ECLI:NL:RBNNE:2023:4969

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
189569
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag over minderjarige na verblijf bij de man en afwachten van raadsonderzoek

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, d.d. 8 november 2023, is de wijziging van het gezag over de minderjarige [minderjarige A] aan de orde. De rechtbank heeft eerder op 20 juli 2023 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man moest informeren over de gezondheid van de kinderen. Na een aantal incidenten, waaronder het weglopen van [minderjarige A] bij de vrouw, verblijft hij nu volledig bij de man. De man heeft aangegeven dat hij het gezag over [minderjarige A] wil, omdat hij tegen problemen aanloopt zonder dit gezag, zoals het verkrijgen van informatie van de huisarts en school. De vrouw is van mening dat het raadsonderzoek afgewacht moet worden voordat er een beslissing over het gezag wordt genomen.

De rechtbank overweegt dat de situatie van [minderjarige A] wezenlijk is veranderd en dat het verzoek van de man om gezamenlijk gezag nu opnieuw beoordeeld moet worden. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende bewijs is dat het verzoek van de man een onaanvaardbaar risico voor het kind met zich meebrengt. De rechtbank wijst het verzoek van de man toe, waarbij partijen voortaan gezamenlijk belast worden met het gezag over [minderjarige A]. De rechtbank benadrukt het belang van hulpverlening en communicatie tussen de ouders, en roept hen op om het belang van de kinderen voorop te stellen. De overige verzoeken worden aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/189569 / FA RK 23-1024
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 8 november 2023
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. F. Stoelinga, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.H. Jansen, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2023, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de rechtbank in de bodemprocedure bepaald dat de vrouw de man zo spoedig mogelijk moet informeren over zaken gerelateerd aan de gezondheid van de kinderen en medische zaken betreffende de kinderen. Daarnaast is een voorlopige omgangsregeling bepaald, die - kort weergegeven - inhoudt dat na een opbouwregeling de kinderen met ingang van 2 september 2023 van zaterdag 10:00 uur tot zondag 13:00 uur bij de man verblijven, waarbij de vrouw de kinderen haalt en brengt. De man heeft zijn verzoeken in het incident ingetrokken, zodat de rechtbank hier niet meer op hoeft te beslissen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang en het gezag is aangehouden, in afwachting van de uitkomst van het traject ouderschapsmediation bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (hierna: KKE) waar partijen door de rechtbank naar zijn doorverwezen.
1.2.
Na de beschikking van 20 juli 2023 heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende stukken:
- de brief van het KKE, ingekomen bij de griffie op 1 augustus 2023;
- het e-mailbericht met bijlage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), ingekomen bij de griffie op 2 augustus 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van de man, ingekomen bij de griffie op 27 september 2023;
- het e-mailbericht van de RvdK, ingekomen bij de griffie op 10 oktober 2023.
1.3.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 17 oktober 2023. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door mr. F. Stoelinga;
- de vrouw, bijgestaan door mr. E.H. Jansen.
1.4.
De RvdK was uitgenodigd voor de zitting, maar heeft zich afgemeld wegens ziekte.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Uit de brief van het KKE, ingekomen bij de griffie op 1 augustus 2023, volgt dat het traject ouderschapsmediation niet is opgestart, omdat de vrouw niet met de man in één ruimte wil zijn. De RvdK heeft hierop besloten om onderzoek te gaan doen naar het gezag en de omgang.
2.2.
De man heeft de rechtbank laten weten dat er na de zitting van 5 juli 2023 twee keer omgang heeft plaatsgevonden conform de voorlopige omgangsregeling. Op 16 juli 2023 is [minderjarige A] weggelopen bij de vrouw. Sindsdien verblijft [minderjarige A] bij de man. [minderjarige A] heeft volgens de man aangegeven dat hij zich niet veilig voelt bij de vrouw, omdat hij door haar wordt geslagen en geknepen. Op 17 juli 2023 zijn er afspraken gemaakt met Veilig Thuis en Jeugdhulp Friesland. Er is afgesproken dat ambulante spoedhulp zou worden ingezet. Uit het verslag van Jeugdhulp Friesland, dat is overgelegd door de man, blijkt dat de ambulante spoedhulp niet van de grond is gekomen, omdat de vrouw hier niet meer voor open stond. Veilig Thuis heeft vervolgens onderzoek gedaan en heeft de RvdK verzocht om een beschermingsonderzoek te doen.
2.3.
Op 15 augustus 2023 heeft een beschermtafel plaatsgevonden. Er is afgesproken dat [minderjarige A] voorlopig bij de man verblijft en dat partijen met behulp van [het gebiedsteam] gaan werken aan contactherstel tussen de vrouw en [minderjarige A] en tussen de man en [minderjarige B] . [minderjarige B] heeft sinds 15 juli 2023 geen omgang meer gehad met de man. Daarnaast is afgesproken dat partijen opnieuw naar het KKE gaan voor ouderschapsmediation. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat zij er nu wel mee instemt om fysiek in dezelfde ruimte te zijn als de man, omdat zij inziet dat zij geen andere keuze heeft.
2.4.
De man heeft naar voren gebracht dat hij spoedig met het gezag over [minderjarige A] belast wenst te worden. Naar verwachting zal het nog een aantal maanden duren totdat het raadsonderzoek is afgerond en dat kan volgens de man niet langer afgewacht worden. [minderjarige A] verblijft nu volledig bij de man en de man loopt tegen problemen aan, doordat hij geen gezag heeft over [minderjarige A] . Hij krijgt bijvoorbeeld geen of moeizaam informatie van de huisarts en de school. Het gaat volgens de man niet goed met [minderjarige A] . Hij is angstig, heeft last van nachtmerries en heeft moeite om zich op school te concentreren. De man wil graag het gezag over [minderjarige A] , zodat er hulpverlening voor hem geregeld kan worden. De man heeft er onvoldoende vertrouwen in dat dit van de grond komt als de vrouw met het eenhoofdig gezag over [minderjarige A] belast blijft. De man vraagt de rechtbank om nu alleen een beslissing te nemen over het gezag over [minderjarige A] . Het verzoek ten aanzien van het gezag over [minderjarige B] en de definitieve omgangsregeling met beide kinderen kan worden aangehouden, in afwachting van het raadsonderzoek, aldus de man.
2.5.
De vrouw is van mening dat de uitkomst van het raadsonderzoek afgewacht moet worden en dat het te prematuur is om nu gezamenlijk met het gezag over [minderjarige A] belast te worden. De relatie tussen partijen is ernstig verstoord en daarom lijkt het de vrouw geen goed idee om nu - zonder dat er gesprekken bij het KKE hebben plaatsgevonden - gezamenlijk het gezag over [minderjarige A] uit te oefenen. Zij voorziet hierin grote moeilijkheden. De vrouw betwist dat zij [minderjarige A] heeft mishandeld en wil dat [minderjarige A] zo snel mogelijk weer bij haar terug komt.
2.6.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er nu een beslissing moet worden genomen op het verzoek van de man om met het gezag over [minderjarige A] belast te worden, terwijl het raadsonderzoek nog niet is afgerond. De rechtbank overweegt dat de situatie van [minderjarige A] wezenlijk is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van de vorige beschikking. [minderjarige A] verblijft op dit moment feitelijk volledig bij de man. De rechtbank ziet in deze gewijzigde omstandigheid aanleiding om het verzoek van de man om mede met het gezag over [minderjarige A] belast te worden nu (gedeeltelijk opnieuw) te beoordelen.
2.7.
Op grond van artikel 1:253c Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten. De rechtbank wijst dit verzoek slechts af indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of;
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.8.
Het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Een verzoek tot gezamenlijk gezag dient daarom alleen te worden afgewezen als zich een van de gronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat van een van de gronden onder a. en b. sprake is. De rechtbank stelt weliswaar vast dat de verstandhouding tussen partijen op dit moment ernstig verstoord is, maar een slechte communicatie vormt op zich onvoldoende reden om het verzoek af te wijzen. De man wil zich bovendien al langere tijd inzetten voor het verbeteren van de communicatie. Door de houding van de vrouw is helaas het KKE- traject niet van de grond gekomen. Ter zitting is echter gebleken dat de vrouw nu toch bereid is samen fysiek deel te nemen aan het traject bij het KKE, zodat de rechtbank verwacht dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Van een situatie onder a. is daarom geen sprake.
2.9.
Ook vindt de rechtbank de afwijzing van het verzoek niet anderszins in het belang van [minderjarige A] noodzakelijk. Voor de rechtbank weegt zwaar mee dat [minderjarige A] op dit moment feitelijk volledig bij de man verblijft en dat gebleken is dat de man tegen problemen aanloopt, nu hij geen gezag heeft over [minderjarige A] . De man heeft op dit moment het meeste zicht op hoe het met [minderjarige A] gaat en wat hij nodig heeft. Gelet op de situatie die nu is ontstaan, kan het raadsonderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgewacht ten aanzien van de beslissing over het gezag over [minderjarige A] . Om de positie van de man te versterken en ervoor te zorgen dat hij informatie kan opvragen bij de huisarts en school en ook een stem heeft in de in te zetten hulpverlening voor [minderjarige A] , acht de rechtbank het in [minderjarige A] 's belang dat de man mede met het gezag over [minderjarige A] wordt belast. De rechtbank benadrukt dat dit de noodzaak voor partijen om met hulpverlening te werken aan het verbeteren van hun gezamenlijk ouderschap nog groter maakt, zodat zij op een goede wijze uitvoering kunnen geven aan het gezamenlijk gezag over [minderjarige A] . Zij moeten hierin hun verantwoordelijkheid als ouders gaan nemen.
2.10.
De rechtbank heeft partijen ter zitting voorgehouden dat het belangrijk is dat het traject bij het KKE dit keer wel van de grond komt en dat zij ook open moeten staan voor andere hulpverlening, als de betrokken instanties dat noodzakelijk vinden. Gelet op het verslag van Jeugdhulp Friesland, is het denkbaar dat hulpverlening ingezet zal worden om meer zicht te krijgen op de thuissituatie en de opvoedvaardigheden van de vrouw. De rechtbank wil de vrouw met klem meegeven om hieraan mee te werken. De vrouw stelt dat de zorgen die zijn geuit onterecht zijn. De vrouw kan deze zorgen juist ontkrachten door de hulpverlening toe te laten en zicht te geven. Ook kan de hulpverlening partijen helpen bij het contactherstel tussen de vrouw en [minderjarige A] en tussen de man en [minderjarige B] . De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat contactherstel tot nu toe niet heeft kunnen plaatsvinden, doordat de hulpverlening - met name door de houding van de vrouw - niet van de grond is gekomen. Verder houdt de rechtbank partijen voor dat zij op grond van de wet verplicht zijn om de andere ouder te informeren over het kind dat bij hun verblijft. Bovendien ligt er een beschikking van de rechtbank waar partijen zich aan moeten houden. De rechtbank roept partijen met klem op om het belang van de kinderen voorop te stellen en de kinderen buiten het conflict tussen hen te houden.
2.11.
Het voorgaande betekent dat de RvdK niet langer hoeft te onderzoeken of het in [minderjarige A] 's belang is dat de man mede met het gezag over [minderjarige A] wordt belast, nu dit verzoek reeds wordt toegewezen. De RvdK dient alleen nog te onderzoeken welke gezagssituatie het meest in het belang van [minderjarige B] is en welke omgangs- of zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige A] en [minderjarige B] is.
2.12.
De rechtbank zal de overige verzoeken aanhouden, in afwachting van het raadsonderzoek en de inzet van hulpverlening.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat partijen voortaan gezamenlijk zijn belast met de uitoefening van het gezag over [minderjarige A] , geboren op [geboortedatum] 2015 [geboorteplaats] , voorzover hun bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
verwijst de zaak naar de zitting van
26 maart 2024, voor een
pro forma behandeling;
3.4.
verzoekt de RvdK uiterlijk op
12 maart 2024te rapporteren en te adviseren, althans te berichten over de voortgang van het onderzoek;
3.5.
bepaalt dat partijen uiterlijk op
26 maart 2024de rechtbank schriftelijk berichten over:
- hoe de hulpverlening is verlopen (en daar indien mogelijk rapportages van te overleggen);
- hun actuele standpunten ten aanzien van het advies van de RvdK en de voorliggende verzoeken;
- hoe de procedure voortgezet moet worden;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. A.J. van Dijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op
8 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn:
871