ECLI:NL:RBNNE:2023:5054

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
C/18/228286 / FA RK 23-6157
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorg- en omgangsregeling in echtscheidingsprocedure met internationale aspecten

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 1 december 2023 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man heeft verzocht om voorlopige voorzieningen, waaronder een zorgregeling voor zijn kinderen, [naam kind 2] en [naam kind 3], en een omgangsregeling met [naam kind 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag uitoefenen over [naam kind 2] en [naam kind 3], en dat de man sinds het uiteengaan van partijen wekelijks zorg heeft voor deze kinderen van donderdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur. De vrouw heeft verzocht om wijziging van deze regeling, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de huidige regeling in het belang van de kinderen moet worden voortgezet om rust en duidelijkheid te bieden. De rechtbank heeft ook de noodzaak erkend van een omgangsregeling tussen de man en [naam kind 1], waarbij is vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hen. De rechtbank heeft besloten dat [naam kind 1] in ieder geval één dag en één nacht per week omgang heeft met de man, met de mogelijkheid om deze regeling uit te breiden na verloop van tijd. De rechtbank heeft partijen ook verwezen naar het ONS-traject van Elker voor verdere begeleiding in de zorg- en opvoedingstaken. De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming en de GI betrokken bij de verdere procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummer: C/18/228286 / FA RK 23-6157
beschikking voorlopige voorzieningen van 1 december 2023
in de zaak van
[naam vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen "de man",
advocaat: mr. M.A.E. Dekens, kantoorhoudende te Assen,
en
[naam moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. J.G. Brands, kantoorhoudende te Groningen.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna ook te noemen "de Raad",
locatie Groningen.
De rechtbank merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen "de GI", gevestigd te Groningen.

1.Het procesverloop

1.1.
De man heeft zich tot de rechtbank gewend met een verweerschrift, tevens inhoudend zelfstandige verzoeken, in het kader van de echtscheiding en een verzoekschrift strekkende tot het treffen van voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 821 in samenhang met artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna "Rv"). Dit verzoek is op 31 oktober 2023 door de rechtbank ontvangen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord de man, bijgestaan door zijn advocaat, de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en Y. Li, tolk Chinees, C.E.M. Scholte op Reimer, die de Raad vertegenwoordigt en J. Dijkstra, die de GI vertegenwoordigt.
1.3.
Bij proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 november 2023 zijn partijen doorverwezen voor deelname aan het traject "Ouderschap na Scheiding"(hierna "ONS-traject") van Elker.
1.4.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking wordt gegeven.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en de daarop gegeven toelichting tijdens de mondelinge behandeling.
2.2.
Partijen zijn op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk] , met elkaar gehuwd.
2.3.
Uit een vorige relatie heeft de vrouw een kind gekregen, namelijk de nu negen jaar oude
[naam kind 1], hierna te noemen " [naam kind 1] ", die is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.4.
Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] wordt uitgeoefend door de vrouw. De biologische vader van [naam kind 1] is niet in beeld.
2.5.
De man en de vrouw zijn de ouders van de nu drie jaar oude
[naam kind 2], hierna te noemen " [naam kind 2] ", die is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en de nu twee jaar oude
[naam kind 3], hierna te noemen " [naam kind 3] ", die is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.6.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over [naam kind 2] en [naam kind 3] .
2.7.
De man, de vrouw en de kinderen zijn in januari 2022 samen met [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] vanuit China naar Nederland verhuisd.
2.8.
De vrouw en [naam kind 1] hebben de Chinese nationaliteit. De man, [naam kind 2] en [naam kind 3] hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.9.
[naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] wonen samen met de vrouw tijdelijk bij [woonvoorziening] .
2.10.
Bij beschikking van 13 december 2022 zijn [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] onder toezicht gesteld van de GI tot 13 september 2023. Bij beschikking van 6 september 2023 is de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] verlengd tot 13 september 2024.

3.Het geschil

3.1.
De man verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige zorg- c.q. omgangsregeling vast te stellen tussen de man en [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 1] , waarbij de kinderen wekelijks van donderdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven en daarnaast in onderling overleg tussen partijen af te spreken de helft van de vakanties en feestdagen.
3.2.
De man heeft sinds het uiteengaan van partijen wekelijks van donderdag 19.00 uur tot zondag 19.00 de zorg voor [naam kind 2] en [naam kind 3] . [naam kind 1] gaat echter niet mee in deze zorgregeling. Ondanks dat de man niet belast is met het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en hij hem niet heeft erkend, beschouwt hij [naam kind 1] als zijn zoon en hij is van mening dat hij in een nauwe persoonlijke betrekking tot [naam kind 1] staat. De man heeft meerdere jaren in China en Nederland met [naam kind 1] in gezinsverband samengeleefd en hij is nauw betrokken geweest bij zijn verzorging en opvoeding. Er heeft inmiddels één omgangsmoment tussen de man en [naam kind 1] plaatsgevonden. Hij wil graag dat zijn band met [naam kind 1] in stand blijft en in dat kader vindt de man het belangrijk dat [naam kind 1] , net als [naam kind 2] en [naam kind 3] , meegenomen wordt in de zorgregeling. De man acht het schadelijk voor de ontwikkeling van [naam kind 1] wanneer er onderscheid wordt gemaakt tussen de kinderen en hij anders wordt behandeld dan [naam kind 2] en [naam kind 3] .
3.3.
De vrouw heeft mondeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. Op de eerste plaats is de vrouw van mening dat de huidige voorlopige zorgregeling tussen de man en [naam kind 2] en [naam kind 3] gewijzigd moet worden, zodat [naam kind 2] en [naam kind 3] vanaf vrijdagmiddag tot zondag bij de man zijn. Zij voert hiertoe aan dat de man enkele keren te laat is gekomen bij de overdracht van de kinderen op donderdagavond 19.00 uur en dat dit tijdstip sowieso te laat is gelet op de jonge leeftijd van de kinderen. Op de tweede plaats vindt de vrouw dat de zorgregeling gewijzigd moet worden, omdat zij ook graag één weekend per drie weken de kinderen bij zich wil hebben. Op dit moment zijn [naam kind 2] en [naam kind 3] ieder weekend bij de vader waardoor er geen tijd over blijft om leuke dingen te ondernemen. Daarbij komt dat de vrouw de woonsituatie van de man niet wenselijk vindt voor de kinderen, zo zou het huis te klein zijn.
3.4.
Ten aanzien van [naam kind 1] merkt de vrouw het volgende op. De vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over [naam kind 1] , de man heeft [naam kind 1] niet erkend. Hoewel de man zich beroept op family life met [naam kind 1] , stelt de vrouw dat de werkelijkheid een andere is. Zo zou de man in China niet betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] , zij hebben alleen in Nederland in gezinsverband samengeleefd. Daarbij komt dat [naam kind 1] liever geen omgang heeft met de man, vanwege de (fysieke) strijd die hij heeft gezien tussen partijen. De vrouw is dan ook van mening dat het niet wenselijk is dat er een omgangsregeling wordt vastgelegd tussen [naam kind 1] en de man, die geen gezag over hem heeft en hem ook niet heeft erkend terwijl de kans op mislukken van die omgangsregeling in de ogen van de vrouw groot is.
3.5.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het advies van de Raad en de GI

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat de man en de vrouw inmiddels een intakegesprek hebben gehad bij Elker voor deelname aan het ONS-traject. Dit traject kent een moeizame start. Wat voorliggend lijkt te zijn is dat de vrouw op dit moment erg boos is op de man en veel verwijten richting hem uit. Zo benoemt zij in het bijzijn van de kinderen dat de man een psychopaat zou zijn en spreekt ze negatief over de man richting de kinderen. Gelet op de strijd tussen de ouders is de GI van mening dat de kinderen, en met name [naam kind 1] , in een loyaliteitsconflict verkeren. De jeugdbeschermer van de GI heeft inmiddels twee gesprekken met [naam kind 1] gevoerd. In deze gesprekken kom naar voren dat [naam kind 1] een negen jaar oude jongen is die zijn mening goed kan verwoorden, maar het beeld is ook dat het voor [naam kind 1] moeilijk is om de vrijheid te voelen om omgang te hebben met de man. [naam kind 1] heeft aangegeven dat hij veel plezier had met de man en dat hij ook wel eens samen met zijn broertje en zusje mee zou willen gaan naar de man. De GI vindt het problematisch dat de strijd tussen de ouders nu gericht is op de vraag of [naam kind 1] in juridische zin omgang met hebben met de man, terwijl zijn broertje en zusje met een andere juridische positie dit wel mogen. Daarom adviseert de GI om een omgangsregeling voor [naam kind 1] vast te leggen.
4.2.
De Raad adviseert dat er een omgangsregeling wordt vastgelegd tussen [naam kind 1] en de man. Voor de ontwikkeling van [naam kind 1] is het belangrijk dat hij contact heeft met de man, mede gelet op het loyaliteitsconflict waar hij zich in bevindt. Het is daarbij wel belangrijk dat er enige vorm van opbouw zal plaatsvinden in de omgangsmomenten tussen [naam kind 1] en de man. Het heeft de voorkeur van de Raad dat de ouders binnen het ONS-traject gezamenlijk tot afspraken komen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij zij ook de omgangsregeling voor [naam kind 1] bespreken. Verder adviseert de Raad om op dit moment geen wijzigingen aan te brengen in de voorlopige zorgregeling zoals die geldt voor [naam kind 2] en [naam kind 3] . In de bodemprocedure kan beter onderzocht worden wat in het belang van [naam kind 2] en [naam kind 3] wenselijk is en de kinderen zijn aan de huidige regeling gewend.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of voor de duur van de echtscheidingsprocedure een voorlopige zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgelegd dient te worden. Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling toekomt, zal de rechtbank gelet op de internationale aspecten van de zaak eerst moeten beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en wanneer dat zo is, welk recht van toepassing is op het verzoek.
De rechtsmacht en het toepasselijk recht
5.2.
De man heeft de rechtbank gevraag om voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 822 Rv te treffen. De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ziet op de (uitoefening van) ouderlijke verantwoordelijkheid. De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 1 lid 1 sub b in samenhang met artikel 7 lid 1 Brussel II-ter rechtsmacht in kwesties van ouderlijke verantwoordelijkheid. [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] hebben hun gewone verblijfsplaats in Nederland. Uit artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 blijkt dat Nederlands recht van toepassing is op zaken die zien op een zorgregeling.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is gericht op het verkrijgen van een ordemaatregel in een situatie waarin een beslissing in de hoofdzaak (de echtscheidingsprocedure) niet kan worden afgewacht. Tegen die achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
De zorgregeling tussen de man en [naam kind 2] en [naam kind 3]
5.4.
Op grond van artikel 822, eerste lid, aanhef en onder d, Rv kan de rechtbank bij beschikking voor de duur van het geding een zorgregeling vaststellen. Bij het uiteengaan van partijen hebben zij afgesproken dat [naam kind 2] en [naam kind 3] wekelijks van donderdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam kind 2] en [naam kind 3] in het kader van het verdelen van de zorg- en opvoedingstaken bij de man verblijven, maar er bestaat wel verschil van mening over de duur en de frequentie. De man verzoekt om de huidige regeling door te laten lopen, de vrouw vindt echter dat [naam kind 2] en [naam kind 3] van vrijdag tot zondag bij de man zouden moeten verblijven. Daarnaast wil de vrouw graag dat [naam kind 2] en [naam kind 3] ook één weekend per drie weken bij haar verblijven. De Raad heeft geadviseerd om de huidige voorlopige zorgregeling voor [naam kind 2] en [naam kind 3] vast te stellen, waarbij de ouders in het kader van het ONS-traject onder begeleiding van Elker nadere afspraken kunnen maken over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken.
5.5.
De rechtbank overweegt als volgt. [naam kind 2] en [naam kind 3] zijn twee jonge kinderen die de afgelopen tijd veel veranderingen hebben meegemaakt. Niet alleen zijn [naam kind 2] en [naam kind 3] met hun ouders van China naar Nederland verhuisd, nadien zijn de ouders uit elkaar gegaan en zijn ze met de moeder vertrokken naar een opvang. Vanwege de ernstige zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen zijn zij onder toezicht gesteld van de GI. Daarnaast zijn ze getuige geweest van de spanningen tussen de ouders en worden zij blootgesteld aan de echtscheidingsstrijd, wat naar het oordeel van de rechtbank niet tegemoetkomt aan de belangen van de kinderen. Wat voor [naam kind 2] en [naam kind 3] al enkele maanden niet veranderd is, is dat zij wekelijks van donderdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven. De rechtbank is van oordeel, en daarin volgt de rechtbank het advies van de Raad, dat dit voor de duur van de echtscheidingsprocedure ook zo moet blijven. Het is op dit moment voor [naam kind 2] en [naam kind 3] van belang dat er rust en duidelijkheid komt, wat met zich brengt dat wijzigingen zo veel mogelijk beperkt moeten worden. De rechtbank overweegt verder dat de ouders in het kader van het ONS-traject met elkaar afspraken zullen moeten maken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, wat mogelijk een verandering voor [naam kind 2] en [naam kind 3] met zich zal brengen. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar zorgen ten aanzien van de huisvesting van de man nu partijen eerder aldaar als gezin hebben gewoond.
5.6.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verzoek van de man ten aanzien van een voorlopige zorgregeling zal toewijzen, inhoudende dat [naam kind 2] en [naam kind 3] voor de duur van echtscheidingsprocedure wekelijks van donderdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen zullen worden verdeeld.
De contactregeling tussen de man en [naam kind 1]
5.7.
De rechtbank stelt voorop dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouder(s) en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dat recht wordt gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a, eerste lid, BW, en, voor het kind niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9, derde lid, IVRK en artikel 24, derde lid, Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a, derde lid, BW limitatief opgesomde gronden.
5.8.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of tussen de man en [naam kind 1] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 8 EVRM en artikel 1:377a, eerste lid, BW. De man is noch de biologische, noch de juridische vader van [naam kind 1] . De man en de vrouw kregen een relatie in 2018, toen [naam kind 1] vier jaar oud was. In 2019 zijn partijen getrouwd en sindsdien heeft de man met [naam kind 1] in gezinsverband samengeleefd. Partijen zijn weliswaar verdeeld over de vraag welk deel van de verzorging de man gedurende de samenwoning op zich nam, maar vast staat dat [naam kind 1] gedurende een aanzienlijk deel van zijn leven is opgegroeid in het gezin van de moeder en de man. [naam kind 1] heeft vanaf dat hij zes maanden oud was geen contact meer gehad met zijn biologische vader. Tot het uiteengaan van partijen heeft de man als 'sociale ouder' voor [naam kind 1] gefungeerd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat tussen de man en [naam kind 1] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a BW en een band die kan worden aangemerkt als family life in de zin van artikel 8 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de man om een ordemaatregel ten aanzien van [naam kind 1] vast te stellen eveneens kan worden beoordeeld op grond artikel 822 Rv nu is vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking is tussen de man en [naam kind 1] .
5.9.
De man beroept zich erop dat hij een band heeft gekregen met [naam kind 1] , die belangrijk voor hem was en is. Hij mist [naam kind 1] en hij wil niet dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de kinderen. Daarom wil hij graag dat [naam kind 1] , net als [naam kind 2] en [naam kind 3] , meegaat in de voorlopige zorgregeling. De vrouw voert daarentegen aan dat de situatie tussen de man en [naam kind 1] anders ligt dan door de man wordt geschetst. [naam kind 1] zou veel hebben meegekregen van de (gewelddadige) relatie van partijen, waardoor hij bang is geworden voor de man. Volgens haar wil [naam kind 1] ook geen contact met de man en zij verzet zich tegen een omgangsregeling.
5.10.
Vast staat dat in elk geval de beëindiging van de relatie tussen partijen zeer spanningsvol is geweest en dat er nu ook nog sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen partijen. Sinds het uiteengaan van partijen heeft [naam kind 1] één keer omgang gehad met de man. De Raad en de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd dat het voor de ontwikkeling van [naam kind 1] wenselijk is dat hij gelijk wordt behandeld als [naam kind 2] en [naam kind 3] . [naam kind 1] verkeert in een loyaliteitsconflict tussen de ouders en hij ervaart onvoldoende vrijheid om aan te geven dat hij ook tijd met de man door wil brengen. Daarbij komt dat [naam kind 1] door de vrouw wordt belast met de echtscheidingsproblematiek, wat onbelast contact tussen [naam kind 1] en de man in de weg staat. De rechtbank volgt het advies van de Raad, in die zin dat [naam kind 1] in ieder geval één dag en één nacht per week omgang heeft met de man, samen met [naam kind 2] en [naam kind 3] . Onder regie van de GI dient deze omgangsregeling uitgebreid te worden, zodat na verloop van drie maanden na heden [naam kind 1] ook van donderdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijft, net als [naam kind 2] en [naam kind 3] . Het is aan de ouders om onder begeleiding van Elker en binnen het ONS-traject om samen afspraken te maken over een definitieve contactregeling tussen [naam kind 1] en de man.
Deelname aan het traject Ouderschap na Scheiding
5.11.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat partijen reeds een intake hebben gehad bij Elker voor deelname aan het ONS-traject. Partijen hebben zich bereid verklaard deel te nemen aan het traject en de rechtbank verzocht om dit traject “over te nemen” en partijen door te verwijzen door de rechtbank zodat de rechtbank de beschikking krijgt over de rapportage en de procedure gevolgd wordt zoals gebruikelijk is bij het Uniform Hulp Aanbod. Naar het oordeel van de rechtbank is dit traject het meest passend, gezien de aard van de problematiek en de geschillen van partijen.
5.12.
Bij proces-verbaal van doorverwijzing van 30 november 2023 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het ONS-traject van Elker. De rechtbank verzoekt Elker om op de na te melden roldatum, of zoveel eerder als mogelijk is, of bij vroegtijdige beëindiging, bij de rechtbank de eindrapportage over het verloop van het ONS-traject in te dienen in de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/18/225500 / FA RK 23-4114.
5.13.
De rechtbank zal binnen twee weken na ontvangst deze eindrapportage doorzenden aan de advocaten van partijen en hen in de gelegenheid stellen daarom binnen een termijn van twee weken te reageren en daarbij aan te geven of zij een mondelinge behandeling noodzakelijk achten.
5.14.
Als het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat, verzoekt de rechtbank Elker de eindrapportage ook tegelijkertijd te zenden naar de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Groningen. Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht om binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren en, als de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen.
5.15.
De rechtbank zal binnen twee weken na ontvangst voornoemde informatie van de Raad doorzenden aan de advocaten van partijen.
5.16.
Deze beschikking geldt ook als opdracht aan de Raad in de bodemprocedure om een onderzoek te verrichten naar de verdeling van de zorg-/omgangsregeling tussen de ouders ten aanzien van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] indien het ONS-traject niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.17.
Artikel 824 Rv bepaalt dat tegen een op grond van artikel 822 Rv gegeven beschikking geen hogere voorziening open staat (behoudens cassatie in het belang der wet). Hieruit volgt dat een uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een voorlopige voorziening niet nodig is. De rechtbank zal dat verzoek daarom afwijzen.
5.18.
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing moet worden genomen.

6.De beslissing

De rechtbank:
voor de duur van de echtscheidingsprocedure
6.1.
stelt een zorgregeling vast tussen de man en [naam kind 2] ( [naam kind 2] ) en [naam kind 3] ( [naam kind 3] ) die inhoudt dat zij voor de duur van echtscheidingsprocedure wekelijks van donderdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen zullen worden verdeeld;
6.2.
stelt een omgangsregeling vast tussen de man en [naam kind 1] ( [naam kind 1] ) die inhoudt dat hij in ieder geval één dag en één nacht per week omgang heeft met de man, samen met [naam kind 2] en [naam kind 3] . Onder regie van de GI dient deze omgangsregeling uitgebreid te worden, zodat na verloop van drie maanden na heden [naam kind 1] ook van donderdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijft;
6.3.
verzoekt de hulpverlenende instantie Elker uiterlijk op de rolzitting van
7 mei 2024, of zoveel eerder als mogelijk, in de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/18/225500 / FA RK 23-4114 de eindrapportage over het verloop van het traject Ouderschap na Scheiding aan de rechtbank te overleggen;
6.4.
stelt (de advocaten van) partijen in de gelegenheid om uiterlijk twee weken na ontvangst van voormelde eindrapportage te reageren op deze eindrapportage;
6.5.
verzoekt de Raad bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is en de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren, en, als dat het geval is, onderzoek te verrichten naar de verdeling van de zorg-/omgangsregeling tussen de ouders ten aanzien van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] en daarover bij de rechtbank een rapport met advies in te dienen in de echtscheidingsprocedure tussen partijen, bij de rechtbank bekend onder nummer C/18/225500 / FA RK 23-4114;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.R. Bosker, (kinder)rechter, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023.
fn: PGdeB