Op 4 maart 2022 schreef ik een WhatsApp bericht aan [naam] , waarin ik hem vroeg of we een afspraak konden maken op 9 maart in verband met het politieonderzoek
naar de brand in de [adres] op 25 november vorig jaar. Op 8 maart appte hij mij hierover terug, waarbij hij onder andere op mijn vraag of hij de vlammen had
uitgetrapt, schreef: 'Ja klopt.' Hierna hebben we gesproken over de brand. [naam] verklaarde als volgt. Tien minuten nadat ze waren vertrokken, ging het brandalarm. [naam] schrok zich dood. Hij zag rook in de gang en toen hij naar de trap liep, zag hij 'een vlammetje van zo'n vijf centimeter. 'Het wilde gaan groeien. Het waren kranten, het vlamde nog.' Hij had het uitgetrapt en kranten mee naar buiten genomen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat verdachte en medeverdachte samen papieren in de fik hebben gestookt en daarbij WD40 hebben gebruikt. De rechtbank overweegt verder dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het vuur nog aan was toen verdachte en zijn medeverdachte vertrokken bij de woning. Anderen dan de verdachten hebben het vuur gedoofd. Adequaat handelen van anderen is op zichzelf genomen echter niet relevant voor de vraag of voorzienbaar was dat er een reel gevaar voor anderen was te duchten. Bezien moet worden of het (levens)gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Door de handelswijze van verdachte samen met zijn medeverdachte was in de eerste plaats gemeen gevaar voor de in de hal aanwezige goederen te duchten. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt, nu is gebleken dat er op de trap onder het tapijt dat op de trap lag een schroeiplek zit. De rechtbank is voorts van oordeel dat levensgevaar te duchten was voor personen. Er was een feestje aan de gang, dat door meerdere personen werd bezocht en er lagen ook mensen te slapen op het tijdstip van de brandstichting. De brand is gesticht in een woning die grotendeels bestond uit hout waar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat het vuur zich gemakkelijk kan verspreiden. Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat er tijdens de brandstichting sprake was van een voorzienbaar gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Het brandtechnisch rapport d.d. 13 april 2023 van het NFI doet verder niet af aan dit oordeel. Dat de deskundige geen inschatting heeft kunnen geven over de brandbaarheid van het tapijt en daarmee de kans op uitbreiding van de brand, doet immers niet af aan de voorzienbaarheid van het gevaar ten tijde van de brandstichting; het gaat niet om het uiteindelijke gevaar van deze brand zelf en het verloop daarvan.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels sprake was van een voorzienbaar gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar voor personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 november 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] aldaar) door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid papier en vervolgens een hoeveelheid WD40 op dat papier te spuiten, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemde woning bevindende personen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
primairopzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar bepleite vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde, gepleit voor de oplegging van een lagere straf. Ook als de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zou komen van de primair ten laste gelegde brandstichting, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een gevangenisstraf ter hoogte van de duur van de voorlopige hechtenis, eventueel in combinatie met een werkstraf, passender zou zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 22 april 2022, het uittreksel uit de justitile documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan brandstichting op een trap in een woning met als doel een feestje tot een einde te doen brengen. Brandstichting behoort tot n van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict zeer gevaarzettende en in potentie onbeheersbare situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan, met name in een woning. In deze zaak was sprake van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen, uit boosheid, volledig voorbij is gegaan aan de belangen van de bewoners van de woning, de personen die op dat moment in de woning aanwezig waren en de omwonenden. De rechtbank zal er echter ook rekening mee houden dat de uiteindelijke gevolgen heel erg zijn meegevallen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening houden met het feit dat inmiddels een periode van bijna twee jaren is verstreken sinds het plegen van het feit.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, passend en geboden. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
[naam] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.561,51 ter vergoeding van materile schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel hoofdelijk kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 november 2021.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf ( ), niet zal worden ten uitvoer
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 2 maanden zal worden toegepast.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [naam] te betalen: