ECLI:NL:RBNNE:2023:5117

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
18-123770-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontuchtige handelingen met minderjarige stiefzus

Op 14 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die jarenlang ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige stiefzusje. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam aan het licht na een aangifte door het slachtoffer, die in de periode van 2015 tot 2022 herhaaldelijk door de verdachte is misbruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die zelf ook minderjarig was tijdens de feiten, zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel het slachtoffer als de verdachte in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer en de ernst van de gepleegde feiten. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, tot een totaalbedrag van 10.421,34 euro, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer 18.123770.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 december 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 november 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Westerhof.
Tevens zijn verschenen de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. M. Hut, en mevrouw S. Scheltinga, namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2014 tot 28 juni 2020 te Emmen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (meermalen) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (- zakelijk weergegeven -) zijn, verdachtes, vinger(s) en/of (een) voorwerp(en) (een lijm- en/of markeerstift en/of pen en/of seksspeeltje) in de vagina gebracht en/of met zijn, verdachtes, tong (aan) de vagina gelikt en/of de vagina en/of de borsten met zijn, verdachtes, hand(en) betast en/of die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis (doen of) laten betasten en/of aftrekken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 juni 2020 tot 2 april 2022 te Emmen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
(- zakelijk weergegeven -) het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of (een) voorwerp(en) (een lijm- en/of markeerstift en/of pen en/of seksspeeltje) in de vagina en/of het met zijn, verdachtes, tong likken (aan) de vagina en/of het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten van de vagina en/of de borsten en/of het door die [slachtoffer] (doen of) laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat hij begrijpt dat de zaak als zijnde twee feiten ten laste is gelegd in verband met de leeftijd van het slachtoffer, maar dat het feitelijk om hetzelfde feitencomplex gaat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 november 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 maart 2022, opgenomen op pagina 8 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023067899 d.d. 9 mei 2023, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
Bewijsoverweging
Verdachte heeft erkend dat de in de tenlastelegging beschreven handelingen hebben plaatsgevonden. Ten overvloede overweegt de rechtbank, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, dat het seksueel binnendringen van slachtoffers beneden de twaalf jaar - doordat zij door hun jeugdige leeftijd nagenoeg geheel weerloos zijn blijkens de wetsgeschiedenis in zichzelf ontuchtig moet worden geacht en om die reden strafbaar is gesteld. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank met betrekking tot de vraag of de voornoemde handelingen als ontuchtig moeten worden aangemerkt voorts het volgende. De wetgever heeft seksuele handelingen met een slachtoffer die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar heeft bereikt, strafbaar willen stellen voor zover zij in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster, te weten zes jaar, het ontbreken van een affectieve relatie tussen hen beide en het feit dat de handelingen binnen het (stief)gezin hebben plaatsgevonden, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de door verdachte gepleegde handelingen per definitie in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en derhalve als ontuchtig moeten worden aangemerkt. Van bijzondere omstandigheden die in dit geval een andere conclusie zouden rechtvaardigen is geenszins gebleken.
Periode
Hoewel de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet exact kan vaststellen welke handelingen wanneer hebben plaatsgevonden, volgt zowel uit de verklaring van aangeefster als die van verdachte dat de ontuchtige handelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2015 tot en met 2 april 2022. De rechtbank duidt het onder 1 en 2 ten laste gelegde als zijnde één samenhangend geheel van strafbare gedragingen en overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde periode als geheel het volgende. De rechtbank stelt vast dat verdachte en aangeefster elkaar in februari 2014 hebben leren kennen als stiefbroer en -zusje en dat medio 2014 de beide gezinnen zijn gaan samenwonen. Het aanraken en strelen van erogene zones van het lichaam van aangeefster door verdachte is kort daarna begonnen.
Uit de gedetailleerde verklaring van aangeefster - welke in overwegende mate steun vindt in de eigen verklaring van verdachte - leidt de rechtbank af dat er vervolgens sprake is geweest van een opbouw in de ernst van seksuele handelingen door verdachte. Dit handelen vormde een opmaat naar verdergaande seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van aangeefster. Op grond van de verklaring van zowel aangeefster als verdachte, stelt de rechtbank vast dat het seksueel binnendringen van aangeefster door verdachte, onder meer door zijn vinger(s) en diverse voorwerpen in de vagina van
aangeefster te brengen, zeer frequent heeft plaatsgevonden, is aangevangen ver voordat aangeefster de leeftijd van twaalf jaar had bereikt en heeft geduurd tot de datum waarop aangeefster een informatief gesprek met de politie is aangegaan, te weten 2 april 2022. Gelet op het vorengaande acht de rechtbank de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook met een seksspeeltje het lichaam van aangeefster is binnengedrongen. Nu verdachte dit onderdeel van de tenlastelegging ontkent en, anders dan uit de enkele verklaring van aangeefster, uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich hier schuldig aan heeft gemaakt zal verdachte in zoverre partieel worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot 28 juni 2020 te Emmen, met [slachtoffer] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meermalen handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte - zakelijk weergegeven - zijn, verdachtes, vingers en voorwerpen (een lijm- en markeerstift en pen) in de vagina gebracht en met zijn, verdachtes, tong aan de vagina gelikt en de vagina en de borsten met zijn, verdachtes, handen betast en die [slachtoffer] zijn, verdachtes, penis laten betasten en aftrekken;
2.
hij in de periode van 28 juni 2020 tot 2 april 2022 te Emmen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten - zakelijk weergegeven - het brengen van zijn, verdachtes, vingers en voorwerpen (een lijm- en markeerstift en pen) in de vagina en het met zijn, verdachtes, tong likken aan de vagina en het met zijn, verdachtes, handen betasten van de vagina en de borsten en het door die [slachtoffer] laten betasten en aftrekken van zijn, verdachtes, penis.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf, zijnde een werkstraf, voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit aan verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Gelet op de ernst van de ten laste gelegde feiten acht de raadsman oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 15 november 2023, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2015 tot 2 april 2022 schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefzusje. De door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen begonnen reeds toen het slachtoffer zes jaar oud was en zijn pas geëindigd op het moment dat het slachtoffer besloot middels een informatief gesprek met de politie te gaan praten, te weten 2 april 2022. Verdachte is zes jaar ouder dan het slachtoffer en was zelf twaalf jaar oud bij aanvang van de door hem gepleegde ontuchtige handelingen en twintig jaar oud toen er een einde kwam aan het door hem gepleegde ontucht. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem als oudere stiefbroer mocht stellen, maar heeft hij tevens een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Juist in een omgeving en bij familieleden waar, respectievelijk waarbij, het slachtoffer zich veilig en onbezorgd had moeten kunnen voelen.
Verdachte heeft het slachtoffer gedurende een periode van meer dan zeven jaren meermaals doelbewust opgezocht wanneer zij beide in hetzelfde (ouderlijk) huis verbleven - onder meer wanneer het slachtoffer op haar slaapkamer verbleef - om het slachtoffer ontuchtige handelingen te laten ondergaan of te doen laten verrichten. Door het slachtoffer toestemming te geven langer op te blijven wanneer hij op het slachtoffer paste en het slachtoffer beloningen in het vooruitzicht te stellen bij het ondergaan of uitvoeren van bepaalde handelingen, heeft verdachte meermalen bewust en moedwillig een setting gecreëerd waarin het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn stiefzusje mogelijk werd. Verdachte heeft door aldus te handelen enkel gedacht en gehoor gegeven aan zijn eigen drang om seksualiteit te ontdekken en er blijk van gegeven hierin geen rem of sturing te hebben ervaren. Verdachte heeft zich hierbij geen enkele rekenschap gegeven van de zeer jonge leeftijd, seksuele onwetendheid en gevoelens van het slachtoffer.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lang te kampen hebben met de gevolgen hiervan, te meer wanneer zij op een dergelijk jonge leeftijd hiermee worden geconfronteerd. Reden waarom de wetgever kinderen in die leeftijdsfase heeft willen beschermen tegen het ondergaan van verregaande seksuele handelingen, zoals in het onderhavige geval sprake van is geweest. Uit de namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring en de toelichting op de door het slachtoffer gevorderde immateriële schadevergoeding blijkt dat zij nog steeds kampt met de psychische gevolgen van het handelen door verdachte, hiervoor beeldende therapie volgt en tevens traumabehandeling gewenst is. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank voorts rekening met de houding van verdachte en het feit dat verdachte er blijk van heeft gegeven het foutieve karakter van zijn handelen thans in te zien. De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten zelf ook minderjarig was - bij aanvang van de bewezen verklaarde periode twaalf jaar - en gelooft verdachte in zijn verklaring dat hij het verwerpelijke karakter van zijn handelen en de ernst daarvan destijds niet heeft beseft. Het pleit in het voordeel van verdachte dat hij, gelet op zijn houding ter terechtzitting, verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn handelen en tot op zekere hoogte openheid van zaken heeft gegeven.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hoewel de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een risicofactor ziet in het sociaal-emotioneel functioneren van verdachte, ziet de Raad op vrijwel alle gebieden beschermende factoren en concludeert zij dat er een zeer lage kans is dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit. Gelet op het voorgaande, in combinatie met de conclusie dat bij verdachte niet gesproken kan worden van een duidelijk seksueel of antisociaal profiel, is er naar het oordeel van de Raad geen noodzaak tot het inzetten van een specialistische interventie op het gebied van zedenproblematiek. Voorts is de Raad van oordeel dat - mede gelet op de stappen die verdachte reeds ten aanzien van de aanvankelijk geconstateerde risicofactoren heeft gemaakt - inzet van een gedragsinterventie of toezicht door de reclassering niet noodzakelijk is. In het bijzonder overweegt de Raad dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie noch een voorwaardelijke jeugddetentie passend is, omdat deze strafmodaliteiten naar het oordeel van de Raad in pedagogisch opzicht geen toegevoegde waarde zullen hebben. De Raad adviseert daarom aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Hoewel de aard, ernst en duur van de bewezen verklaarde feiten in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigt, is de rechtbank, alles afwegende en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met de raadsman en officier van justitie van oordeel dat oplegging daarvan in het onderhavige geval niet passend is. Om de ernst van het handelen door verdachte en de gevolgen die dit heeft gehad voor het slachtoffer te benadrukken ziet de rechtbank, ondanks een laag recidiverisico en het ontbreken van een pedagogische meerwaarde, wel aanleiding aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden op te leggen met een proeftijd van twee
jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf, zijnde een werkstraf, voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 596,24 ter vergoeding van materiële schade en 25.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer] gevorderde materiële schadevergoeding (ad 596,24), zijnde afgeleide schade, voldoende is onderbouwd en in zoverre voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer] gevorderde materiële schadevergoeding voldoende is onderbouwd en de vordering in zoverre voor toewijzing vatbaar is. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag sterk moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Gevorderde materiële schade
De benadeelde partij heeft onder meer vergoeding gevorderd van de gemaakte reiskosten ten behoeve van bezoeken aan een advocaat en een bezoek aan de officier van justitie. De rechtbank merkt in dit verband op dat de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling geven van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld. Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verlet- en verblijfskosten kent de proceskostenregeling geen vergoeding. De gevorderde reiskosten voor de bezoeken aan een advocaat en het bezoek aan de officier van justitie (ad 138, 60) worden daarom afgewezen. Nu in de onderhavige voegingsprocedure de benadeelde partij met behulp van een gemachtigde heeft geprocedeerd, die ook ter terechtzitting de vordering heeft toegelicht, is de rechtbank van oordeel dat ook de gevorderde reiskosten die zijn gemaakt om de zitting van 30 november 2023 bij te wonen (ad 36,30) moeten worden afgewezen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn gesteld, noch gebleken.
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten, voor zover zij zien op reiskosten die zijn gemaakt voor het bezoeken van een therapeut, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij voornoemde schade heeft geleden en dat deze
schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De gevorderde materiële schadevergoeding, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van 421,34, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2022.
Gevorderde immateriële schade
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. Uit de onderbouwing van de vordering en de bijgevoegde stukken blijkt dat aangeefster beeldende therapie volgt ter behandeling van haar psychische klachten en tevens traumabehandeling gewenst is. Uit de toelichting op de vordering en de door de raadsvrouw, namens aangeefster, ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat de bewezen verklaarde feiten vergaand en langdurig hebben ingegrepen op het zelfvertrouwen en de eigenwaarde van aangeefster en nog steeds ingrijpen op het leven van aangeefster. Daarnaast brengen de aard, ernst en duur van de normschending door verdachte naar het oordeel van de rechtbank mee dat de daaruit voor de benadeelde partij voortvloeiende nadelige gevolgen, zoals beschreven en toegelicht in de overgelegde stukken, ook zonder verdere onderbouwing zozeer voor de hand liggen, dat aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek zonder meer kan worden aangenomen. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de geleden immateriële schade wordt naar redelijkheid en billijkheid geschat op 10.000,00. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schadevergoeding tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2022, en de gevorderde immateriële schadevergoeding voor het overige afwijzen. Samenvattend zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een totaalbedrag van 10.421,34, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf 2 april 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoewel verdachte gedurende dertien maanden van de bewezen verklaarde periode waarbinnen de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, maar gedurende het overgrote deel van die periode wél de leeftijd van veertien jaren had bereikt, wordt de vordering - ook voor zover deze betrekking heeft op het handelen van verdachte vóór zijn veertiende levensjaar - in zijn geheel geacht te zijn gericht tegen verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 150 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
10.421,34(zegge: tienduizend vierhonderdeenentwintig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2022.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van
10.421,34(zegge: tienduizend vierhonderdeenentwintig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2022. Dit bedrag bestaat uit 421,34 aan materiële schade en
10.000,00 aan immateriële schade.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, dat gijzeling voor de duur van 0 dagen kan worden toegepast.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Eising, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R. Baluah en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. M. Mans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2023.