22, 08/159092-22, 18/096921-23 en 18/280416-22 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering in het reclasseringsadvies van 20 oktober 2023.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht. De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en voor oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering in het reclasseringsadvies van 20 oktober 2023.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages (de Pro Justitia rapportage van 23 mei 2023 en de opgemaakte reclasseringsadviezen omtrent verdachte), het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal strafbare feiten, te weten het opzettelijk voorhanden hebben van cocaïne, diefstal in vereniging door middel van een valse naam en valse hoedanigheid, medeplegen van oplichting en het opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft sieraden en servies van een mevrouw op leeftijd weggenomen, door zich voor te doen als een politieagent die haar waardevolle spullen veilig zou stellen.
Tevens heeft verdachte een man opgelicht door zich voor te doen als een belastinginspecteur, die het slachtoffer zou helpen met zijn zogenaamde belastingschuld. Verdachte heeft door op deze wijze te handelen enkel gedacht aan zijn eigen geldelijk gewin en bovendien een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen van deze beide slachtoffers in de medemens. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Daarnaast heeft verdachte opzettelijk cocaïne voorhanden gehad. Het gebruik van harddrugs, waaronder cocaïne, is zeer schadelijk voor de gezondheid van personen. Verdachte heeft met het bezit van cocaïne tevens een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit en alle daarmee gepaard gaande gevaren voor de openbare orde en de maatschappelijke veiligheid. Tot slot heeft verdachte een periode van ongeveer drie maanden een vuurwapen voorhanden gehad. De rechtbank acht dit tevens een ernstig strafbaar feit waartegen krachtig dient te worden opgetreden. Het gevaar van het voorhanden hebben van een dergelijk wapen bestaat eruit dat het vuurwapen daadwerkelijk kan worden gebruikt. Het voorhanden hebben van een vuurwapen is derhalve bijzonder gevaarzettend. Het bezit van een vuurwapen zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt bij de strafoplegging tevens in aanmerking dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Het vorenstaande rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur rechtvaardigen.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot toepassing van het jeugdstrafrecht en zal derhalve het meerderjarigenstrafrecht toepassen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 20 en 21 jaar was, zodat in beginsel het reguliere
(meerderjarigen)strafrecht van toepassing is. Dit wordt gerechtvaardigd door de aard en ernst van de feiten, terwijl hetgeen over de huidige persoonlijkheid van de verdachte bekend is daartoe ook aanleiding geeft. De reclassering schrijft in haar advies dat er geen zwaarwegende contra-indicaties zijn om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het uitgangspunt is dat het meerderjarigenstrafrecht van toepassing is, tenzij er indicaties zijn tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Van indicaties tot toepassing van het jeugdstrafrecht is de rechtbank niet gebleken. Verdachte is zeer zelfstandig en gaat (op dit moment) niet naar school. Tevens heeft verdachte ter terechtzitting niet de indruk gewekt gebaat te zijn bij pedagogische ondersteuning. De rechtbank ziet al met al onvoldoende aanleiding om van het uitgangspunt dat verdachte volgens het reguliere
(meerderjarigen)strafrecht wordt veroordeeld, af te wijken. De rechtbank zal derhalve geen toepassing geven aan het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoon van verdachte zoals naar voren komt in voornoemde Pro Justitia rapportage, en voorts met de omstandigheid dat de feiten aan verdachte verminderd worden toegerekend. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van de reclassering van 20 oktober 2023 waarin wordt geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. De geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, dagbesteding, meewerken aan middelencontrole en ambulante begeleiding.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat conform de eis van de officier van justitie oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Tevens zullen aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen, te weten een revolver, 5 patronen en 1 stuk munitie worden verbeurd verklaard. De officier van justitie heeft gevorderd dat de 17,77 gram inbeslaggenomen cocaïne wordt onttrokken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de voornoemde inbeslaggenomen goederen. De raadsman heeft de rechtbank verzocht tevens een beslissing te nemen over twee bij verdachte inbeslaggenomen telefoons, nu niet uit het dossier blijkt dat deze aan verdachte zijn teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen goederen, te weten een revolver, 5 patronen, 1 stuk munitie en 17,77 gram cocaïne vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot deze goederen zijn begaan en deze goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen telefoons overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat hier nog beslag op rust. De telefoons zijn niet genoemd op een beslaglijst. De rechtbank zal derhalve geen beslissing nemen over deze goederen.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 400,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze niet is onderbouwd. De officier van justitie heeft oplegging gevorderd aan verdachte van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van 500,00 ten behoeve van [slachtoffer 1] , vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte, zoals gevorderd door de officier van justitie.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 19.256,84 ter vergoeding van materiële schade en 750,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag ter vergoeding van materiële schade en immateriële schade dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. De hoogte van de vordering is niet betwist door de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte en diens raadsman is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte(n) deze al heeft/hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36c, 36f, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van
Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het onder parketnummers 18/338607-22, 08/159092-22, 18/096921-23 en 18/280416-22 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden: