ECLI:NL:RBNNE:2023:504

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
LEE 22/3423
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang

In de uitspraak van 10 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De zaak betreft een verzoekster die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Fryslân, waarin verbeurde dwangsommen van € 90.000,- werden ingevorderd. Verzoekster had op 6 oktober 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening op 28 oktober 2022.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de voorlopige voorzieningenprocedure bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid een belangrijke rol. In dit geval was er sprake van een financieel geschil, en de voorzieningenrechter stelde vast dat een spoedeisend belang niet snel aangenomen kan worden. Verzoekster had niet onderbouwd dat de betaling van de dwangsommen zou leiden tot een onomkeerbare situatie, zoals faillissement of acute financiële nood.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde en wees het verzoek af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, in aanwezigheid van griffier D.S. Orlova, en is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3423

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.P. Otte),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie Fryslan, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 september 2022 (primaire besluit) heeft verweerder bij verzoekster verbeurde dwangsommen van € 90.000,- ingevorderd.
Verzoekster heeft op 6 oktober 2022 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 28 oktober 2022 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol. Nu bij verweerder een bezwaarschrift aanhangig is, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing van verweerder op dat bezwaar.
4. Wanneer er sprake is van een financieel geschil, zoals in deze zaak, wordt een spoedeisend belang niet snel aangenomen. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5. Verzoekster heeft desgevraagd bij brief van 17 november 2022 aangevoerd dat de dwangsom exorbitant hoog is. Verzoekster moet een dwangsom betalen voor een handeling die conform de verleende vergunning is, geen milieuschade toebrengt, een mooi schoon product oplevert en reeds voor het opleggen van de dwangsom is beëindigd. Hier behoort geen dwangsom bij die een onderneming naar een faillissement kan brengen.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster de term faillissement wel gebruikt, maar op geen enkele manier onderbouwt dat de dreiging daarvan zich ook voordoet. Ook voor het overige heeft verzoekster niet onderbouwd dat de betaling van de dwangsommen tot een onomkeerbare situatie leidt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat met het verzoek geen spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
7. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van D.S. Orlova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.