2.13.De navorderingsaanslag is met dagtekening 1 april 2023 opgelegd. De inspecteur heeft daarbij het inkomen uit werk en woning met € 8.900 gecorrigeerd, bestaande uit € 10.348 winstaandeel min € 1.448 MKB-winstvrijstelling.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de (navorderings)aanslagen terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de winstverdeling en de arbeidsbeloning zakelijk?
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de winstverdeling en de aan haar partner toegekende arbeidsbeloning zakelijk zijn en dat de inspecteur deze fiscaal had moeten volgen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Onder zakelijk handelen moet worden verstaan: handelen zoals onafhankelijke partijen dat tegenover elkaar zouden doen. Er moet dus worden geabstraheerd van motieven die kunnen voortvloeien uit banden van familie of vriendschap. Als uitgangspunt geldt in het zakelijk verkeer dat iemand die arbeid verricht daarvoor een redelijke vergoeding nastreeft. In dat licht is het toekennen van een arbeidsbeloning aan de partner van eiseres naar het oordeel van de rechtbank in beginsel zakelijk, nu niet in geschil is dat hij de arbeid heeft verricht in de onderneming. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een onafhankelijke derde akkoord zou zijn gegaan met een arbeidsbeloning van € 35.000. Zo is niet duidelijk waarop de hoogte van die arbeidsbeloning, mede in het licht van de omzet, is gebaseerd. Gelet op de (ook in het verleden en de na 2020) behaalde omzetten gaat dit bedrag zover uit boven wat er uiteindelijk aan resultaat resteert, dat niet zonder deugdelijke toelichting, die ontbreekt en desgevraagd niet werd gegeven, kan worden gezegd dat het op zakelijke gronden berust. Dit zou wellicht anders kunnen zijn als er zicht zou zijn op een hogere resultaatverwachting in de (nabije) toekomst. Dat is echter niet gesteld of aannemelijk gemaakt. Op de zitting is daarentegen verklaard dat de bedrijfsvoering als gevolg van persoonlijke omstandigheden bij eiseres en haar partner ver is achtergebleven bij wat hen voor ogen stond bij het oprichten van de vof.
7. De rechtbank is van oordeel dat eveneens niet aannemelijk is gemaakt dat de 50/50 winstverdeling op zakelijke gronden berust. Uit de stukken volgt dat eiseres gedurende de in geding zijnde jaren in loondienst was bij een thuiszorgorganisatie. Gesteld, noch gebleken is dat zij arbeid heeft ingebracht binnen de onderneming. Als dat al het geval zou zijn geweest dan is het in elk geval niet in dezelfde verhouding geweest als haar partner. Ook is gesteld, noch gebleken dat zij en zo ja wat zij anderszins heeft ingebracht in de vof. In die omstandigheden vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde zou hebben ingestemd met een 50/50 winstverdeling. Eiseres heeft tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat dit wel het geval zou zijn.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) zijn geschonden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er abbb zijn geschonden. Eiseres heeft daartoe niets concreets aangevoerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mocht de inspecteur voor 2020 wel navorderen?
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inspecteur voor 2020 niet mocht navorderen, omdat hij niet beschikte over een nieuw feit. De inspecteur heeft volgens eiseres de aanslag bewust niet tegengehouden, terwijl hij dit wel had kunnen doen. Er is geen sprake van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, onderdeel b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), aldus eiseres.
11. De inspecteur is van mening dat hij wel bevoegd was om na te vorderen, omdat er bij de aanslagregeling sprake was van een kenbare fout in de zin van artikel 16, lid 2, onderdeel c van de AWR.
12. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 16, lid 2, onderdeel c, van de AWR zonder een nieuw feit kan worden nagevorderd als sprake is van een zogenaamde kenbare fout. Onder fout in de zin van deze bepaling moet worden verstaan: elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten, maar ook andere fouten zoals ‘fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften’, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld.
13. Gelet op de feiten (2.10) en de in zijn brief van 7 november 2023 door de inspecteur gegeven toelichting begrijpt de rechtbank dat de inspecteur niet van plan was om een definitieve aanslag IB/PVV 2020 op te leggen conform de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een fout zoals onder 12. omschreven. Artikel 16, lid 2, onderdeel c, van de AWR zegt dat een fout in elk geval kenbaar is, als de te weinig geheven belasting ten minste 30% van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt. Nu ook dat hier het geval is, immers de verschuldigde belasting is bij de primaire aanslag vastgesteld op € 2.272 en bij de navorderingsaanslag op € 6.476, is de conclusie van de rechtbank dat er sprake is van een kenbare fout en dat de inspecteur bevoegd was om na vorderen.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de belastingrente terecht in rekening gebracht en is het rentepercentage niet te hoog?
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag 2019, gelet op de datum van 2 september 2022, ten onrechte rente in rekening heeft gebracht over de periode van 2 september 2022 tot en met 14 oktober 2022. Als de aanslag op 2 september 2022 wordt betaald dan wordt anderhalve maand te veel rente betaald volgens eiseres.
16. De inspecteur heeft een berekening van de belastingrente overgelegd en ter onderbouwing van de in rekening gebrachte belastingrente verwezen naar de artikelen 30fc en 30hb van de AWR.
17. De rechtbank overweegt dat uit de wettelijke bepalingen waarnaar door de inspecteur is verwezen, volgt dat de rente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden na het betreffende kalenderjaar tot de uiterste betaaltermijn van de aanslag, in dit geval 14 oktober 2022. De rentebeschikking is dus in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen. Nu voorts niet is gebleken dat er daadwerkelijk voor 14 oktober 2022 is betaald en dat er dus te veel rente zou zijn betaald, slaagt deze grond evenmin
18. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de (navorderings)aanslagen in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-Van Helden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2023.
w.g. griffier
w.g. rechter
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.