ECLI:NL:RBNNE:2023:4957

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
18-015145-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in woning met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte brand heeft gesticht in een woning in Groningen. De brandstichting vond plaats op 25 november 2021, waarbij open vuur in aanraking werd gebracht met poststukken en een spuitbus WD-40, wat leidde tot brand op de trap van de woning. De rechtbank oordeelde dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezige personen was te duchten. De verdachte werd bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, ter hoogte van 1.561,51 euro, in zijn geheel toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoon van de verdachte, die niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/015145-22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 december 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 november 2023. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.R. Posthuma.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 november 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] aldaar) door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid poststukken en/of folders, althans een hoeveelheid papier en/of (vervolgens) een hoeveelheid WD40 op voornoemde poststukken en/of folders, althans dat papier, te spuiten, althans door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan de hal en/of trap in voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in die hal en/of op die trap aanwezige goederen en/of overige vertrekken van voornoemde woning en/of aangrenzende en/of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemde woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning (gelegen aan de
[adres] aldaar), terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die hal en/of op die trap aanwezige goederen en/of overige vertrekken van voornoemde woning en/of aangrenzende en/of belendende percelen te duchten was, open vuur in aanraking heeft gebracht met een hoeveelheid poststukken en/of folders, althans een hoeveelheid papier en/of (vervolgens) een hoeveelheid WD40 op voornoemde poststukken en/of folders, althans dat papier, heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 november 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een hoeveelheid poststukken en/of folders, althans een hoeveelheid papier en/of de hal en/of trap en/of vloerbedekking van een woning (gelegen aan de [adres] aldaar), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] en/of [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde, maar acht niet bewezen dat er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest. Er heeft zich namelijk geen reel gevaar voor gedaan, nu er voldoende mensen wakker waren en het brandalarm functioneerde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Gedurende korte tijd hebben, onderaan de trap in de woning, enkele poststukken gebrand. Het opzet op het in brand steken van de poststukken kan worden aangenomen. Dit vuur is vanzelf of met hulp van verdachten gedoofd. Als het vuur al gedoofd was toen verdachten de woning verlieten, bestond er geen gemeen gevaar voor goederen of personen. Als het vuur niet (geheel) gedoofd was toen verdachten de woning verlieten, kan het gevaar ook niet worden vastgesteld, omdat cruciale informatie over de brandbaarheid van het tapijt ontbreekt, zo blijkt uit het brandtechnisch rapport van het NFI. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er wel sprake is van een vernieling van poststukken. Daarnaast heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het heropenen van het onderzoek ter terechtzitting en getuige [naam] nogmaals te laten horen, als de rechtbank de verklaring van getuige [naam] voor het bewijs bezigt. Zij is namelijk niet in de gelegenheid gesteld om van haar ondervragingsrecht gebruik te maken ten aanzien van getuige [naam] .
Oordeel van de rechtbank
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw om getuige [naam] opnieuw te doen laten horen behoeft geen bespreking, nu de rechtbank deze getuigenverklaring niet bezigt voor het bewijs.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 17 november 2023 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik samen met medeverdachte [medeverdachte] brand heb gesticht onderaan de trap en dat ik daarbij een spuitbus met WD-40 gebruikte.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 november 2021,opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021322853 d.d.
10 februari 2022, inhoudend als verklaring van [naam] :
Op 25 november 2021 kwam ik samen met mijn vrienden, [naam] en [naam] thuis aan de [adres] . Vanaf dit feestje gingen een paar vrienden van vrienden mee naar mijn woning. De trap is van hout en heeft vloerbedekking. Het hele huis is van hout. Mijn vloer en de wanden. We waren inclusief ik zelf en voornoemde vrienden met 12 personen op mijn kamer. Op een gegeven moment sprak ik met een meisje die met de jongens mee was gekomen. Een jongen, jongen 2, die er bij was vond dat ik iets gezegd had wat niet door de beugel kon. Hij wilde ineens weg. De jongen die voor mij stond en een jongen die bij hem hoorde gingen weg. Ongeveer 10 minuten later gingen [naam] en [naam] roken. Het brandalarm ging af.
Toen zij de kamerdeur openden kwam de rook ons tegemoet. Daarop gingen zij zoeken en zagen zij vuur onder aan de trap. Het brandde behoorlijk hoorde ik van hun. Zij zagen dat de vlammen zo 'n 25 cm hoog waren. Daarop hebben [naam] en [naam] de brand uitgetrapt. Kennelijk had de post die op de trap lag vlam gevat. De vloerbedekking van de trap stond in brand en de post ook. Vervolgens stond de buurman voor mijn neus en hoorde ik hem zeggen dat hij het gezien had en foto's had gemaakt. Hij vertelde mij ook dat ze een spuitbusje gebruikt hebben en dat deze voor de Tattooshop lag. Ik herinnerde mij dat er een busje wd40 onderaan de trap in de hal stond. Ik liep naar de tattooshop en zag datzelfde busje wd40 op straat liggen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres] )
d.d. 29 november 2021, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 25 november 2021, omstreeks 09:15 uur waren wij, verbalisanten, aan het adres gelegen aan de
[adres] te Groningen. Ter plaatse namen wij in de hal de geur van gesmeuld dan wel verbrand plastic waar. Achter de voordeur in de hal zagen wij dat de bordeauxrode trapbekleding van de trap welke naar boven leidt op een trede weggebrand was. Wij zagen meerdere poststukken en kranten met bruine dan wel zwarte randen. Wij zagen dat er redelijk wat rook in de hal stond. Wij zagen dat de hal overliep van steen naar hout. Daarnaast zagen wij toen wij eenmaal boven waren dat de gehele woning van aangever [naam] en het pand an sich voornamelijk uit hout bestond. Wij zagen vele schroten en balken. Tevens zagen wij bij binnenkomst een blauw busje WD-40 staan. Wij zagen dat deze voor de trap stond.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 april 2022, opgenomenop pagina 79 e.v. van deel 2 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
In de telefoon waren WhatsApp-berichten tussen [verdachte] en ' [naam] Groningen' zichtbaar. Uit de berichten bleek dat het eerste bericht tussen beiden dateerde van 25 november 2021 om 4.30 uur. [verdachte] zond toen het bericht ' [naam] '. Dit was de naam die [verdachte] voor zijn WhatsApp-account gebruikte. Het volgende bericht was van [naam] en toonde deels verbrande folders met de tekst You want i dead? Daarna berichtte hij onder andere Its was burning.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2022,opgenomen op pagina 112 e.v. van deel 2 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 2 maart 2022 hebben verbalisanten nog kort gesproken met getuige [naam] . Getuige vertelde dat hij in ieder geval vlammen had gezien en dat het licht sterk flakkerde. Hierna vroeg verbalisant [naam] : "Toen ze weggingen, zag je toen nog dat licht?" Het antwoord van de getuige was: "Ja zeker, ook toen ze weggingen en vertrokken waren, daarom ben ik ook naar beneden gegaan, want ik dacht wat als er een brand uitbreekt. Ik wilde [naam] waarschuwen. Maar toen ik beneden was, was [naam] er ook al en hadden ze het vuur al
uitgetrapt. Ik denk dat het zo'n twee minuten duurde voordat ik beneden was."
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2022,opgenomen op pagina 116 e.v. van deel 2 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 4 maart 2022 schreef ik een WhatsApp bericht aan [naam] , waarin ik hem vroeg of we een afspraak konden maken op 9 maart in verband met het politieonderzoek
naar de brand in de [adres] op 25 november vorig jaar. Op 8 maart appte hij mij hierover terug, waarbij hij onder andere op mijn vraag of hij de vlammen had
uitgetrapt, schreef: 'Ja klopt.' Hierna hebben we gesproken over de brand. [naam] verklaarde als volgt. Tien minuten nadat ze waren vertrokken, ging het brandalarm. [naam] schrok zich dood. Hij zag rook in de gang en toen hij naar de trap liep, zag hij 'een vlammetje van zo'n vijf centimeter. 'Het wilde gaan groeien. Het waren kranten, het vlamde nog.' Hij had het uitgetrapt en kranten mee naar buiten genomen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat verdachte en medeverdachte samen papieren in de fik hebben gestookt en daarbij WD40 hebben gebruikt. De rechtbank overweegt verder dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het vuur nog aan was toen verdachte en zijn medeverdachte vertrokken bij de woning. Anderen dan de verdachten hebben het vuur gedoofd. Adequaat handelen van anderen is op zichzelf genomen echter niet relevant voor de vraag of voorzienbaar was dat er een reel gevaar voor anderen was te duchten. Bezien moet worden of het (levens)gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Door de handelswijze van verdachte samen met zijn medeverdachte was in de eerste plaats gemeen gevaar voor de in de hal aanwezige goederen te duchten. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt, nu is gebleken dat er op de trap onder het tapijt dat op de trap lag een schroeiplek zit. De rechtbank is voorts van oordeel dat levensgevaar te duchten was voor personen. Er was een feestje aan de gang, dat door meerdere personen werd bezocht en er lagen ook mensen te slapen op het tijdstip van de brandstichting. De brand is gesticht in een woning die grotendeels bestond uit hout waar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is dat het vuur zich gemakkelijk kan verspreiden. Gelet op het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat er tijdens de brandstichting sprake was van een voorzienbaar gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Het brandtechnisch rapport d.d. 13 april 2023 van het NFI doet verder niet af aan dit oordeel. Dat de deskundige geen inschatting heeft kunnen geven over de brandbaarheid van het tapijt en daarmee de kans op uitbreiding van de brand, doet immers niet af aan de voorzienbaarheid van het gevaar ten tijde van de brandstichting; het gaat niet om het uiteindelijke gevaar van deze brand zelf en het verloop daarvan.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels sprake was van een voorzienbaar gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar voor personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 25 november 2021 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] aldaar) door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid papier en vervolgens een hoeveelheid WD40 op dat papier te spuiten, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in voornoemde woning bevindende personen, te duchten was.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
primairopzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar bepleite vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde, gepleit voor de oplegging van een lagere straf. Ook als de rechtbank wel tot een bewezenverklaring zou komen van de primair ten laste gelegde brandstichting, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een gevangenisstraf ter hoogte van de duur van de voorlopige hechtenis, eventueel in combinatie met een werkstraf, passender zou zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 22 april 2022, het uittreksel uit de justitile documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan brandstichting op een trap in een woning met als doel een feestje tot een einde te doen brengen. Brandstichting behoort tot n van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict zeer gevaarzettende en in potentie onbeheersbare situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan, met name in een woning. In deze zaak was sprake van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij door zijn handelen, uit boosheid, volledig voorbij is gegaan aan de belangen van de bewoners van de woning, de personen die op dat moment in de woning aanwezig waren en de omwonenden. De rechtbank zal er echter ook rekening mee houden dat de uiteindelijke gevolgen heel erg zijn meegevallen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening houden met het feit dat inmiddels een periode van bijna twee jaren is verstreken sinds het plegen van het feit.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 175 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, passend en geboden. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
[naam] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 1.561,51 ter vergoeding van materile schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel hoofdelijk kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 november 2021.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf ( ), niet zal worden ten uitvoer
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 2 maanden zal worden toegepast.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [naam] te betalen:
  • het bedrag van 1.561,51 (zegge: vijftienhonderdeenenzestig euro en eenenvijftig eurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 november 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging vandeze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte hoofdelijk, aldus dat als een mededader betaalt verdachte in zoverre zal zijn bevrijd, de verplichting op om ten behoeve van [naam] aan de Staat te betalen een bedrag van 1.561,51 (zegge: vijftienhonderdeenenzestig euro en eenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat volledig uit materile schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte of een mededader voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. L.M. Jongman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2023.