ECLI:NL:RBNNE:2023:5008

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
LEE 22/4548
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek inzake een openbare weg en de afwijzing daarvan door het college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek. Eiser had het college verzocht om handhavend op te treden omdat een openbare weg langs zijn agrarische perceel deels versperd was door een door een derde-belanghebbende geplaatste schutting. Het college had het verzoek afgewezen op de grond dat het versperde pad geen openbare weg zou zijn. De rechtbank heeft op 21 november 2023 geoordeeld dat het college ten onrechte het handhavingsverzoek heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk sprake is van een openbare weg, zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, en dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn standpunt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/4548

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.W. van Weert),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden,het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit [plaats] , derde-belanghebbende
(gemachtigde: mr. Ö Ekinci).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser.
1.1.
Het college heeft dit verzoek met het besluit van 25 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde mr. L. Laken-Steehouwer. Namens het college zijn verschenen P. Doldersum en K.P. Mettinkhof. Derde-belanghebbende is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers verzoek tot handhaving. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1
Derde-belanghebbende woont aan de [adres] te [plaats] (perceel gemeente Oosterhesselen, sectie C, nummer 4415). Langs de zijkant van het erf van deze woning loopt een pad, dat deels bestraat is en deels zandpad is. Het pad loopt van de Johannes Poststraat naar de Coevorderstraatweg.
4.2
Het pad ligt deels op het perceel van derde-belanghebbende en deels op perceel gemeente Oosterhesselen, sectie C, nummer 4409. Eiser is erfpachter van dit laatste perceel. Het betreft een agrarisch perceel.
4.3
Derde-belanghebbende had aan de zijkant van zijn erf een schutting en bestrating aangebracht.
4.4
Op 24 februari 2022 heeft eiser vervolgens een verzoek tot handhaving bij het college gedaan op de grond dat derde-belanghebbende de openbare weg heeft belemmerd.
4.5
Op 25 mei 2022 heeft het college dit verzoek afgewezen op de grond dat het niet zou gaan om een openbare weg.
4.6
Op 11 juli 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren kenbaar te maken tijdens een mondelinge hoorzitting op 7 september 2022 bij de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Coevorden (hierna: de commissie).
4.7
In bezwaar heeft eiser een leveringsakte van 8 november 1924 overgelegd, waarbij door de gemeente Hoogeveen meerdere percelen bouwland werden verkocht en geleverd aan [derde] . In deze akte is onder punt 5 het volgende opgenomen:
“De eigenaar van het bij deze verkochte is tegenover de gemeente Hoogeveen verplicht den rijweg over het verkochte aangebrachte, te allen tijde voor het openbaar verkeer open te stellen en als zoodanig te onderhouden. Iedere eigenaar is verplicht bij eventuele eigendomsoverdracht van dit verkochte deze verplichting op den nieuwe eigenaar te leggen en dit beding door de gemeente Hoogeveen te doen aannemen, op verbeurte van een boete van vijf duizend gulden ten behoeve van de gemeente Hoogeveen.”
4.8
Tijdens de hoorzitting heeft het college aangegeven niet bekend te zijn met de akte. Eiser heeft deze akte vervolgens op 9 september 2022 opgestuurd aan de commissie. De commissie heeft het college op 19 september 2022 om een reactie op deze akte gevraagd. Het college heeft op 29 september 2022 gereageerd richting de commissie. Deze reactie is niet doorgestuurd aan eiser.
4.9
Het college verklaart op 31 oktober 2022 het bezwaar ongegrond en laat het besluit van 25 mei 2022 in stand onder aanvulling van de motivering. Hiermee volgt het college het advies van de commissie.
Schending hoorplicht
5. Eiser stelt dat het advies van de commissie tot stand is gekomen zonder dat er voldoende hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. De commissie heeft het college ten onrechte nog in de gelegenheid gesteld om te reageren op de notariële akte van 1924. Het college heeft eiser vervolgens ten onrechte niet op de hoogte gebracht van de gegeven reactie en de commissie heeft eiser niet in de gelegenheid gesteld te reageren op de reactie van het college.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het zorgvuldiger zou zijn geweest als eiser in de gelegenheid zou zijn gesteld om te reageren op de reactie van het college. Eiser is hier evenwel niet door benadeeld omdat hij in beroep hieromtrent volledig naar voren heeft kunnen brengen wat hij wilde. Ter zitting is namens eiser aangegeven en is besproken, dat het daarom niet praktisch is om de zaak naar de commissie terug te verwijzen.
Overtreding
7.1
In deze procedure beoordeelt de rechtbank of het college het handhavingsverzoek van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Daartoe moet de rechtbank allereerst beoordelen of sprake is van een overtreding.
7.2
In artikel 2.10, eerste lid, van de Algemene plaatselijke Verordening 2020 van de gemeente Coevorden (APV) is het volgende opgenomen:
1.
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:
a.
het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg;
7.3
Tussen partijen is niet in geschil dat met de term ”de weg” in artikel 2.10 van de APV is bedoeld: openbare weg ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Het college meent dat de onderhavige weg niet openbaar is (zodat reeds daarom geen sprake is van een overtreding), terwijl eiser meent dat de weg wel openbaar is en de APV wordt overtreden. De vraag die de rechtbank derhalve allereerst moet beantwoorden is, of het hier een openbare weg betreft als bedoeld in de WVW.
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam gebleken dat het hier om een openbare weg gaat zoals bedoeld in de WVW. Er is sprake van een doorgaande verbinding tussen twee openbare wegen, de Johannes Poststraat en de Coevorderstraatweg, die bovendien aan de kant van de Johannes Poststraat direct uitkomt in het buurtschap Langerak, waar in ieder geval meerdere bedrijven zijn gevestigd. Niet weersproken is dat de weg voor eenieder toegankelijk is. Het college heeft voorts onvoldoende dan wel niet weerlegd (de stelling namens eiser) dat de weg door de jaren heen gebruikt is, en wordt, door scholieren, buurtbewoners, recreanten en soms ook gemotoriseerd verkeer, naast het gebruik door de gebruikers van de percelen. Gelet hierop, dient geoordeeld te worden dat de weg als openbaar kan worden gekwalificeerd en als zodanig ook steeds gebruikt is. Los hiervan, lijkt ook uit de akte van 1924 te blijken dat de onderhavige weg als openbaar bedoeld is. Thans heeft het college onvoldoende aangetoond dat deze akte mogelijk een andere weg betreft.
7.5
Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het college het handhavingsverzoek ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat er geen sprake is van een openbare weg (en er derhalve ook geen sprake kan zijn van belemmering van een openbare weg). Het beroep is gegrond.
7.6
Dit betekent dat het college opnieuw dient te beslissen op het bezwaar. In dit nieuw te nemen besluit zal het college als uitgangspunt moeten nemen dat er sprake is van een openbare weg en dan vervolgens dient te bezien of voor het overige strijd bestaat met hetgeen is opgenomen in artikel 2.10 van de APV. In dat kader is van belang dat ter zitting is gebleken dat de schutting (op dit moment) is verwijderd naar aanleiding van het civiele vonnis van deze rechtbank van 15 maart 2023 [1] en dat er op dit moment geen sprake is van een belemmering van de openbare weg. Het college zal deze situatie evenwel dienen te beoordelen op het moment van het nemen van een nieuw besluit op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.2
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 oktober 2022;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.C/19/140288/HA ZA 22-94.