ECLI:NL:RBNNE:2023:4935

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/19/144839 / JE RK 23-354 en C/19/145094 / JE RK 23-402
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en vervanging gecertificeerde instelling in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 september 2023 uitspraak gedaan over de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling (OTS) en vervanging van de gecertificeerde instelling (GI) voor de minderjarige [minderjarige 1]. De GI had verzocht om de OTS te verlengen voor zes maanden, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank constateerde een vertrouwensbreuk tussen de GI en de moeder van [minderjarige 1], wat samenwerking onmogelijk maakte. De moeder had aangegeven dat het goed ging met [minderjarige 1] en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer waren. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de zorg voor [minderjarige 1] weer bij de ouders gelegd moest worden, aangezien de GI geen zicht meer had op de situatie en de moeder niet bereid was om samen te werken met de GI. De rechtbank concludeerde dat een verlenging van de OTS niet meer effectief zou zijn en dat de ouders zelf verantwoordelijk moesten zijn voor het inschakelen van hulp indien nodig. Het verzoek tot vervanging van de GI werd ook afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat de huidige situatie niet verbeterd zou worden door een andere GI aan te stellen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Assen
Zaaknummer: C/19/144839 / JE RK 23-354 en C/19/145094 / JE RK 23-402
Datum uitspraak: 20 september 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verzoek vervanging gecertificeerde instelling
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Assen,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
over

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] .

De rechtbank merkt voorts als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] ,

wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Schlepers, kantoorhoudende te Groningen,

[belanghebbende 2] ,

wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader.
De rechtbank merkt als informant aan:

de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: LJR.

Het verloop van de procedure

Inzake C/19/144839 / JE RK 23-354 (verzoek verlenging ondertoezichtstelling):

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 11 augustus 2023;
  • de brief van 14 augustus 2023 van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad;
  • de brief van de vader van 11 september 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen van mr. Schlepers van 19 september 2023.
Inzake C/19/145094 / JE RK 23-402 (verzoek vervanging GI):
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op
8 september 2023;
  • de brief van LJR, binnengekomen bij de rechtbank op 12 september 2023;
  • het e-mailbericht met bijlagen van mr. Schlepers van 19 september 2023.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren van beide zaken heeft plaatsgevonden op 20 september 2023.
Daarbij waren aanwezig:
- mr. M. Schlepers, advocaat van moeder;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] , namens de GI;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens LJR.
De vader heeft schriftelijk laten weten niet aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling.
De moeder is ter zitting niet verschenen. De advocaat van moeder heeft aangegeven dat moeder verhinderd is wegens werkzaamheden. Door de advocaat van moeder zijn pleitaantekeningen overgelegd, welke zijn toegevoegd aan het dossier.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter. [minderjarige 1] is niet verschenen en heeft ook geen brief gestuurd om haar mening kenbaar te maken.

De feiten

[minderjarige 1] is gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren. Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
[minderjarige 1] woont bij haar moeder.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 september 2022 [minderjarige 1] onder toezicht gesteld tot 27 september 2023.

De verzoeken

De GI verzoekt bij verzoekschrift van 11 augustus 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van zes maanden. Bij verzoekschrift van 8 september 2023 verzoekt de GI om de uitvoering van de ondertoezichtstelling op grond van artikel 1:259 Burgerlijk Wetboek (BW) over te dragen aan LJR. De GI verzoekt voorts beide beslissingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI legt de navolgende gronden aan de verzoeken ten grondslag.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] is uitgesproken door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden na een hoger beroep tegen de afwijzingsbeschikking van de rechtbank. [minderjarige 1] woonde op dat moment nog bij vader. Na de uitspraak in hoger beroep is [minderjarige 1] bij moeder gaan wonen. Moeder heeft naar aanleiding daarvan aangegeven dat de grond voor de ondertoezichtstelling is komen te vervallen. Door deze veranderde opstelling van moeder, bestond er bij aanvang van de ondertoezichtstelling onvoldoende ruimte en motivatie om gezamenlijk tot een gedragen plan te komen hoe te werken aan de gestelde doelen. Dat heeft er toe geleid dat de GI heeft besloten zonder medeweten van moeder hulpverlening voor [minderjarige 1] in te zetten. In die periode heeft [minderjarige 1] gebruik willen maken van het aanbod tot het aangaan van ondersteunende gesprekken bij Accare, totdat moeder erachter is gekomen dat [minderjarige 1] zonder haar toestemming en met medewerking van de GI dit heeft ondernomen. Dit heeft bij moeder geleid tot nog meer verharding en wantrouwen, waardoor er geen samenwerking meer mogelijk is tussen moeder en de GI.
De GI heeft inmiddels geen zicht meer op de situatie van [minderjarige 1] . Moeder is meerdere malen uitgenodigd om in gesprek te gaan over de samenwerking, maar is hier niet op ingegaan. Door het gebrek aan samenwerking zijn de ontwikkelingsbedreigingen niet afgenomen. De GI verzoekt verlenging van de ondertoezichtstelling om in die periode met moeder en [minderjarige 1] te onderzoeken hoe de zorgen alsnog kunnen worden weggenomen. In het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling geeft de GI aan dat zij moeder het voorstel willen doen van het aanstellen van andere jeugdbeschermers, een overdracht naar een andere GI of toewerken naar overdracht in het vrijwillige kader. Het verzoek van 8 september 2023 om de uitvoering van de ondertoezichtstelling over te dragen aan LJR heeft deze intentie achterhaald. De GI legt een vertrouwensbreuk met moeder ten grondslag aan het verzoek. De GI acht een verlenging van de ondertoezichtstelling met zes maanden voor de opvolgend GI voldoende om te onderzoeken hoe toegewerkt en overgedragen kan worden naar het vrijwillig kader.

Toetsing Raad

Op verzoek van de GI heeft de Raad een toetsing uitgevoerd over het al dan niet beëindigen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] . De Raad stelt vast dat de GI en moeder een geheel andere visie hebben. Moeder geeft aan dat het steeds beter gaat met [minderjarige 1] , terwijl de GI stelt dat er nog sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. Omdat de positieve veranderingen als omschreven door moeder niet zijn waargenomen door de GI en deze ook nog pril zijn, is de Raad van mening dat het nog te vroeg is om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Zo is de daadwerkelijke behandeling van [minderjarige 1] bij Lentis Jonx nog niet gestart en is onduidelijk of moeder en [minderjarige 1] hierin samen ook iets gaan doen, of dat de hulp alleen op [minderjarige 1] is gericht. Daarbij heeft de Raad voorts de vraag, in hoeverre [minderjarige 1] van moeder zelf haar eigen hulpvraag mag bepalen. De Raad acht het daarom van belang dat de positieve ontwikkeling van [minderjarige 1] gevolgd wordt door een onafhankelijke neutrale partij. Gelet op de huidige situatie waarin er geen samenwerking is met de GI, heeft de Raad er geen vertrouwen in dat het vrijwillig kader toereikend is.

De standpunten

Het standpunt van moeder
Door de advocaat van moeder is - samengevat weergegeven - het navolgende standpunt van moeder ter zitting verwoord. De GI heeft het verlengingsverzoek te laat ingediend. Volgens moeder is de GI om die reden niet ontvankelijk in het verzoek. Een ingrijpende maatregel dient aan alle wettelijke vereisten te voldoen. Daarnaast is moeder van mening dat [minderjarige 1] niet langer ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Volgens moeder gaat het op dit moment redelijk tot goed met [minderjarige 1] . [minderjarige 1] woont bij moeder en haar partner en hier is sprake van een veilige, stabiele en rustige leefsituatie. [minderjarige 1] heeft het afgelopen jaar grote stappen gezet in haar ontwikkeling, waarbij haar zelfvertrouwen gestaag is gegroeid. Er is geen sprake van schoolverzuim. [minderjarige 1] heeft inmiddels meerdere gesprekken gehad bij Lentis Jonx voor diagnostiek en om de problemen van [minderjarige 1] helder te krijgen met betrekking tot haar gendervraag. Moeder ervaart de samenwerking met Lentis als prettig. Tussen moeder en de GI is sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Door toedoen van de GI is de relatie tussen moeder en [minderjarige 1] op grove en ontoelaatbare wijze op scherp gezet. Door de GI wordt ten onrechte gesteld dat moeder niet in contact was met Accare. Ook wordt ten onrechte gesteld dat moeder niet in contact is met de GI. Moeder legt hier een aantal stukken van over. Moeder deelt de conclusie van de GI dat de aanwezigheid van de GI de situatie voor [minderjarige 1] onveiliger maakt door de spanningen die het met zich meebrengt. Moeder is van mening dat de problemen van [minderjarige 1] kunnen worden opgelost met andere, lichtere vormen van jeugdhulp. Inzet van een andere GI herstelt het vertrouwen van moeder in de GI niet. Moeder verzoekt daarom de GI niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de GI af te wijzen.
Het standpunt van vader
Vader heeft schriftelijk laten weten een verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig te vinden. Volgens vader doet moeder het goed met [minderjarige 1] . Vader sluit zich aan bij het standpunt van de heer [naam] , de nieuwe partner van moeder, als verwoord in de brief van de Raad.
Het standpunt van LJR (als informant)
Bij brief van 12 september 2023 heeft LJR aangegeven bereid te zijn de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] over te nemen indien deze voor de duur van een jaar wordt uitgesproken. LJR acht de kans aanwezig dat een termijn van zes maanden te kort is, omdat dan na drie maanden al moet worden beoordeeld of een verlengingsverzoek gaat worden ingediend.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:260, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Krachtens laatstgenoemde bepaling kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling overweegt de kinderrechter als volgt. Gebleken is dat er thans sprake is van een andere situatie dan ten tijde van het uitspreken van de ondertoezichtstelling door het Gerechtshof. Het Gerechtshof was van oordeel dat aangetoond was dat hulp in het vrijwillig kader niet langer toereikend was. Met name het ontbreken van enige bereidwilligheid en mogelijkheid van de ouders om samen te werken en het belang van [minderjarige 1] voorop te stellen belemmerde een doeltreffende hulpverlening voor [minderjarige 1] . De relatie tussen ouders was en is ernstig verstoord en als gevolg daarvan heeft [minderjarige 1] te maken gehad met een onveilige, onrustige en instabiele opvoedingssituatie. Ten tijde van de beslissing was [minderjarige 1] net verhuisd van vader naar moeder.
Vast staat dat inmiddels individuele hulpverlening voor [minderjarige 1] op gang is gekomen. [minderjarige 1] heeft eerst een tijd - buiten medeweten van moeder - hulp gehad van Accare. Vervolgens is [minderjarige 1] aangemeld bij Lentis Jonx. Daar heeft een intakegesprek plaatsgevonden en volgens moeder wordt de hulpverlening bij Lentis ook voortgezet. In het gesprek met de Raad heeft vader aangegeven dat hij niet meer betrokken is bij [minderjarige 1] . Uit de overige opmerkingen van vader richting de Raad, waaronder
'Maar van wat hij hoort "flikt" moeder het wel met [minderjarige 1] . Iets wat vader niet is gelukt. Moeder behoort die credit ook te krijgen',leidt de kinderrechter af dat vader zich kan vinden in de keuzes die moeder maakt inzake de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] , althans daarin berust. De verstoorde relatie tussen ouders en een ontbrekende samenwerking staat dus niet langer aan het tot stand komen of voortzetten van hulp voor [minderjarige 1] in de weg.
Ondanks dat de individuele hulpverlening voor [minderjarige 1] thans op gang is gekomen, blijft de GI zorgen houden over de voorzetting van deze hulpverlening. De GI vreest dat de hulp voor [minderjarige 1] zal stagneren, doordat moeder niet bereid is systemische hulp aan te gaan. De GI verwoordt dit in het Evaluatie Gezinsplan door te stellen dat de negatieve spiraal waarin [minderjarige 1] zit alleen doorbroken kan worden als zowel moeder als [minderjarige 1] beide inzien dat systemische hulpverlening noodzakelijk is en zij beide bereid zijn hier voluit aan mee te werken, ondanks eigen weerstand, angsten en kwetsbaarheden. Moeder heeft echter meerdere malen bij de GI aangegeven niet mee te willen werken aan deze systemische hulp. Door de advocaat van moeder is ter zitting ook nogmaals bevestigd dat moeder niet bereid is mee te werken aan diagnostiek. Moeder stelt dat het goed met haar gaat en wil niet dat aan 'haar stuk' wordt gekomen.
Binnen een ondertoezichtstelling moet wel gewerkt kunnen worden aan het behalen van de gestelde doelstellingen. Indien dit niet (langer) mogelijk is, schiet een verlenging van de ondertoezichtstelling zijn nut en doel voorbij. Nu moeder zeer stellig is in haar weigering om mee te werken aan systemische hulpverlening en moeder in het kader van een ondertoezichtstelling hiertoe niet gedwongen kan worden, zal een verlenging van de ondertoezichtstelling enkel voor meer stress en weerstand bij moeder zorgen. Dit zal zeer waarschijnlijk enkel van negatieve invloed zijn op de thuissituatie van [minderjarige 1] , de relatie tussen moeder en [minderjarige 1] en - in het uiterste geval - de voortzetting van de hulpverlening voor [minderjarige 1] .
Moeder stelt dat het op dit moment redelijk tot goed gaat met [minderjarige 1] . Doordat het zicht van de GI op de situatie van [minderjarige 1] al langere tijd ontbreekt en [minderjarige 1] ook niet verschenen is voor een gesprek met de kinderrechter, heeft de kinderrechter geen mogelijkheden om te toetsen hoe het nu met [minderjarige 1] gaat. Hierdoor zijn de zorgen die er bestonden over [minderjarige 1] niet weggenomen. Nog zes maanden ondertoezichtstelling gaan die zorgen echter ook niet verminderen, doordat de kans zeer groot is dat de huidige GI - of bij vervanging het LJR - niet meer in samenwerking komt met moeder en [minderjarige 1] . Om die redenen is de kinderrechter van oordeel dat onder bovenomschreven omstandigheden, de verantwoordelijkheid voor het inzetten van de noodzakelijke zorg voor het wegnemen van bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] , dan ook weer bij ouders zelf neergelegd dient te worden. Ouders willen geen bemoeienis meer van de GI. Het is in dat geval aan ouders zelf - in casu feitelijk aan moeder en stiefvader - om tijdig aan de bel te trekken als het niet goed gaat met [minderjarige 1] en ook tijdig hulp in te schakelen. Daarbij is een overdracht aan het vrijwillig kader ook mogelijk zonder verlenging van de ondertoezichtstelling of vervanging van de GI. De casemanager van de gemeente kan te allen tijde contact leggen met moeder en [minderjarige 1] om te bezien of daar wel samenwerking mogelijk is.
Het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt derhalve afgewezen. Dit heeft tot gevolg dat het verzoek van de GI tot vervanging door het LJR inhoudelijk verder niet beoordeeld hoeft te worden en ook afgewezen wordt.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van
[minderjarige 1] van den berg, geboren op 12 juli 2007 in Scheemda, af;
wijst het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling door een andere gecertificeerde instelling af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023 door mr. Y. Huizing, (kinder)rechter, in aanwezigheid van de griffier, en op schrift gesteld op
18 oktober 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Fn: AVo / 616