ECLI:NL:RBNNE:2023:4847

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
C/19/143083 / FA RK 23-405
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg partnerschapsvoorwaarden en vergoedingsrecht bij privéinvesteringen in de beperkte gemeenschap van woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die een geregistreerd partnerschap hadden. De rechtbank heeft zich gebogen over de uitleg van de partnerschapsvoorwaarden en de vraag of de man recht heeft op een vergoedingsrecht voor zijn privéinvesteringen in de gemeenschappelijke woning. De vrouw had verzocht om het voortgezet gebruik van de woning en om de verdeling van de woning na ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een bedrag van € 185.190,94 vanuit zijn privévermogen in de woning heeft geïnvesteerd en dat hij recht heeft op een vergoedingsrecht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrouw het voortgezet gebruik van de woning voor zes maanden na de ontbinding van het geregistreerd partnerschap mag behouden. De man heeft daarnaast recht op een vergoedingsrecht van € 10.880,96 voor zijn investering in een paardenverblijf dat aan de woning is gebouwd. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rekestnummer: C/19/143083 / FA RK 23-405 en C/19/144541 / FA RK 23-1426
Beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 24 november 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.Q.N. Renon, kantoorhoudende te Assen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. C.K.E.E. Fischer-Fuhler, kantoorhoudende te Emmen.

1.Verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2023, houdende voorlopige voorzieningen, is bepaald dat de vrouw vanaf 1 maart 2023 met uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet meer mag betreden, behoudens met voorafgaande instemming van de vrouw.
1.2.
De inhoud van voornoemde beschikking wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
1.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 juli 2023 is:
de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen uitgesproken;
iedere beslissing op de overige verzoeken aangehouden tot een nader te bepalen zitting.
1.4.
De inhoud van voornoemde beschikking wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
1.5.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 oktober 2023 alwaar partijen, vergezeld van hun raadslieden, zijn verschenen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

2.De vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2.
Partijen zijn op [datum 1] een geregistreerd partnerschap aangegaan, met het maken van partnerschapsvoorwaarden, waarbij zij een gemeenschap van onroerende zaak zijn overeengekomen, alsmede een verrekenbeding bij overlijden. Elke andere gemeenschap van goederen is tussen hen uitgesloten.
2.3.
Op [datum 2] hebben partijen gezamenlijk een woning aan de [adres] aangekocht voor € 325.000,-. De koopprijs is deels uit het privévermogen van de man betaald en deels gefinancierd met een hypothecaire geldlening.
2.4.
Het geregistreerd partnerschap van partijen is duurzaam ontwricht.
2.5.
Partijen zijn feitelijk gescheiden sinds september 2022 door het vertrek van de vrouw uit de woning (samen met haar destijds 6-jarig zoontje [naam] uit een eerdere relatie).
2.6.
De beschikking ontbinding geregistreerd partnerschap van 25 juli 2023 is op 14 augustus 2023 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.

3.De resterende wederzijdse verzoeken

3.1.
Van de zijde van de vrouw liggen - na gedeeltelijke intrekking ter zitting - nog de volgende verzoeken voor:
I. (…)
II. te bepalen dat de vrouw met uitsluiting van de man, gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke woning aan de [adres] gedurende tenminste zes maanden na datum ontbinding geregistreerd partnerschap,
III. te bepalen dat de vrouw het recht toekomt om van de man zijn aandeel in voornoemde gemeenschappelijke woning over te nemen, zulks onder de verplichting om aan de man de helft van de overwaarde uit te keren en om hem door de bank zo spoedig mogelijk uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire lening betreffende deze onroerende zaak te doen ontslaan,
IV. (…)
V. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Van de zijde van de man liggen - na wijziging (aanvulling) op 29 september 2023 - nog de volgende verzoeken voor:
I. te bepalen dat de echtelijke woning wordt toegedeeld aan de vrouw, tegen een nog vast te stellen taxatiewaarde, zulks onder de verplichting de totale hypothecaire schuld voor haar rekening te nemen en de man hiervoor volledig te vrijwaren, onder de voorwaarde dat de man door de hypotheekhouder uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen, waarbij de vrouw aan de man in verband met de verrekening van de overwaarde aan hem dient te voldoen de helft van de op de woning rustende overwaarde,
II. te bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft van minimaal € 185.190,94 jegens de gemeenschap, dan wel voor de helft daarvan jegens de vrouw indien en voor zover de beperkte gemeenschap niet toereikend zou zijn,
III. te bepalen dat op het vergoedingsrecht de beleggingsleer moet worden toegepast zoals omschreven in punt 14 van het verweerschrift, zodat het uiteindelijke vergoedingsrecht na taxatie kan worden berekend,
IV. te bepalen dat de man gerechtigd is om de helft van de op de woning rustende hypotheek en de daarmee gepaard gaande hypotheekrente en voorwaarden over te nemen dan wel mee te nemen naar een nieuwe woning, een en ander in overleg met de hypotheekhouder,
V. de vrouw te veroordelen om, indien de overdracht van de woning en overname van de hypotheek niet binnen drie maanden is gerealiseerd, mee te werken aan de verkoop van de woning door een nader aan te wijzen NVM makelaar, waarna de overwaarde tussen partijen wordt gedeeld nadat de vergoeding in verband met het vergoedingsrecht aan de man is voldaan,
VI. te bepalen dat binnen vijf dagen na afloop van de termijn van drie maanden de opdracht tot verkoop aan de aan te wijzen makelaar wordt verstrekt, en de vrouw te veroordelen vervolgens onvoorwaardelijk in te stemmen met en onvoorwaardelijk medewerking te geven aan de levering van de woning aan die derde onder de bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie gebruikelijke voorwaarden en bedingen,
VII. te bepalen dat de vrouw de hypotheeklasten, verzekeringskosten, onderhoudscontract Cv-ketel en de gemeentelijke belastingen ten laste van de woning volledig voor haar rekening neemt,
VIII. te bepalen dat de man een vergoedingsrecht heeft jegens de gemeenschap van
€ 241.086,58, althans voor de helft van dat bedrag jegens de vrouw indien en voor zover de beperkte gemeenschap niet toereikend zou zijn,
IX. te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag ter hoogte van € 10.500,- dient te voldoen ter compensatie van de door haar te genieten gunstige hypotheekrente.
3.3.
Op de standpunten van partijen zal de rechtbank hierna, indien en voor zover van belang, nader ingaan.

4.De verdere beoordeling

Afwikkeling partnerschapsvoorwaarden
Investering man in de gemeenschappelijke woning
4.1.
De man stelt dat hij een investering heeft gedaan in de gemeenschappelijke woning vanuit zijn privévermogen van € 185.190,94 en verwijst in dat kader naar de notariële afrekening van de aankoop van de woning, die als onderdeel van de stukken 10-1 is overgelegd, alsmede naar de bankafschriften die hij op 3 oktober 2023 als productie 17 en 18 heeft overgelegd. Voorts heeft de man, onder verwijzing naar de bankafschriften en facturen die hij op 29 september 2023 als productie 9, 10 en 11 heeft overgelegd, gesteld, dat hij een bedrag ad € 11.923,88 uit zijn privévermogen in het bij de woning gebouwde paardenverblijf heeft geïnvesteerd. Op basis van die investeringen meent de man dat hij op grond van artikel 6 van de partnerschapsvoorwaarden een vergoedingsrecht heeft, waarop de beleggingsleer van toepassing is. Op grond daarvan berekent de man zijn vergoedingsrecht ten aanzien van de investering in de woning op: € 185.190,94 (investering) / € 325.000,- (aanschafwaarde) x
€ 397.500,- (gemiddelde marktwaarde van 2 taxaties ad € 410.000,- en € 385.000,-) =
€ 226.502,76 en ten aanzien van de investering in het paardenverblijf op: € 11.923,88 (investering) / € 325.000,- (aanschafwaarde) x € 397.500,- (gemiddelde marktwaarde van 2 taxaties ad € 410.000,- en € 385.000,-) = € 14.583,82.
4.2.
De vrouw betwist niet dat de man een bedrag vanuit zijn privévermogen in de woning en het paardenverblijf heeft geïnvesteerd, maar weerspreekt dat de man recht heeft op vergoeding daarvan. Volgens de vrouw is de uitleg die de man aan de partnerschapsvoorwaarden geeft, in die zin, dat de woning wél gemeenschappelijk zou worden, maar de investeringen daarin niet, in strijd met de bedoeling van partijen bij het opmaken van die partnerschapsvoorwaarden. Partijen wilden de woning gemeenschappelijk laten zijn, onafhankelijk waar de financiering vandaan kwam, aldus de vrouw. Zij verwijst in dat kader naar de door haar op 15 juni 2023 als productie 6 overgelegde e-mail d.d. 20 mei 2022 van de notaris die de akte van partnerschapsvoorwaarden heeft gepasseerd, waarin wordt vermeld dat
"alle rechten op de echtelijke woning in de gemeenschap vallen. Inderdaad ook alle overwaarde, ongeacht van wiens zijde deze is ingebracht. Dit uiteraard met uitzondering van ingebracht vermogen welke is verkregen krachtens erfrecht of schenking met een uitsluitingsclausule. Bovenstaande is inderdaad besproken tijdens het voorgesprek en ook tijdens het passeren van de akte. Wanneer er een wens geweest zou zijn om privé inbreng privé te houden, hadden wij dit genoemd in het slot van de akte. Daar noemen we dan dat er een vordering is vanwege privé inbreng in een gemeenschappelijke zaak. Dat is de wens van partijen niet geweest en daarom is daar niets over opgenomen en wordt er in het slot enkel bevestigd dat partijen geen prijs stellen op vermelding van door hen aangebrachte goederen."De vrouw betwist tot slot dat de beleggingsleer van toepassing is, zoals de man heeft betoogd.
4.3.
De rechtbank overweegt het volgende.
Tussen partijen staat vast, dat de man een bedrag ad € 185.190,94 vanuit zijn privévermogen in de woning te [woonplaats] heeft geïnvesteerd. In geschil is echter, of de man recht heeft op vergoeding daarvan. Voor de beantwoording van die vraag is allereerst van belang hetgeen partijen in hun partnerschapsvoorwaarden zijn overeengekomen. De tekst van de relevante bepalingen daarvan luidt als volgt:
"(…)
De comparanten verklaarden:
REDENEN VOOR HET MAKEN VAN PARTNERSCHAPSVOORWAARDEN:
I.
Dat zij voornemens zijn om op [datum 1] in de [gemeente] met elkaar een geregistreerd partnerschap aan te gaan.
II.
Zonder het maken van partnerschapsvoorwaarden zal de wettelijke beperkte gemeenschap van goederenop hun geregistreerd partnerschap van toepassing zijn.
III.
Deze wettelijke regeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van voormeld voorgenomen geregistreerd partnerschap willen partijen niet, althans niet onverkort.
IV.
Partijen zijn de volgende voorwaarden overeengekomen, aangezien zij gescheiden vermogens wensen te behouden, doch de echtelijke woning waar zij gezamenlijk hun hoofdverblijf in zullen hebben, gemeenschappelijk willen hebben.
V.
Dat alles overwegende regelen partijen thans bij deze akte de vermogensrechtelijke gevolgen van hun voorgenomen geregistreerd partnerschap door de volgende:
PARTNERSCHAPSVOORWAARDEN
GEMEENSCHAP VAN ONROERENDE ZAAK
Artikel 1
Tussen de geregistreerd partners bestaat een gemeenschap van na te melden onroerende zaak; elke andere gemeenschap van goederen is tussen hen uitgesloten.
Artikel 2
Tot de gemeenschap van de onroerende zaak behoren:
  • iedere woning met bestemming "echtelijke woning",met inbegrip van de bijgebouwen, tuin, ondergrond, erf en verder toebehoren, hierna te noemen: "onroerende zaak";
  • de schulden uit geldlening aangegaan ter financiering waarvoor de onroerende zaak al of niet hypothecair is verbonden;
  • alle eigenaarslasten van de onroerende zaak;
  • alle na het sluiten van het geregistreerd partnerschap vervallende baten en inkomsten van de onroerende zaak.
Artikel 3
De kosten van onderhoud van een tot de gemeenschap behorende onroerende zaak, worden geacht te behoren tot de kosten van de huishouding en zullen door de partners worden gedragen en betaald zoals hierna in artikel 10 is bepaald.
In geval één van de partners uitgaven doet uit eigen middelen ten behoeve van een tot de gemeenschap behorende onroerende zaak en die uitgaven niet vallen onder de kosten van onderhoud als bedoeld in lid 1, heeft hij/zij een recht op vergoeding ten bedrage van hetgeen aan zijn/haar vermogen werd onttrokken. Deze vordering is eerst opeisbaar - zonder bijberekening van rente - bij ontbinding van de gemeenschap, alsmede bij verkoop of andere rechtshandeling tot vervreemding van de desbetreffende tot de gemeenschap behorende onroerende zaak. Is het saldo van de gemeenschap dan wel de koopsom of andere tegenprestatie niet voldoen om aan de betreffende partner het geheel aan deze te vergoeden bedrag te voldoen, dan heeft deze partner ten belope van de helft van hetgeen hem/haar te dezer zake niet uit de gemeenschap kon worden voldaan, een vordering ten laste van de andere partner.
(…)
VERGOEDINGEN
Artikel 6
Een partner heeft een vergoedingsrecht jegens de andere partner, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere partner aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking, ongeacht waarvoor het onttrokken bedrag of de onttrokken waarde is aangewend.
Een vergoedingsrecht is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.
Over een vergoedingsrecht is rente verschuldigd, nadat het bedrag in rechte is gevorderd, in welk geval vanaf het tijdstip dat een partner in gebreke is met de voldoening daarvan de wettelijke rente is verschuldigd.
De partners kunnen bij schriftelijke overeenkomst van het in de voorgaande leden bepaalde afwijken.
Een vergoedingsrecht ontstaat niet, indien sprake is van de voldoening aan een natuurlijke verbintenis, indien een bedrag of waarde op grond van een overeenkomst aan de andere partner ter beschikking wordt gesteld.
Vergoedingen die betrekking hebben op de gemeenschappelijke woning en/of met de verwerving daarvan samenhangende schulden, worden eerst bij het vervreemden van die woning of bij het einde van het geregistreerd partnerschap opeisbaar.
(…)"
4.4.
Aan die letterlijke tekst geven partijen ieder echter een andere uitleg, reden waarom zal moeten worden gekeken naar de bedoeling die partijen hebben gehad bij het opmaken van de partnerschapsvoorwaarden (Haviltex). Ter zitting is komen vast te staan, dat partijen allebei de bedoeling hadden dat voorkomen moest worden dat de vrouw bij een eventuele ontbinding van het geregistreerd partnerschap op straat zou komen te staan en met een restschuld zou achterblijven, en dat daarom de woning gemeenschappelijk eigendom van hen beide moest worden. Volgens de verklaring van de man ter zitting, was het daarentegen uitdrukkelijk níet de bedoeling, dat de investering in de woning uit zijn privévermogen óók gemeenschappelijk zou worden. De bedoeling was, dat enkel de woning gemeenschappelijk zou zijn, maar dat de overige vermogens gescheiden zouden blijven, ongeacht hoe die vermogens zouden worden besteed. Daarbij heeft de man ter zitting naar voren gebracht, dat het door hem in de woning geïnvesteerde bedrag zijn pensioenvoorziening betreft, en dat het voor hem ook daarom van belang was, dat hij dit altijd weer uit de woning terug zou ontvangen. De man wijst in dat kader op de bepaling van artikel 3 in de partnerschapsvoorwaarden, op grond waarvan hij stelt een recht op vergoeding te hebben verkregen ter zake van zijn investering met privévermogen in de gemeenschappelijke woning.
4.5.
Volgens de vrouw zou de man destijds juist wèl de bedoeling hebben gehad om de investering vanuit zijn privévermogen gemeenschappelijk te laten worden, nu zij de man destijds heeft gewezen op het feit dat hij door zijn investering in de gemeenschappelijke woning eigenlijk een schenking aan haar deed. Volgens de vrouw deed de man dat welbewust met het idee het goed voor haar te regelen indien hun relatie mocht stranden. De vrouw stelt dan ook, dat de partnerschapsvoorwaarden zo dienen te worden gelezen, alsof sprake is van een algehele gemeenschap van goederen naar oud recht. Dat betekent volgens de vrouw, dat doordat de woning gemeenschappelijk is, ook alle investeringen die partijen daarin zouden doen gemeenschappelijk worden. Daarom had het volgens de notaris ook geen zin om de investering die de man deed, expliciet op te nemen in de partnerschapsvoorwaarden, aldus de vrouw. Die inbreng zou namelijk - net als de woning - gemeenschappelijk worden, en zou niet leiden tot een vergoedingsrecht voor de man.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van de vrouw geen stand kan houden. Allereerst niet, nu in artikel 2 van de partnerschapsvoorwaarden ondubbelzinnig is omschreven wat tot de gemeenschap van de onroerende zaak behoort. Dat betreft, kort gezegd, de echtelijke woning, de (hypothecaire) schulden uit geldlening aangegaan ter financiering daarvan, alle eigenaarslasten en alle na het sluiten van het geregistreerd partnerschap vervallende baten en inkomsten van die echtelijke woning. De door de partners ter financiering dan wel anderszins in de echtelijke woning geïnvesteerde bedragen worden daarin niet genoemd. Daarnaast is die stelling van de vrouw tegenstrijdig met hetgeen onder IV van de partnerschapsvoorwaarden is verwoord, namelijk dat partijen gescheiden vermogens wensen te behouden, doch (slechts) de echtelijke woning waar zij gezamenlijk hun hoofdverblijf in zullen hebben gemeenschappelijk willen hebben. Voorts kan de stelling van de vrouw geen stand houden, omdat ook onder het oude regime van de algehele wettelijke gemeenschap van goederen sprake kon zijn van vergoedingsrechten indien werd geïnvesteerd met vermogen dat van één van de partners privé was (bijvoorbeeld omdat dat werd verkregen krachtens erfrecht of schenking onder uitsluitingsclausule). In het onderhavige geval is dat niet anders. Er zou zo mogelijk zelfs nog eerder sprake kunnen zijn van een recht op vergoeding, aangezien er op grond van het toepasselijke partnerschapsregime, naast de onroerende zaak en de daaraan gekoppelde (hypothecaire) geldlening, helemaal geen ander gemeenschappelijk vermogen is. Buiten de beperkte gemeenschap (van woning en hypotheek) om is er enkel en alleen sprake van privévermogen van de partners.
4.7.
De vrouw heeft het bestaan van een vergoedingsrecht aan de zijde van de man vervolgens weersproken met de stelling, dat artikel 3 van de partnerschapsvoorwaarden zo dient te worden gelezen, dat een investering door één van de partners eerst en alleen dan tot een vergoedingsrecht kan leiden, indien deze investering is gedaan in een goed dat op het moment van de investering al gemeenschappelijk was. Daarvan was volgens de vrouw nog geen sprake op het moment waarop de man zijn privévermogen aanwendde, nu de woning op dat moment eerst door partijen werd verkregen en nog niet gemeenschappelijk was. Op basis daarvan concludeert de vrouw, dat de man ter zake van zijn investering geen vergoedingsrecht toekomt. Daarmee lijkt de vrouw te suggereren, dat de verkrijging (en daarmee het gemeenschappelijk worden) van de woning en de investering die de man daarin bij aanschaf heeft gedaan, op twee verschillende momenten hebben plaatsgevonden. Nog daargelaten dat de man die uitleg gemotiveerd heeft weersproken, kan die naar het oordeel van de rechtbank juridisch ook geen stand houden, nu de verkrijging en de financiering van een woning op eenzelfde, ondeelbaar moment plaatsvinden.
4.8.
De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel, dat niet is komen vast te staan dat partijen tijdens het aangaan van de partnerschapsvoorwaarden allebei de bedoeling hebben gehad om investeringen in de gemeenschappelijke woning (ook) gemeenschappelijk te laten worden, zoals de vrouw heeft gesteld en de man gemotiveerd heeft weersproken. Reden waarom teruggegrepen dient te worden naar de letterlijke tekst van de partnerschapsvoorwaarden. Op grond daarvan behoren - grofweg - enkel de woning en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening tot de door partijen overeengekomen beperkte gemeenschap. Daarnaast heeft de man op grond van artikel 3 lid 2 jegens de beperkte gemeenschap recht op vergoeding van het door hem vanuit zijn privévermogen in de gemeenschappelijke woning geïnvesteerde bedrag, dat tussen partijen vaststaat op
€ 185.190,94. Dat betreft een nominaal vergoedingsrecht, nu de man ter zitting heeft erkend dat op het vergoedingsrecht - gelet op de bewoordingen van artikel 3 lid 2 van de partnerschapsvoorwaarden, dat "hij/zij een recht op vergoeding heeft ten bedrage van hetgeen aan zijn/haar vermogen werd onttrokken" - niet de beleggingsleer van toepassing is.
4.9.
Voor wat betreft de investering door de man vanuit zijn privévermogen in het bij de woning gebouwde paardenverblijf, geldt het volgende.
De man heeft, met verwijzing naar de door hem op 29 september 2023 overgelegde producties 9 tot en met 11, gesteld dat zijn investering daarin € 11.923,88 bedraagt. De vrouw heeft de hoogte van die investering tot een bedrag van € 10.444,08 niet betwist, zodat het verzoek voor dat gedeelte als onweersproken zal worden toegewezen.
Het meerdere ad € 1.479,80 wordt door de vrouw betwist, zijnde de door de man gestelde maar volgens de vrouw niet onderbouwde contante betalingen, alsmede de door de man opgevoerde kunststof palen. Die zijn volgens de vrouw niet gebruikt voor het paardenverblijf. De man heeft daarop ter zitting nog toegelicht, dat dit afrasteringspalen zijn voor de paardenweide en de uitloop.
4.10.
De rechtbank is uit de producties 9 tot en met 11 gebleken, dat de man van een viertal contante betalingen geen factuur en ook geen betalingsbewijs heeft overgelegd. Van de overige (twee) contante betalingen heeft de man alleen een factuur overgelegd. Daarmee is niet komen vast te staan dat de man deze kosten heeft gemaakt ten behoeve van het paardenverblijf, dan wel dat de man deze betalingen heeft gedaan. Reden waarom dit deel van het verzoek als niet (voldoende) onderbouwd zal worden afgewezen. Voor wat betreft de kunststof palen is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan, dat deze zijn aangeschaft ten behoeve van de paarden. Dat deze niet zijn gebruikt voor het paardenverblijf als zodanig, maar voor de afrastering van de paardenweide en de uitloop, zoals de man ter zitting heeft betoogd en de vrouw niet heeft weersproken, doet daaraan niet af. Reden waarom het verzoek voor dat gedeelte zal worden toegewezen.
4.11.
Op grond van het voorgaande komt de man ter zake van zijn investering in het paardenverblijf een recht op vergoeding toe jegens de beperkte gemeenschap van
€ 10.880,96. Evenals het vergoedingsrecht ten aanzien van de investering in de woning, betreft het ook hier een nominaal vergoedingsrecht, gelet op de bewoordingen in artikel 3 lid 2 van de partnerschapsvoorwaarden.
4.12.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd, dat de vrouw erg overtuigd was van de uitleg die de notaris over de partnerschapsvoorwaarden, en dan met name over de omvang van de daarin overeengekomen beperkte gemeenschap (van woning en hypotheek) en over de bepaling van artikel 3, zou hebben gegeven tijdens het bespreken en ondertekenen van de akte partnerschapsvoorwaarden. De vrouw wist ook nog heel specifieke voorbeelden te noemen aan de hand waarvan de notaris de uitwerking van de bepaling in artikel 3 lid 2 van de partnerschapsvoorwaarden destijds zou hebben uitgelegd, en ook dat het volgens de notaris niet zinvol was om een expliciete bepaling in de partnerschapsvoorwaarden op te nemen over de investering die de man in de woning zou doen, omdat het niet zou uitmaken wie van partijen zou investeren in de woning. Deze investering zou volgens de notaris 'automatisch' gemeenschappelijk worden, nu de woning ook gemeenschappelijk was.
Voorgaande strookt met de uitleg die de notaris in haar e-mail d.d. 20 mei 2022 (op 15 juni 2023 door de vrouw overgelegd als productie 6) aan de voormalige advocaat van de vrouw heeft gegeven. Feit is wel, dat de vrouw door die uitleg een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad over de financiële consequenties bij het uiteengaan van partijen, en dat zij daar nu mee wordt geconfronteerd. Hoewel de rechtbank oog heeft voor dat gegeven, doet dat niets af aan hetgeen hiervoor is overwogen, noch aan de beslissing die de rechtbank in deze beschikking zal geven. De man kan voor die uitleg - nog daargelaten dat hij zich de uitleg van de notaris niet op dezelfde wijze herinnert - immers ook niet verantwoordelijk worden gehouden.
Verdeling woning
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil, dat de woning kan worden toegedeeld aan de vrouw, tegen de gemiddelde getaxeerde marktwaarde van € 397.500,-, onder de verplichting voor haar om de daaraan verbonden hypotheekschuld voor haar rekening te nemen (onder ontslag van de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor) en de helft van de overwaarde aan de man te voldoen. Reden waarom de rechtbank het verzoek van de vrouw onder III en het verzoek van de man onder I zal toewijzen. Voor het realiseren daarvan acht de rechtbank een termijn van drie maanden na heden alleszins redelijk. Mocht die termijn niet haalbaar blijken, dan zal de woning moeten worden verkocht.
Voortgezet gebruik gemeenschappelijke woning
4.14.
De vrouw heeft verzocht om aan haar het voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke woning toe te kennen voor de duur van zes maanden na ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Ter zitting heeft de vrouw nog kenbaar gemaakt, dat zij de verzochte termijn van zes maanden graag zou willen verlengen tot het moment waarop de woning zal worden verdeeld, middels toedeling aan de vrouw dan wel middels verkoop aan een derde.
4.15.
De man heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het door de vrouw verzochte voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden. Hij heeft enkel in het kader van de verdeling van de woning aangevoerd, dat hij de wens heeft dat de vrouw de woning zo snel als mogelijk overneemt, dan wel dat deze zo spoedig mogelijk wordt verkocht als de vrouw niet tot overname in staat mocht blijken. Gelet daarop zal het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden na inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, als onweersproken en gebaseerd op de wet, worden toegewezen.
4.16.
De door de vrouw ter zitting kenbaar gemaakte wens, om de duur van het voortgezet gebruik te verlengen tot het moment waarop de woning aan haar zal worden toegedeeld, dan wel totdat de woning zal zijn verkocht, is door haar niet formeel als een verzoek in een schriftelijk petitum neergelegd. Daardoor wordt niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, als gevolg waarvan geen verzoek met die inhoud aan de rechtbank voorligt, waarop kan worden beslist. Bovendien bestaat er geen wettelijke grondslag voor een voortgezet gebruik voor de door de vrouw gewenste langere duur, nu artikel 1:165 lid 1 BW (dat op grond van artikel 80e lid 1 BW van overeenkomstige toepassing is op een ontbinding van een geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 80c, eerste lid, onder d BW (dat wil zeggen, op verzoek van de partners of een van hen)) een termijn noemt van zes maanden na inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
4.17.
Ter zitting heeft de vrouw nog verklaard, dat zij - conform het verzoek van de man onder VII - de aan de woning verbonden lasten volledig voor haar rekening zal (blijven) nemen. In reactie daarop heeft de man toegezegd, dat hij in dat geval afziet van een vergoeding voor het voortgezet gebruik van de woning door de vrouw. De rechtbank zal deze afspraak in het dictum van deze beschikking opnemen.
Hypothecaire voorwaarden
4.18.
De man heeft verzocht te bepalen dat hij gerechtigd is om de helft van de hypotheekschuld en de rente(voorwaarden) mee te nemen naar een nieuwe woning. Ter zitting heeft de man daarover nog toegelicht, dat hij de vrouw de woning gunt, maar dat hij ook graag wil blijven profiteren van de gunstige hypotheekrente. De hypotheek en het voordeel dat partijen daaruit genieten, is volgens de man namelijk onderdeel van de gemeenschap. Als de vrouw dat voordeel na ontbinding van het geregistreerd partnerschap zou houden, moet dat volgens de man met hem worden verrekend. Inmiddels is duidelijk dat het niet mogelijk is om de hypotheek te splitsen, maar de man wil nog bij de hypotheekhouder nagaan of hij de schuld met de rente(voorwaarden) deels kan meenemen. Mocht dat niet lukken, dan zou de vrouw volgens de man gehouden zijn om hem te compenseren voor het verschil in rente ad € 1.750,- per jaar gedurende 6 jaar (het moment dat de vaste rente afloopt) ad € 10.500,-.
4.19.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij er geen bezwaar tegen heeft als de man de helft van de hypotheekschuld en de daaraan verbonden gunstige voorwaarden zou meenemen naar een nieuwe woning. Indien mocht blijken dat de hypotheekhouder daarmee niet instemt, dan is er volgens de vrouw geen grondslag om na de verdeling van de woning (middels toedeling daarvan aan de vrouw), het voordeel vanwege de gunstige hypotheekrente te moeten compenseren met de man.
4.20.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vaststaat dat de vrouw heeft ingestemd met de wens van de man om de helft van de hypotheekschuld en de rente(voorwaarden) mee te nemen naar een nieuwe woning. Reden waarom het verzoek van de man daartoe onder IV als onweersproken zal worden toegewezen, indien en voor zover dit ziet op de onderlinge verhouding tussen partijen. Voor de verwezenlijking daarvan, is immers de goedkeuring en medewerking van de hypotheekhouder noodzakelijk, waarover de rechtbank niet kan beslissen. Voor het geval die goedkeuring en medewerking van de hypotheekhouder ontbreken, valt dat de vrouw echter niet te verwijten.
4.21.
Het verzoek van de man om compensatie van de gunstige hypotheekrente zal daarentegen worden afgewezen. Ten eerste staat niet vast, dat de vrouw daadwerkelijk langer dan de man zal profiteren van die gunstige voorwaarde. Immers is nog onzeker of de vrouw financieel in staat zal zijn om de woning over te nemen nu het vergoedingsrecht van de man zal worden toegewezen. Ten tweede mist het verzoek een juridische grondslag. In het kader van de afwikkeling van de door partijen gemaakte partnerschapsvoorwaarden, beslist de rechtbank over de verdeling van de tot de beperkte gemeenschap behorende bezittingen, en over de draagplicht voor de daarin vallende schulden. Het compensatieverzoek van de man betreft echter noch de woning, noch de hypotheekschuld. Het betreft enkel een gunstige voorwaarde, gekoppeld aan die hypotheekschuld. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 BW, dat voor verdeling vatbaar is. Reden waarom de rechtbank daarover, in het kader van de onderhavige procedure, niet kan beslissen.
Verrekening kosten huishouding
4.22.
De vrouw heeft haar verzoek, strekkende tot verrekening van de door haar betaalde kosten van de huishouding, ter zitting ingetrokken. De man heeft in reactie daarop ter zitting verklaard ook geen aanspraak meer te maken op verrekening van de door hem betaalde kosten van de huishouding, zoals hij bij wege van verweer heeft aangevoerd. Reden waarom op dit punt geen verzoek meer aan de rechtbank voorligt waarop beslist kan worden.
Proceskosten
4.23.
Gelet op het feit dat partijen voormalig geregistreerd partners zijn, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke woning aan de [adres] vast in die zin, dat deze binnen drie maanden na heden wordt toegedeeld aan de vrouw, tegen de gemiddelde getaxeerde marktwaarde van
€ 397.500,-, onder de verplichting voor de vrouw om:
de op de woning rustende hypothecaire schuld voor haar rekening te nemen en de man hiervoor volledig te vrijwaren,
de hypotheekhouder te verzoeken om de man te ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld die op de woning rust,
wegens overbedeling aan de man te voldoen de helft van de overwaarde,
mee te werken aan de verkoop en de levering van de woning aan een derde, indien de verdeling daarvan niet binnen drie maanden na heden heeft plaatsgevonden, alsmede aan het verstrekken van de verkoopopdracht aan een nader te bepalen NVM makelaar, binnen vijf dagen na het verstrijken van de termijn van drie maanden na heden,
5.2.
bepaalt dat de vrouw, met uitsluiting van de man, gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke woning aan de [adres] gedurende zes maanden na de datum waarop het geregistreerd partnerschap is ontbonden, derhalve tot 14 februari 2024,
5.3.
bepaalt, dat de man jegens de beperkte gemeenschap een vergoedingsrecht heeft van € 185.190,94 ter zake van zijn investering in de woning aan de [adres] , dan wel voor de helft daarvan jegens de vrouw indien en voor zover de beperkte gemeenschap niet toereikend mocht zijn,
5.4.
bepaalt, dat de man jegens de beperkte gemeenschap een vergoedingsrecht heeft van € 10.880,96 ter zake van zijn investering in het bij de woning aan de [adres] nieuw gebouwde paardenverblijf, althans voor de helft van dat bedrag jegens de vrouw indien en voor zover de beperkte gemeenschap niet toereikend zou zijn,
5.5.
stelt vast dat partijen zijn overeengekomen, dat de vrouw de hypotheeklasten, de verzekeringskosten, het onderhoudscontract van de Cv-ketel en de gemeentelijke belastingen ten laste van de woning volledig voor haar rekening zal (blijven) nemen, in welk geval de man afziet van een vergoeding voor het voortgezet gebruik door de vrouw van de woning aan de [adres] ,
5.6.
bepaalt dat de man, in zijn onderlinge verhouding met de vrouw, gerechtigd is om de helft van de op de woning rustende hypotheek en de daarmee gepaard gaande hypotheekrente en voorwaarden over te nemen dan wel mee te nemen naar een nieuwe woning, een en ander in overleg met de hypotheekhouder,
5.7.
stelt vast dat de vrouw haar verzoek om verrekening van de door haar betaalde kosten van de huishouding heeft ingetrokken,
5.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat zij ieder hun eigen kosten dragen,
5.10.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van Woudenberg, rechter, bijgestaan door
mr. M.M.A. van Bakel, griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 369/mvb