De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 10 november 2023 in de zaak met parketnummer 18.304521.21 veroordeeld ter zake het in vereniging plegen van mensenhandel in de zin van seksuele uitbuiting gepleegd ten opzichte van drie slachtoffers, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , en witwassen. Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten. Het gaat dan om door de uitgebuite prostituees afgestane verdiensten.
De rechtbank constateert dat in het dossier twee berekeningen wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gevoegd met betrekking tot veroordeelde; een rapport gedateerd 21 maart 2022 dat ziet op zowel veroordeelde als medeveroordeelde [medeveroordeelde] en een rapport gedateerd 28 april 2022 dat enkel ziet op veroordeelde.
Het eerstgenoemde rapport neemt als uitgangspunt de geschatte verdiensten van twee van de drie slachtoffers, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarvan vervolgens de geschatte door veroordeelde gemaakte kosten van worden afgetrokken, hetgeen leidt tot een geschat ontnemingsbedrag van € 28.632,86. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag onvoldoende recht doet aan het daadwerkelijk genoten wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde, onder meer nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat veroordeelde zich niet alleen schuldig heeft gemaakt aan (het in vereniging plegen van) seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar ook aan seksuele uitbuiting van [slachtoffer 3] , van wie hij en [medeveroordeelde] eveneens verdiensten hebben ontvangen.
Het rapport van 28 april 2022 neemt als uitgangspunt het verschil tussen het bij de belastingdienst bekende inkomen van veroordeelde en het meerdere dat in de vorm van Tikkies is ontvangen op zijn bankrekening. Dit verschil bedraagt € 42.795,- en wordt aangemerkt als inkomsten uit illegale bron, namelijk prostitutiewerk.
De rechtbank is van oordeel dat dit rapport evenmin recht doet aan het daadwerkelijke door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel. De herkomst van alle Tikkies is niet te herleiden en hoogstwaarschijnlijk betreffen dit tevens bedragen die door klanten zijn betaald voor de seksuele diensten van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , terwijl veroordeelde is vrijgesproken van de seksuele uitbuiting van deze dames. Bovendien is ten aanzien van de dames van wie wel bewezen is dat veroordeelde hen seksueel heeft uitgebuit, komen vast te staan dat sprake was van een 50/50 (en in een enkel geval 40/60) verdeling van die verdiensten. Dus hoewel (een deel van) de klanten aan veroordeelde betaalden voor de diensten, werd daarvan vervolgens door veroordeelde 50% (of 40 %) weer aan de betreffende dame betaald. Voorts staat vast dat de toenmalige partner van veroordeelde, medeveroordeelde [medeveroordeelde] , binnen de ten laste gelegde periode ook zelf in de (thuis)prostitutie heeft gewerkt en dat haar verdiensten ook deels bij veroordeelde terechtkwamen. Deze verdiensten zijn weliswaar niet opgegeven bij de belastingdienst, maar dat maakt niet deze illegaal zijn verkregen en dus voor ontneming vatbaar zijn.
De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde bepalen aan de hand van de geschatte verdiensten van de drie slachtoffers ten aanzien waarvan een bewezenverklaring is gevolgd, en met aftrek van de geschatte doorveroordeelde gemaakte kosten.
Ten aanzien van de aan veroordeelde afgestane verdiensten van [slachtoffer 2] sluit de rechtbank aan bij haar verklaring bij de politie, waarin zij spreekt over een bedrag van € 8.000,00.
1
Ten aanzien van [slachtoffer 1] gaat de rechtbank uit van verdiensten van € 20.000,00, een en ander overeenkomstig de vaststelling van de geleden materiële schade in het kader van vordering benadeelde partij zoals opgenomen in het vonnis van 10 november 2023.
De rechtbank schat de verdiensten van [slachtoffer 3] op € 8.0000,00. Ten aanzien van [slachtoffer 3] ontbreekt enige berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het dossier. Ook ontbreekt een verklaring van haar hieromtrent. Afgaand op het WhatsApp-verkeer tussen [slachtoffer 3] en veroordeelde
2heeft zij ongeveer een zelfde aantal dagen verspreid over twee periodes als [slachtoffer 2] voor veroordeelden gewerkt. De rechtbank zal het geschatte bedrag aan afgestane verdiensten dan ook op hetzelfde bedrag vaststellen.
De rechtbank houdt voorts rekening met de in het rapport van 21 maart 2022
3gestelde aftrek van door veroordeelde gemaakte kosten ten behoeve van de prostitutie van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Uit het dossier is namelijk gebleken dat veroordeelde en zijn mededader van de door hun ontvangen gelden diverse kosten hebben gemaakt, die in direct verband stonden met de door de slachtoffers uitgevoerde prostitutiewerkzaamheden. Zo zorgden zij onder meer voor huisvesting, vervoer, condooms en glijmiddel. Deze worden in het rapport van 21 maart 223 geschat op een bedrag van € 12.451,41. Aangezien bij de berekening van deze kosten in het rapport op bepaalde punten (zoals condooms en glijmiddel € 3.009,00) alleen is uitgegaan van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de rechtbank ook de kosten meeweegt die gemoeid waren met [slachtoffer 3] , zal de rechtbank de geschatte kosten enigszins verhogen en schatten op € 14.000,00. Daarbij zal de rechtbank de kosten voor de huur van het appartement aan de [adres 2] (€ 3.719,44) aftrekken, nu veroordeelde en de medeveroordeelde hier zelf ook verbleven of in de toekomst wilden verblijven.
Deze kosten zouden dus sowieso gemaakt zijn.
Dit levert de volgende berekening op:
(8.000 + 20.000 + 8.000 =) € 36.000,00
(14.000 – 3.719,44 ) € 10.280,56 -
------------------------------------
€ 25.719,44
Veroordeelde is in de strafzaak met een medepleger veroordeeld voor het voornoemde strafbare feit. De rechtbank gaat uit van een ponds-ponds gewijze verdeling; aanknopingspunten die nopen tot een andere verdeling zijn er niet. Het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dus vastgesteld op (€ 25.719,44 : 2 =) € 12.859,72.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 12.859,72 voordeel heeft genoten.
De rechtbank zal de bedragen die bij genoemd vonnis van 10 november 2023 aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn toegewezen, niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 36e, negende lid, Sr betrekken bij de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu dit vonnis nog niet onherroepelijk is.