ECLI:NL:RBNNE:2023:4787

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
LEE 23/4245
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een bedrijfspand op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden in verband met criminele activiteiten

Op 20 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, een verhuurbemiddelingsbedrijf, en de burgemeester van de gemeente Leeuwarden. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van de burgemeester om het bedrijfspand van verzoekers te sluiten op grond van artikel 2:78 van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden. Verzoekers worden verweten een faciliterende rol te spelen in het criminele circuit, met name bij hennepteelt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, oordelend dat de sluiting een geschikt en noodzakelijk middel is om de criminele activiteiten te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers in de afgelopen jaren betrokken zijn geweest bij meerdere gevallen van hennepteelt en dat de sluiting van het pand een belangrijke stap is in de bestrijding van deze illegale activiteiten. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de sluiting niet onevenredig is, ondanks de financiële gevolgen voor verzoekers, en dat het algemeen belang bij de bestrijding van illegale activiteiten zwaarder weegt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/4245

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2023 in de zaak tussen

[namen],
uit Leeuwarden, verzoekers
(gemachtigde: mr. E.J. Teeuwen),
en

de burgemeester van de gemeente Leeuwarden, verweerder

(gemachtigden: mr. P. Zoeten en mr. E. Verdoorn).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van verweerder tot sluiting van hun bedrijfspand.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers [naam 1] en [naam 2] , de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
[bedrijfsnaam] is een verhuurbemiddelingsbedrijf. Het bemiddelt bij de verhuur van woningen en faciliteert verhuurders bij praktische zaken. Het heeft daarbij zowel de eigenaren van de huurwoningen als de huurders als klanten.
2.2.
Van 1 januari 2023 tot en met 6 februari 2023 heeft de politie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de communicatie in het bedrijfspand van [bedrijfsnaam] heimelijk afgeluisterd. Op 3 april 2023 zijn verzoekers [naam 1] en [naam 2] en hun vader [naam 3] (hierna: de vader) aangehouden. Door een medewerker van de Politie, Eenheid Noord Nederland, Dienst Regionale Recherche, is op 28 juni 2023 een bestuurlijke rapportage opgemaakt.
2.3.
Bij brief van 27 juli 2023 heeft verweerder aan verzoekers het voornemen kenbaar gemaakt om het bedrijfspand van [bedrijfsnaam] te sluiten. Bij brief van 18 augustus 2023 hebben verzoekers hun zienswijze gegeven.
2.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder besloten het bedrijfspand op het [adres 1] te Leeuwarden te sluiten voor de duur van zes maanden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af gezien het geheel aan feiten dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd en in de bestuurlijke rapportage wordt uiteengezet. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Verweerder baseert de sluiting op artikel 2:78, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden, in samenhang met verschillende artikelen van de Opiumwet. In deze artikelen is onder meer strafbaar gesteld het voorhanden hebben van ruimtes waarvan de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor hennepteelt.
De relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.2.
Verweerder legt de volgende verwijten aan [bedrijfsnaam] ten grondslag aan de sluiting van het bedrijfspand:
- wetenschap van hennepkwekerijen, opdrachtgeven tot het verwijderen van een hennepkwekerij, het niet melden van hennepkwekerijen;
- gebrekkige screening van huurders, het verschaffen van wederrechtelijk verblijf en geen toezicht op gebruik woningen;
- het vervalsen van (een) huurcontract(en) en
- aanloop bij het bedrijfspand.
5.3.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de sluiting vooral beoogt een einde te maken aan de faciliterende rol van [bedrijfsnaam] in het criminele circuit.
6. De bevoegdheid van verweerder om tot sluiting over te gaan is niet in geschil. Wel is in geschil of de sluiting een geschikt en noodzakelijk middel is en of deze evenredig is. Deze geschilpunten zal de voorzieningenrechter hieronder bespreken.
7.1.
De bestuurlijke rapportage vermeldt 13 gevallen waarin in de jaren 2018 tot en met 2022 in een woning waarbij verzoekers bemiddeld hadden, een (voormalige) hennepkwekerij is aangetroffen: twaalfmaal in de gemeente Leeuwarden, eenmaal in de gemeente Sneek. Daarnaast hebben verzoekers zelf in twee gevallen tegenover de politie het vermoeden geuit dat er in een woning hennepgerelateerde activiteiten plaatsvonden, maar bij onderzoek bleek dit niet het geval te zijn.
De voorzieningenrechter heeft er oog voor dat verzoekers jaarlijks bij een aanmerkelijk groter aantal woningen bemiddelen en dat zij vooral actief zijn in het onderste segment van de markt, maar desondanks heeft verweerder dit terecht als een negatieve aanwijzing aangemerkt. In deze gevallen heeft de politie geen rechtstreekse betrokkenheid van verzoekers, dan wel de vader, bij de hennepgerelateerde activiteiten kunnen vaststellen (dit blijkt althans niet uit het dossier in deze zaak). In de hieronder te bespreken gevallen lijkt dit echter wel het geval te zijn.
7.2.
Op 11 januari 2023 vindt in het bedrijfspand een (afgeluisterd) gesprek plaats tussen [naam 2] en een onderhoudsmedewerker. [naam 2] vraagt of alles netjes is. De Onderhoudsmedewerker antwoordt bevestigend en zegt onder meer: “Ik heb liters, liters chloor gekocht om die wc-pot weer (…) bovenop was hij zwaar. Die hebben ze nooit doorgespoeld. Alleen maar water gebruikt voor die kwekerij natuurlijk”.
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt niet om welke woning dit ging. Kennelijk is het niet bij de politie bekend geworden in welke woning deze hennepplantage heeft gestaan.
7.3.
Op 24 januari 2023 brengt de politie een bezoek aan het bedrijfspand. In de conversatie die volgt zegt de vader tegen [naam 1] dat hij achter de [adresaanduiding] aan moet gaan omdat de politie die anders gaat sluiten. Later vraagt de vader: “Wanneer zou ie ’t leeg hebben?”, waarop [naam 1] antwoordt: “Vandaag, ik ga er vanmiddag heen”.
Op 27 januari 2023 heeft de politie het pand [adres 2] te Leeuwarden bezocht, eigendom van de vader en verhuurd via [bedrijfsnaam] . In de woning werden de resten van een hennepkwekerij aangetroffen.
Bij de aanhouding op 3 april 2023 is de telefoon van [naam 1] in beslag genomen. Hieruit blijkt dat [naam 1] op 17 januari 2023 (een uur na de melding van de politie dat in een andere door [bedrijfsnaam] verhuurde woning een hennepkwekerij was aangetroffen) in de [adres 2] een foto heeft gemaakt van een in werking zijnde hennepkwekerij, waarna een chat is gevolgd tussen [naam 1] en de vader met de strekking dat de hennepkwekerij binnen een week weg moest zijn.
De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat verzoekers wisten van de aanwezigheid van de hennepplantage in de woning en hiertegen pas iets hebben ondernomen toen zij het ingrijpen van de politie vreesden.
8. Verweerder werpt verzoekers tegen dat zij in een groot aantal gevallen langdurige huurcontracten hebben afgesloten met personen met de Albanese nationaliteit terwijl deze personen, als niet-EU-ingezetenen, visumvrij maximaal 90 dagen in Nederland mogen verblijven. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in vier van de gevallen waarin een hennepkwekerij werd aangetroffen in een via verzoekers verhuurde woning, Albanezen in de woning werden aangetroffen. Dit waren echter niet altijd de personen met wie een huurcontract was afgesloten. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat het huisvesten door verzoekers van illegaal verblijvenden, dat in het algemeen al een probleem van openbare orde is, tot specifieke verstoringen van de openbare orde heeft geleid: dit wijst bovendien op een verband tussen het door verzoekers dulden van hennepteelt in woningen en het door verzoekers dulden van illegaal verblijf (al dan niet op grond van een huurovereenkomst) in de woningen.
9.1.
Op 17 januari 2023 trof de politie op het [adres 3] te Leeuwarden een hennepkwekerij aan. Later op de dag hoorde de politie bij het afluisteren dat verzoekers in het bedrijfspand bespraken dat een nieuw contract opgesteld diende te worden. Dit contract is later aan de politie toegezonden.
In het bestreden besluit stelt verweerder dat het contract valselijk is opgemaakt met het doel de indruk te wekken dat de huurder de woning heeft onderverhuurd en dat de huurder daarmee verantwoordelijk is voor het aantreffen van de hennepkwekerij.
9.2.
De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoekers met het opmaken hun eigen betrokkenheid, dan wel die van de verhuurder (de vader), hebben willen verhullen. Wat die betrokkenheid inhield, valt op basis van het dossier niet vast te stellen, maar aannemelijk is dat verzoekers wel wetenschap hadden van illegale activiteiten in de woning.
10.1.
In het bestreden besluit vermeldt verweerder dat met cameraobservatie door de politie is gebleken dat in de periode 4 mei 2022 tot en met 12 juli 2022 het bedrijfspand veelvuldig werd bezocht door personen die er slechts kort verbleven. Vaak was de vader op zulke momenten in het bedrijfspand aanwezig. Van 59 personen heeft de politie de identiteit weten te achterhalen. Deze 59 personen hadden vrijwel allemaal criminele antecedenten. Zij stonden niet ingeschreven in woningen die werden verhuurd via [bedrijfsnaam] . Er was wel een verband tussen een aantal van de terugkerende personen en de woningen waarin een hennepkwekerij werd aangetroffen. Verweerder concludeert dat [bedrijfsnaam] kennelijk een aanzuigende werking heeft op personen uit het criminele circuit.
10.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat genoemde personen kennelijk geen klanten waren van verzoekers (zie 2.1.): het is niet gebleken dat deze personen huurders of verhuurders waren. Het valt niet uit te sluiten dat een deel van deze personen wel langskwam om te informeren of er woonruimte beschikbaar was, maar het is niet aannemelijk dat dit voor het grootste deel van deze personen gold. De voorzieningenrechter acht het daarom aannemelijk dat de aanloop van grote aantallen personen met criminele antecedenten samenhangt met de rol van het bedrijfspand als contactpunt van personen met criminele bedoelingen.
11.1.
Op grond van het voorgaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat verzoekers de afgelopen jaren een faciliterende rol hebben gespeeld in de hennepteelt in Leeuwarden en omgeving. Deze rol werd voor een belangrijk deel vervuld vanuit het bedrijfspand. De sluiting van het bedrijfspand is daarom, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, een geschikt en noodzakelijk middel om hieraan een einde te maken.
11.2.
Terecht is opgemerkt dat de sluiting van het pand niet zonder meer betekent dat de ongewenste activiteiten niet voortgezet kunnen worden. Los van dat dit nog geen reden is om niets te doen, is het wel aannemelijk dat deze activiteiten aanzienlijk bemoeilijkt worden. Daarnaast heeft de politie (of verweerder) geen waarschuwingsgesprek hoeven te voeren zoals gebeurd is in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2022 [1] . In dit geval is, vooral uit de afluisterverslagen, duidelijk geworden dat verzoekers zich bewust waren van de illegale activiteiten in de woningen en van de aandacht die zij daarom van de politie kregen.
11.3.
In de duur van de besluitvorming ziet de voorzieningenrechter geen grond om tot een ander oordeel te komen. Inderdaad is het tijdsverloop van bijna vier maanden tussen de ontvangst van de bestuurlijke rapportage en het bestreden besluit vrij lang, maar gezien het bijzondere karakter van deze zaak en omdat aan verzoekers ruim de tijd is gegund om hun zienswijze naar voren te brengen, verbindt de voorzieningenrechter hieraan geen gevolgen.
12.1.
De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding om de sluiting onevenredig te achten. Verzoekers hebben aangevoerd dat de sluiting voor hen grote financiële gevolgen heeft en leidt tot aanzienlijke reputatieschade. De voorzieningenrechter acht dit aannemelijk, maar oordeelt dat verweerder heeft meer gewicht heeft mogen toekennen aan het algemeen belang bij de bestrijding van illegale activiteiten zoals hennepteelt. Deze illegale activiteiten en alles wat daarmee samengaat, heeft immers grote maatschappelijk ontwrichtende effecten.
12.2.
De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanleiding de sluitingsduur van zes maanden als te lang aan te merken. Dit punt kan verder in de bezwaarprocedure aan de orde komen.

Conclusie en gevolgen

13.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verweerder tot sluiting van het bedrijfspand kan over gaan. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat aan verzoekers een redelijke termijn, waarbij gedacht kan worden aan een week, zal worden geboden ter voorbereiding van de sluiting.
13.2.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden
Afdeling 13 Voor publiek openstaande gebouwen (3)
Artikel 2:78 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.
Gemeentewet
Artikel 174
1. De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
2. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
3. De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
Opiumwet
Artikel 3
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
(…)
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
(Lijst II: onder meer hennep)
Artikel 11
(...)
3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
(…)
5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.
Artikel 11a
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
2. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
3. De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.