ECLI:NL:RBNNE:2023:4714

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
18.126280.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steekincident met mes in Assen

Op 16 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 18 mei 2023 in Assen de aangever met een mes in de rug gestoken. De rechtbank verwierp het beroep op putatief noodweerexces en oordeelde dat het bewezenverklaarde aan de verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend, op basis van psychologisch advies. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 103 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uren. De rechtbank overwoog dat de verdachte doelbewust handelde uit wraakgevoelens, nadat de aangever zijn zus en moeder had uitgescholden. De rechtbank achtte het handelen van de verdachte zo gericht op de dood van de aangever, dat het niet anders kon dan dat de wil van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank hield rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de psycholoog, maar vond de ernst van het feit en de impact op de aangever en omstanders zwaarwegend.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.126280.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 november 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 2007 te [geboorte plaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 november 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen en door mevrouw S. Kabli, tolk in de Arabische taal. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.
Tevens zijn verschenen mevrouw S. Scheltinga, namens de Raad voor de Kinderbescherming, de heer O.A.M. Drenth, namens de Jeugdreclassering, de heer L. Beumouhou, namens Cosmo Zorg en mevrouw S. Doumount, namens Nidos.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Assen, althans in de gemeente Assen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Assen, althans in de gemeente Assen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 mei 2023 te Assen, althans in de gemeente Assen, althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans met
een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam heeft gestoken, althans heeft geraakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte met het mes een zwaaiende, meer slaande beweging heeft gemaakt en niet een stekende beweging. Uit de letselverklaring volgt voorts dat er gesneden en niet gestoken is zodat niet kan worden bewezen dat verdachte in het lichaam van aangever heeft gestoken. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet had op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte voelde zich bedreigd, was overmand door hevige emoties en meende zich te moeten verweren. Aldus heeft hij niet gewild dat aangever dood zou gaan of zwaar lichamelijk letsel zou krijgen. Ook heeft hij niet de aanmerkelijke kans op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel op de koop toe genomen. Er kan dan ook niet worden bewezen dat sprake is van een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling. De meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan wel wettig en overtuigend bewezen worden, met uitzondering van het ten laste gelegde steken.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 2 november 2023 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Op 18 mei 2023 heb ik thuis een mes opgehaald en ben ik terug gegaan naar het [adres] in Assen. Op de beelden ben ik de jongen die [slachtoffer] met het mes raakt. Ik was boos omdat [slachtoffer] mijn zus en moeder heeft uitgescholden. Ik accepteer dat niet. Liever dood dan dat iemand mijn zus en moeder uitscheldt. Mijn eer is kostbaar.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 mei 2023, opgenomenop pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023126672 d.d. 26 mei 2023, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 18 mei 2023 kwam ik terug bij het [adres] in Assen. Zij fietsten gewoon en opeens komen ze mijn kant op. Zij komen op mij af en [verdachte] was daar bij en hij sprong ook richting mij toen. Ineens werd ik gestoken. Ik had opeens pijn in mijn rug. Ik kijk naar rechts en toen zag ik een mes. Dat mes was in [verdachte] zijn hand. Het snijgedeelte was ongeveer 15 centimeter en dan nog het handvat. Het handvat is ongeveer 2 á 3 cm dik en het snijgedeelte is ongeveer 3 centimeter.
3. De eigen waarneming van de rechtbank welke bij het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2023 door haar persoonlijk is geschied, voor zover inhoudende:
De rechtbank neemt op de camerabeelden van het incident, dat plaatsvond op 18 mei 2023 omstreeks 19:45 uur op het [adres] in Assen, welke beelden deel uitmaken van voornoemd procesdossier en ter zitting zijn getoond en besproken, waar dat verdachte aan komt fietsen op zijn fiets. Hij springt van zijn nog rijdende fiets af. Verdachte rent op een groep jongens. Tijdens het rennen, stopt hij zijn hand in zijn zak. Verdachte haalt zijn hand weer uit zijn zak en heeft dan een voorwerp in zijn hand. Verdachte wordt tegengehouden door een jongen uit de groep. Verdachte maakt zich los en loopt met een boog om de groep jongens heen. Hij loopt gericht naar een persoon toe en benadert hem van achter. Verdachte beweegt zijn hand naar achter en maakt met het voorwerp in zijn hand een stekende beweging in de richting van de rug die persoon. Hierna wordt verdachte tegengehouden door meerdere personen. Het voorwerp wordt uit de handen van verdachte gepakt en in de prullenbak gegooid.
Bewijsoverweging
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes in de rug van aangever heeft gestoken. De vraag die de rechtbank als eerste dient te beantwoorden, is of deze handeling een poging tot doodslag oplevert, waarbij de vraag of verdachte opzet had op de dood van aangever centraal staat.
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw en officier van justitie – van oordeel dat verdachte met vol opzet heeft gehandeld en overweegt daartoe het volgende. Eerder op de dag heeft voorafgaand aan het steekincident een ruzie plaatsgevonden waarbij volgens verdachte, aangever zijn zus en zijn moeder zou hebben uitgescholden. Verdachte heeft er toen voor gekozen om thuis een mes op te halen en terug te fietsen naar het [adres] . Op het moment dat hij aangever ziet, springt hij direct van zijn nog rijdende fiets en rent hij met een scherp mes in zijn handen doelbewust op aangever af. Er wordt nog geprobeerd om verdachte tegen te houden. Verdachte maakt zich echter los, rent met een boog om de groep jongens heen en steekt aangever van achter in zijn rug. Op de beelden is te zien dat verdachte doelgericht en met kracht in het bovenlichaam van aangever steekt. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat te zien is dat verdachte zijn hand naar achteren beweegt en in zijn loop in de richting van verdachte de steekbeweging maakt. De rechtbank neemt in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden, die hadden kunnen worden geraakt. Wanneer deze organen door een messteek worden geraakt, kan dit leiden tot de dood. Voorts is op de beelden duidelijk zichtbaar dat verdachte - nadat hij de ten laste gelegde meststeek heeft toegebracht – met het mes nog in zijn handen op aangever wilde afgaan, maar door anderen wordt tegengehouden. De rechtbank heeft geen twijfel dat het de bedoeling van verdachte was om aangever opnieuw te steken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde gedragingen van verdachte, in onderling verband en samenhang bezien, zozeer gericht op het doden van aangever, dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht. Daarbij neemt de rechtbank voorts nog in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft gezegd:
‘Ik was boos omdat [slachtoffer] mijn zus en mijn moeder heeft uitgescholden. Ik accepteer dat niet. Liever dood, dan dat iemand mijn zus en moeder uitscheldt. Mijn eer is kostbaar’.
Gelet op de geuite bewoordingen van verdachte ter zitting en de hierboven beschreven eigen waarneming van de beelden door de rechtbank, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het mes thuis heeft opgehaald om af te rekenen met aangever. Dat is enkel voorkomen doordat anderen verdachte bij aangever hebben weggehaald en het mes van hem hebben afgepakt.
Gelet op al het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het handelen van verdachte willens en wetens op de dood van aangever was gericht. De rechtbank acht derhalve de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 mei 2023 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair. poging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank het ten laste gelegde bewezen acht, verdachte een beroep op putatief noodweerexces toekomt. Verdachte was die dag al lastig gevallen door aangever. Hij wordt uit die situatie geholpen en gaat naar huis maar beseft dat hij zijn fiets is vergeten. Verdachte wil zijn fiets ophalen maar is bang en neemt een mes mee om zich te kunnen verdedigen. Hij ziet aangever en zijn vrienden lopen en wordt bang. Hij denkt dat aangever
en zijn vrienden hem willen aanvallen en dat ze messen bij zich hebben. Er is dan sprake van een dreigende noodweersituatie. Verdachte durft niet af te wachten tot hij wordt aangevallen en komt dan op aangever af en raakt hem met het mes. Hij verkeerde in een hevige gemoedsbeweging en was bang dat hij zou worden neergestoken en heeft daarop vooruitlopend, aangever geraakt met het mes.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van putatief noodweerexces nu er geen objectieve feiten en omstandigheden zijn op basis waarvan gezegd kan worden dat verdachte verontschuldigbaar een verkeerde inschatting heeft gemaakt. Verdachte heeft zich willens en wetens in de situatie begeven.
Oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank reeds in haar bovenvermelde bewijsoverwegingen tot uitdrukking heeft gebracht, is verdachte – na eerst thuis een mes op te hebben gehaald - op zoek gegaan naar aangever en heeft hij hem vervolgens doelgericht in het bovenlichaam gestoken. Dit optreden vertoont sterke trekken van een wraakexercitie, en kan daarom noch qua bedoeling, noch qua uiterlijke verschijningsvorm, worden aangemerkt als ‘verdediging’. Omdat verdedigende intenties aldus volledig hebben ontbroken, dient het beroep op putatief noodweer(exces) reeds om die reden te worden verworpen.
Nu overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, acht de rechtbank verdachte strafbaar.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 103 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met oplegging van de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een strafoplegging het advies van de Raad te volgen en de bijzondere voorwaarden op te leggen die daarin zijn genoemd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit de over hem opgemaakte rapportages, waaronder: - het psychologisch Pro Justitia rapport van 5 oktober 2023, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 26 oktober 2023.
Daarnaast is gelet op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 september 2023, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever met een mes in zijn rug te steken. Verdachte had het bewust op aangever gemunt nadat aangever de zus en moeder van verdachte had uitgescholden. Verdachte voelde zich geschonden in zijn eer en dat moest worden rechtgezet. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Verdachte heeft het leven van aangever op het spel gezet. Dat het steken door verdachte geen fatale afloop heeft gehad, is een gelukkige omstandigheid die niet is te danken aan het handelen van verdachte. Daar komt bij dat het feit heeft plaatsgevonden op straat in het centrum van Assen, waardoor omstanders en bewoners van aangrenzende appartementen getuige zijn geweest van het handelen van verdachte en de gevolgen daarvan. Dit veroorzaakt niet alleen pijn en letsel bij aangever, maar zorgt ook voor gevoelens van angst en onveiligheid bij zowel aangever als de omstanders en mensen die daar wonen. Daarnaast heeft verdachte geen volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en blijft hij de schuld bij aangever leggen. De rechtbank rekent dit alles verdachte ernstig aan.
De persoon van verdachte
Uit het door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog, opgemaakte Pro Justitia rapport d.d. 5 oktober 2023 volgt dat bij verdachte geen psychische problematiek is geconstateerd. Wel lijkt er ten tijde van het tenlastegelegde sprake te zijn geweest van een aanpassingsstoornis. Verdachte heeft een moeilijke en emotioneel belaste voorgeschiedenis achter de rug. Volgens de rapporteur kan verdachte verstandelijk wel in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek kan verdachte niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen. De rapporteur adviseert om het tenlastegelegde – indien bewezen – verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De kans op herhaling wordt als niet verhoogd ingeschat, behandeling in forensisch kader wordt niet nodig geacht. Wel wordt geadviseerd om de begeleiding die verdachte krijgt vanuit Cosmo Zorg voort te zetten en als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
De Raad heeft in haar rapport van 26 oktober 2023 de door de gedragsdeskundige beschreven problematiek en belaste voorgeschiedenis van verdachte onderstreept. Uit het advies van de Raad volgt dat verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis, een zeer positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt op vele gebieden waaronder huisvesting, dagstructuur en geestelijk welbevinden. De Raad adviseert aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij verdachte door bijzondere voorwaarden wordt verplicht mee te werken aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte begeleiding, hulpverlening en/of behandeling, dat verdachte zal verblijven bij Cosmo Zorg of een soortgelijke instelling te bepalen door de jeugdreclassering en onderwijs zal volgen of een dagbesteding zal hebben en behouden. Voorts adviseert de Raad om aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Ter terechtzitting heeft mevrouw [naam] namens de Raad bovenstaand advies bevestigd.
Ter terechtzitting heeft de heer [naam] namens de Jeugdreclassering te kennen gegeven dat verdachte zich in positieve zin heeft ontwikkeld bij Cosmo Zorg. Het is belangrijk dat deze positieve lijn wordt voortgezet.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en komt tot het oordeel dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend. De rechtbank zal daar in strafmatigende zin rekening mee houden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte aangever doelbewust heeft opgezocht en met een mes heeft aangevallen. Dit heeft hij gedaan omdat hij zich door hem in zijn eer aangetast voelde. Verdachte moest worden tegengehouden om te voorkomen dat hij aangever opnieuw zou steken. Ter zitting heeft verdachte enerzijds woorden van spijt geuit, anderzijds heeft hij in niet mis te verstane bewoordingen aangegeven dat hij een schending van zijn eer nooit zal accepteren. Dit gedrag en deze houding van verdachte baren de rechtbank ernstig zorgen. Ook bezien in het licht van de positieve ontwikkeling waarover alle deskundigen spreken, schat de rechtbank de kans op herhaling van gewelddadig gedrag hoger in dan waarover door de deskundigen wordt gesproken.
Op te leggen straf
De rechtbank zal gelet op de positieve ontwikkelingen -ondanks de door haar bewezen geachte zwaardere vorm van opzet- de eis van de officier van justitie volgen. De rechtbank acht een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 103 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren, passend en geboden. Aan de door de rechtbank voorwaardelijk op te leggen jeugddetentie zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de Raad is geadviseerd. De rechtbank acht het van belang dat een strak kader aanwezig blijft om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
103 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan geïndiceerde begeleiding,behandeling en/of hulpverlening, voor zover door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht.
dat de veroordeelde, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, gedurende de proeftijd zalverblijven bij Cosmo Zorg of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld.
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan het hebben en behouden van eenpassende dagbesteding dan wel het volgen van onderwijs, zulks ter bepaling door de jeugdreclassering.
Geeft aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot enmet het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Eising, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R. Baluah en mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. R.L.M. Meulman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 november 2023.
Mr. R. ter Haar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.