ECLI:NL:RBNNE:2023:4785

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
10456532 \ EL EXPL 23-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst en onaanvaardbaar zware financiële last

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een gedaagde partij met betrekking tot een effectenleaseovereenkomst. De gedaagde had op 24 december 1999 een overeenkomst gesloten met Dexia, die eindigde op 23 december 2005, resulterend in een restschuld van € 3.415,14. Dexia vorderde betaling van € 922,69 van de gedaagde, terwijl de gedaagde betwistte dat Dexia aan al haar verplichtingen had voldaan en stelde dat er sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last bij het aangaan van de overeenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat bij het aangaan van de overeenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, en dat de gedaagde nog een vordering op Dexia had ter hoogte van € 3.048,99, zijnde twee derde van de netto betaalde inleg. Na verrekening van de restschuld van € 922,69, oordeelde de kantonrechter dat Dexia nog een bedrag van € 2.126,30 aan de gedaagde verschuldigd was. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, vastgesteld op € 528,00, en de nakosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt de toepassing van het 'hofmodel' voor de beoordeling van effectenleasezaken, waarbij het inkomen van de afnemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst centraal staat. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde voldoende had aangetoond dat hij nog een vordering op Dexia had, en dat Dexia aan haar verplichtingen had voldaan na betaling van het verschuldigde bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: 10456532 \ EL EXPL 23-21
Vonnis van 21 november 2023
in de zaak van
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 maart 2023;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek tevens houdende akte (voorwaardelijke) wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek;
- de bij de stukken gevoegde producties.
1.2.
Dexia heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, na de conclusie van dupliek geen akte uitlating producties ingediend.
1.3.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Dexia is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over Dexia, wordt hieronder mede verstaan haar rechtsvoorgangsters.
2.2.
[gedaagde] heeft op 24 december 1999 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: WinstVerDriedubbelaar), onder contractnummer 74400412, met een leasesom van € 19.032,21 en een looptijd van 36 maanden (verder te noemen: de overeenkomst).
2.3.
De overeenkomst is op 23 december 2005 geëindigd en daarbij is een restschuld ontstaan van € 3.415,14. [gedaagde] heeft van deze restschuld een bedrag van € 215,69 voldaan.
2.4.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [gedaagde] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.
2.5.
In de rechtspraak, uiteindelijk leidend tot HR 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), is het zogenoemde "hofmodel" ontwikkeld voor de beoordeling van effectenleasezaken als de onderhavige.
2.6.
Partijen zijn niet tot een gezamenlijke oplossing voor de afwikkeling van de overeenkomst gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert bij dagvaarding dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 922,69, te vermeerderen met de wettelijke rente terzake overeenkomst 74400412 over € 922,69 vanaf 2 januari 2006;
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is;
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Dexia, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Dexia, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Dexia in de kosten van deze procedure.
3.3.
Dexia heeft bij conclusie van repliek, tevens een akte houdende (voorwaardelijke) eiswijziging ingediend. Voor het geval de kantonrechter van oordeel zou zijn dat er nog een vordering resteert die [gedaagde] op Dexia heeft en dus een bedrag aan [gedaagde] verschuldigd is, heeft Dexia een voorwaardelijke wijziging van eis ingesteld als volgt:
1. te verklaren voor recht, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten, dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomst met nummer 74400412, na betaling van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Vooraf
4.1.
Dexia heeft bij conclusie van repliek tevens akte voorwaardelijke wijziging van eis een voorwaardelijke eiswijziging ingesteld. Voor de wijziging van haar eis heeft Dexia als voorwaarde gesteld dat de kantonrechter van oordeel zou zijn dat er nog een vordering resteert die [gedaagde] op Dexia heeft en dus een bedrag dat Dexia aan [gedaagde] verschuldigd is. Nu [gedaagde] , zonder evenwel een reconventionele vordering in te stellen, betwist dat Dexia aan al haar verplichting jegens hem heeft voldaan en zich op het standpunt stelt dat hij nog aanspraak kan maken op een (schade)vergoeding van Dexia, kan het geval zich voordoen dat aan de door Dexia gestelde voorwaarde voor wijziging van haar eis wordt voldaan. De kantonrechter zal in voorkomend geval bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de gewijzigde eis van Dexia.
De gevorderde verklaring voor recht
4.2.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.3.
[gedaagde] betwist dit en heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Dexia gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen, omdat hij nog vorderingen op Dexia heeft ter zake van het volgende onderwerp:
- de onaanvaardbaar zware financiële last op basis van het Hofmodel.
4.4.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van (de stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend.
Onaanvaardbaar zware financiële last
4.5.
Dexia stelt dat [gedaagde] nog een bedrag van € 922,69 aan onbetaalde restschuld aan haar is verschuldigd. Daarnaast stelt Dexia dat zij jegens [gedaagde] aan al haar verplichtingen heeft voldaan. [gedaagde] betwist dat Dexia aan al haar verplichtingen jegens hem heeft voldaan. Hij stelt dat bij het aangaan van de overeenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, zodat Dexia niet slechts gehouden was twee derde deel van de restschuld aan haar te vergoeden, maar ook twee derde deel van de inleg. Dit brengt volgens [gedaagde] met zich dat hij nog een vordering op Dexia te gelde kan maken. Dexia betwist dat er sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last.
4.6.
Niet in geschil is dat bij de beoordeling van de vraag of bij het aangaan van de in het geding zijnde overeenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last uitgegaan dient te worden van het "hofmodel" (zoals ontwikkeld in de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2019, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983 en door de Hoge Raad aanvaard bij arrest van 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003). Op basis van het hofmodel vindt een berekening plaats aan de hand van de volgende algemene formule: X - W - A - B - C - D < Y + (0,1 * Y) + 0,15* (X-Y).
4.7.
Partijen twisten over de hoogte van het besteedbare netto-maandinkomen (factor X in de berekening) van [gedaagde] . [gedaagde] stelt zijn besteedbare netto-maandinkomen in 1999 op een bedrag van € 1.263,27 hetgeen hij heeft berekend aan de hand van het door de Belastingdienst aan Leaseproces verstrekte biljet van een proces. Daarbij merkt [gedaagde] op dat hij in 1999 voor meerdere werkgevers heeft gewerkt en dat hij vanaf 6 april 1999 werkte voor de werkgever waar hij ook voor werkte ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst op 24 december 1999. Daarom is [gedaagde] enkel uitgegaan van het loon dat hij bij die werkgever heeft verdiend (‘loon ed 3’) zoals vermeld op het biljet van proces. Dexia heeft het door [gedaagde] gestelde besteedbare netto-maandinkomen betwist. Zij stelt dat het loon van alle werkgevers waar [gedaagde] in 1999 voor heeft gewerkt, zoals vermeld op het biljet van proces, in de berekening dient te worden meegenomen.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat het doel en de strekking van het hofmodel is om te bepalen of een afnemer ten tijde van het sluiten van de effectenleaseovereenkomst een onaanvaardbaar zware financiële last is aangegaan. In het geval het inkomen van de afnemer in het jaar van afsluiten van de effectenleaseovereenkomst varieert als gevolg van verschillende werkgevers, ligt het naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand om uit te gaan van het salaris dat de afnemer genoot ten tijde van het sluiten van de effectenleaseovereenkomst. Dat is immers het inkomen waaruit de maandelijkse verplichtingen uit de effectenleaseovereenkomst dienen te worden voldaan. De kantonrechter zal dan ook (enkel) uitgaan van het loon dat de afnemer genoot ten tijde van het sluiten van de overeenkomst.
4.9.
Uit het biljet van proces blijkt dat [gedaagde] in 1999 achtereenvolgens drie werkgevers heeft gehad. Op het moment van het afsluiten van de effectenleaseovereenkomst was hij werkzaam bij werkgever drie, zodat dat het loon is dat meegenomen dient te worden in de berekening. Het loon dat [gedaagde] daaraan voorafgaand heeft verdiend, dient buiten beschouwing te blijven. Zodoende zal als factor X het bedrag van € 1.263,27 in de berekening worden meegenomen.
4.10.
Dexia heeft (de berekening van) de gestelde onaanvaardbaar zware financiële last niet op andere gronden weersproken. Derhalve zal de kantonrechter voor de overige factoren uitgaan van de door [gedaagde] in zijn berekening genoemde bedragen, te weten:
  • factor W € 77,79
  • factor A € 528,67
  • factor B € 0,00
  • factor C € 0,00
  • factor D € 0,00
  • factor Y € 544,00
4.11.
Uitgaande van de formule [X - W - A], te weten € 1.263,27 - € 77,79 - € 528,67, bedroeg het besteedbaar inkomen van [gedaagde] in 1999 € 656,81.
4.12.
De bestedingsnorm van [gedaagde] bedroeg € 706,29 berekend aan de hand van de formule [Y + (0,1 x Y) + 0,15 x (X - Y)], te weten € 544,00 + (0,1 x € 544,00) + 0,15 x
(€ 1.263,27 - € 544,00).
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat het besteedbaar inkomen beneden de bestedingsnorm daalt, zodat bij het aangaan van de in het geding zijnde overeenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last daarvan.
4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat hij nog een vordering op Dexia te gelde kan maken vanwege het feit dat bij het aangaan van de overeenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, zodat Dexia niet slechts gehouden is twee derde deel van de restschuld, maar tevens twee derde deel van de inleg aan hem te vergoeden.
Omvang schade
4.15.
Uit het voorgaande blijkt dat [gedaagde] nog een vordering op Dexia heeft. Dat betekent dat is voldaan aan door Dexia gestelde voorwaarde voor wijziging van haar eis, zodat de kantonrechter zal beoordelen of de gewijzigde eis al dan niet kan worden toegewezen.
4.16.
Bij akte (voorwaardelijke) wijziging van eis stelt Dexia dat als er voor [gedaagde] een vordering op Dexia zou resteren op grond van een onaanvaardbaar zware financiële last, Dexia nog een bedrag van € 3.048,99 aan [gedaagde] verschuldigd is, zijnde 2/3e deel van de schade bestaande uit de netto betaalde inleg. Dit laat onverlet dat [gedaagde] nog een bedrag van € 922,69 aan Dexia verschuldigd is aan onbetaalde restschuld, aldus Dexia. [gedaagde] heeft het door Dexia gestelde bedrag van € 3.048,99 niet betwist.
4.17.
De kantonrechter stelt als onbetwist vast dat de vordering die [gedaagde] op Dexia heeft als gevolg van een onaanvaardbaar zware financiële last van de overeenkomst, € 3.048,99 bedraagt. Derhalve dient Dexia dat bedrag aan [gedaagde] te vergoeden.
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat de restschuld € 3.415,14 bedroeg en dat [gedaagde] hierop een bedrag van € 215,69 heeft voldaan. Eén derde deel van de restschuld, te weten
€ 1.138,38, blijft voor rekening van [gedaagde] , zodat Dexia terecht stelt dat [gedaagde] thans nog een bedrag van € 922,69 (€ 1.138,38 – € 215,69) aan Dexia is verschuldigd.
4.19.
Aldus is Dexia een bedrag van € 3.048,99 aan [gedaagde] verschuldigd, terwijl [gedaagde] een bedrag van € 922,69 aan Dexia is verschuldigd. Het bedrag van € 922,69 dient dan ook in mindering te worden gebracht op het bedrag van € 3.048,99, zodat Dexia nog een bedrag van € 2.126,30 (€ 3.048,99 - € 922,69) aan [gedaagde] dient te voldoen. De na wijziging gevorderde verklaring voor recht zal daarom aldus worden toegewezen, dat Dexia na betaling van een bedrag aan [gedaagde] van € 2.126,30 aan al haar verbintenissen jegens [gedaagde] heeft voldaan.
4.20.
Dexia heeft in haar gewijzigde petitum niet de wettelijke rente over hetgeen zij aan [gedaagde] verschuldigd is meegenomen, maar zij erkent in de stukken wel dat zij die rente verschuldigd is. De kantonrechter vertrouwt er derhalve op dat Dexia ook de wettelijke rente zal vergoeden aan [gedaagde] vanaf de datum dat Dexia in verzuim is gebleven met de betaling van het bedrag dat zij vanwege de onaanvaardbaar zware financiële last aan [gedaagde] is verschuldigd.
Proceskosten
4.21.
De oorspronkelijke (waiver) vordering van Dexia kan niet worden toegewezen, nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat er ten tijde van het sluiten van de overeenkomst sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last op grond waarvan [gedaagde] nog een vordering op Dexia heeft. [gedaagde] hoeft als verweer tegen de door Dexia gevorderde (negatieve) verklaring voor recht slechts aannemelijk te maken dat hij een vordering op Dexia heeft, zonder de hoogte van die vordering te onderbouwen. Desalniettemin heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt tegen de voorwaardelijke eiswijziging en heeft hij ook niet aangevoerd dat Dexia de gewijzigde eis niet kan vorderen. Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia nog een bedrag aan [gedaagde] verschuldigd is, is Dexia naar het oordeel van de kantonrechter de grotendeels in het ongelijk te stellen partij (ondanks dat de gevorderde (gewijzigde) waiver wordt toegewezen). Derhalve zal Dexia, als de overwegend in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 528,00 aan salaris gemachtigde (2 punten × € 264,00). De meegevorderde nakosten zijn eveneens toewijsbaar.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer 74400412, na betaling aan [gedaagde] van het bedrag van € 2.126,30, aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op
€ 528,00;
5.3.
veroordeelt Dexia in de nakosten, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 132,00;
5.4.
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op
21 november 2023.
48299