ECLI:NL:RBNNE:2023:4802

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
18-035801-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak na onvoldoende bewijs

Op 23 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting op 10 december 2020. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.S. Boonstra, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. B. Broerse. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aansteken van brand bij een bedrijfspand, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen met zich meebracht.

Tijdens de zitting op 9 november 2023 werd het bewijs besproken, waaronder camerabeelden en DNA-analyse. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 40 maanden, verwijzend naar de camerabeelden waarop de verdachte mogelijk te zien zou zijn, en DNA-sporen die op de plaats delict waren aangetroffen. De verdediging betwistte echter de herkenbaarheid op de beelden en de waarde van het DNA-bewijs, en pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sterke aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij de brandstichting, het bewijs niet wettig en overtuigend was. De camerabeelden waren van te slechte kwaliteit om de verdachte te identificeren, en het DNA-bewijs was onvoldoende om te concluderen dat de verdachte de brand had gesticht. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen bewijs was dat hij de jerrycans had gebruikt om de brand te stichten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18.035801.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 november 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans uit andere hoofde gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 november 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.S. Boonstra, advocaat te Rotterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 10 december 2020, te [adres] , (althans) in de gemeente [adres] , al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/om/nabij een pand aan de [adres] , aldaar, door (motor)benzine, althans een brandbare (vloei)stof, tegen (de gevel van) en/of in en/of rondom dat pand (uit) te sprenkelen en/of te gieten en/of te gooien en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking te brengen en/of te laten komen met die
(motor)benzine, althans met die/een brandbare (vloei)stof, waardoor in en/of nabij dat pand brand is ontstaan, terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor dat pand en/of de inboedel van dat pand, in elk geval gemeen gevaar voorgoederen en/of
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer zich in dat pandbevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijke voor een ander of anderen, te duchten was.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het staat vast dat er op donderdag 10 december 2020, rond 06:30 in de ochtend, brand is gesticht bij het bedrijfspand aan de [adres] in [adres] . Om het pand is een spoor van benzine gegoten en op de plaats delict is een witte tas aangetroffen met daarin vier grotendeels lege jerrycans. Uit onderzoek blijkt dat er benzine in die jerrycans heeft gezeten.
Op camerabeelden van de [adres] in [adres] zijn de brandstichters tweemaal te zien.
Eerst om 05:58 uur lopend in de richting van de plaats delict met witte tassen. Daarna om 06:34 uur rennend vanuit de richting van de plaats delict, zonder de witte tassen. Hoewel de camerabeelden niet scherp genoeg zijn om de gezichten van de twee brandstichters te herkennen, concludeert de officier van justitie dat het verdachte moet zijn die onder andere op de camerabeelden te zien is. Verdachte mist – als gevolg van een vuurwerkongeluk – zijn rechteronderarm en hand. Bij één van de twee mannen op de camerabeelden valt op dat zijn rechteronderarm en hand nergens in beeld komen. Dit terwijl bij de andere man wel duidelijk te zien is dat beide armen gebruikt worden. Daar komt bij dat het een feit van algemene bekendheid is dat een mens bij het rennen met zijn armen zwaait. Dat het verdachte is die te zien is op de camerabeelden bij de [adres] wordt ondersteund door DNA-bewijs. Uit het NFI-rapport van 3 mei 2021 blijkt dat het DNA van verdachte overeenkomt met het DNA dat is aangetroffen op één van de jerrycans en op de dop van een jerrycan, beide aangetroffen op de plaats delict. Het feit dat één van de sporen op de dop van een jerrycan is aangetroffen, betekent dat verdachte de jerrycan waar de dop bij hoort ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden concludeert de officier van justitie dat het verdachte moet zijn die (mede) de brand heeft gesticht.
De officier van justitie voert verder aan dat, anders dan de verklaring van verdachte, hij en medeverdachte [medeverdachte] elkaar wel degelijk lijken te kennen. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat hij wel weet wie verdachte is en dat, als ze elkaar tegenkomen, ze elkaar ook een boks geven.
Met betrekking tot de gevaarzetting voert de officier van justitie het volgende aan. Het pand waarin
de brand is gesticht betreft een bedrijfspand met daarin meerdere bedrijven en een woning. Zowel bij het bedrijfsgedeelte als bij de woning trof de politie een spoor van benzine aan. De bewoonster van de woning was met één van haar dochters thuis op het moment van de brand. Derhalve was er niet alleen sprake van gemeen gevaar voor goederen, maar ook van levensgevaar dan wel van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van personen.
Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte, tezamen en in vereniging, de brand heeft gesticht bij het bedrijfspand aan de [adres] in [adres] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden, nu uit het dossier niet blijkt dat het verdachte was die het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de camerabeelden te onduidelijk zijn om daar verdachte op te herkennen. Verder is het DNA-bewijs op zichzelf onvoldoende om een bewezenverklaring te dragen, mede nu het DNA van verdachte is aangetroffen op verplaatsbare voorwerpen en verdachte ter terechtzitting tevens een aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de manier waarop zijn DNA op die voorwerpen terecht kan zijn gekomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er bij de brand in het bedrijfspand aan de [adres] te [adres] sprake is geweest van brandstichting. Hoewel het dossier sterke aanwijzingen bevat dat verdachte degene is geweest die (tezamen en in vereniging) die brand heeft gesticht, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling van verdachte te komen.
Met betrekking tot de camerabeelden overweegt de rechtbank het volgende. Twee ‘loopjes’ deskundigen hebben de camerabeelden van de [adres] in [adres] bekeken en komen tot de conclusie dat de camerabeelden van te slechte kwaliteit zijn om daar iets over te kunnen zeggen. De rechtbank sluit zich bij die conclusie aan. De rechtbank heeft de bewuste beelden bekeken en heeft daarop niet de waarneming met betrekking tot de (ontbrekende) rechteronderarm van verdachte kunnen doen.
Met betrekking tot het DNA-bewijs overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel het zonder meer vragen oproept dat het DNA van verdachte in aangetroffen op een jerrycan en een dop van een jerrycan aangetroffen op de plaats delict, acht de rechtbank dat gegeven op zichzelf onvoldoende om een bewezenverklaring voor brandstichting te dragen. De rechtbank kan niet vaststellen op welk moment of op welke manier het DNA van verdachte op de jerrycan en op de dop van een jerrycan terecht zijn gekomen, onder andere nu een jerrycan een verplaatsbaar object betreft en verdachte daar – ter terechtzitting – een alternatieve verklaring voor heeft gegeven. Nu daarnaast het dossier geen (ander) bewijs bevat dat verdachte die bewuste nacht in [adres] is geweest, is er onvoldoende bewijs dat verdachte (in vereniging) aldaar de brand heeft gesticht.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd, ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende is om vast te stellen dat het verdachte was die de jerrycans op de plaats delict heeft gebruikt om de brand mee te stichten. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J. Faber en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2023.