ECLI:NL:RBNNE:2023:462

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
19/2493 en 19/2517
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen afwijzing handhavingsverzoek met betrekking tot concours hippique terrein

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 10 februari 2023, zijn de beroepen van eisers I en II gegrond verklaard. De zaak betreft een handhavingsverzoek met betrekking tot het concours hippique terrein op een specifiek perceel. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de motivering van de afwijzing onvoldoende was en dat er geen sprake was van een overtreding, aangezien de vergunning al in werking was getreden voor een deel van de activiteiten. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van 25 juni 2019 vernietigd en het college opgedragen om opnieuw een besluit te nemen op het handhavingsverzoek. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser I. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten van het college en de noodzaak om handhaving serieus te overwegen wanneer er sprake is van overtredingen van het bestemmingsplan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/2493 en LEE 19/2517

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser I], te [woonplaats], eiser I

(gemachtigde: mr. H. Martens),
[eiser II], te [woonplaats], eiser II
gezamenlijk aan te duiden als eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden,het college (gemachtigde: drs. K. Thijssen, mr. E. Krabbe).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats], derde-partij
(gemachtigde: mr. W.J. Th. Bustin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving met betrekking het concours hippique terrein op het perceel [adres].
1.1.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens eisers: [eiser II] en de gemachtigde van eisers I. Namens het college waren zijn gemachtigden en R. Tap aanwezig. Namens de derde-partij waren de gemachtigde en [derde-partij] aanwezig.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhaving met betrekking tot geluidsoverlast en het organiseren van niet concours hippique gerelateerde evenementen op het concoursterrein en in het vip-gebouw. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten.
Derde-partij is een stichting die sportevenementen organiseert op het perceel aan de [adres] waaronder sinds 2005 een jaarlijks terugkerend meerdaags internationaal concours hippique. Ten behoeve van het concours hippique is gedurende enkele jaren een tijdelijk zogeheten vip-gebouw gerealiseerd. Dit gebouw is vervangen door een permanent vip-gebouw. De realisering van dit vip-gebouw is planologisch mogelijk gemaakt door de vaststelling van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ op 10 december 2015.
Op 28 februari 2019 is dit bestemmingsplan vervangen door de beheersverordening Buitengebied (beheersverordening).
Op het perceel aan de [adres] rust de bestemming ‘Agrarisch’ met de aanduiding ‘concoursterrein’. Op het vip-gebouw rust de bestemming ‘Agrarisch – aanverwante bedrijven’ met de aanduidingen ‘concoursterrein’ en ‘vip-gebouw’. Het concoursterrein mag worden gebruikt ten behoeve van de paardensport en het vip-gebouw mag worden gebruikt voor het ontvangst en verblijf van sponsoren en gasten in relatie tot het concours hippique.
4.1.
Na vaststelling van het bestemmingsplan op 10 december 2015 heeft de derde-partij de wens te kennen gegeven het bestaande concoursterrein en het vip-gebouw te willen gebruiken voor evenementen en bijeenkomsten die niet gerelateerd zijn aan het concours hippique en/of de paardensport.
Op 24 augustus 2016 heeft derde partij een aanvraag omgevingsvergunning ingediend om dit mogelijk te maken. Op 22 december 2016 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, verleend. Tegen de verlening van die omgevingsvergunning is ook beroep ingesteld. De rechtbank heeft die beroepen ook op de zitting van 25 oktober 2022 behandeld.
4.2.
Op 27 december 2018 hebben eisers aan het college verzocht om handhavend op te treden vanwege geluidsoverlast en omdat er ook activiteiten op het perceel zouden worden georganiseerd die niet paard-gerelateerd zijn. Volgens eisers is dit in strijd met het destijds vigerende bestemmingsplan. Het college heeft dit verzoek op 31 januari 2019 afgewezen. Het college erkent dat een aantal activiteiten niet hadden mogen plaatsvinden maar ziet af van het nemen van een sanctiebesluit vanwege het eenmalige karakter van de activiteiten.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving.
4.4.
Op 25 juni 2019 heeft het college besloten op de bezwaren van eisers. Het college heeft het besluit van 31 januari 2019 met een aanvullende motivering in stand gelaten. Het college ziet af van handhaving omdat er sprake is van concreet zicht op legalisatie voor de evenementen die niet gerelateerd zijn aan het concours hippique.
Tegen deze besluiten richten zich de beroepen van eiser I met kenmerk 19/2493 en eiser II met kenmerk 19/2517.
5. Eisers hebben aangevoerd dat het college een te ruime uitleg geeft aan de begrippen ‘ten behoeve van de paardensport’ en ‘gerelateerd aan het concours hippique’. Verder hebben eisers aangevoerd dat het college niet is ingegaan op alle gronden uit het bezwaarschrift. Het college heeft in het primaire besluit overwogen dat 12 keer per jaar van de geluidsnormen mag worden afgeweken en dat deze aantallen niet zijn overschreden. In het bezwaarschrift is aangevoerd dat die stelling niet onderbouwd is. Volgens eisers wordt in de beslissing op bezwaar aan dit punt ten onrechte geen aandacht geschonken.
6. De rechtbank stelt vast dat aan derde-partij op 22 december 2016 een omgevingsvergunning is verleend voor het organiseren van niet concours hippique gerelateerde evenementen op het concoursterrein en in het vip-gebouw. Het college en de derde-partij hebben in voorschrift 2.1. van die omgevingsvergunning aanleiding gezien om geen gebruik te maken van de verleende vergunning voordat deze vergunning onherroepelijk is. In dit voorschrift is bepaald dat het strijdig gebruik maximaal 3 jaar mag worden toegepast ingaande na het onherroepelijk worden van het besluit.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college de besluiten van 25 juni 2019 onvoldoende gemotiveerd heeft. Op de zitting heeft het college erkend dat er meer activiteiten hebben plaats gevonden die volgens het college in strijd waren met het bestemmingsplan, dan waar in de bestreden besluiten van uit is gegaan. Door in de bestreden besluiten af te zien van handhaving vanwege concreet zicht op legalisatie, is het college voorbij gegaan aan de uitleg die partijen zelf hebben gegeven aan voorschrift 2.1 van de omgevingsvergunning. Het college en derde-partij hebben immers met elkaar afgesproken dat geen gebruik wordt gemaakt van de omgevingsvergunning zolang deze niet onherroepelijk is. Het college heeft dan ook gelet op die uitleg, niet onder verwijzing naar concreet zicht op legalisatie, kunnen afzien van handhaving.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen met zaaknummers 19/2493 en 19/2517 zijn gegrond omdat de bestreden besluiten niet op een deugdelijke motivering berusten en daardoor in strijd zijn met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten van 25 juni 2019. Doende wat het college zou behoren te doen, herroept de rechtbank het primaire besluit op het handhavingsverzoek van 31 januari 2019. Het college moet opnieuw een besluit op het handhavingsverzoek nemen.
7.1
Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgt eiser I ook een vergoeding van de proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde geldt een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde van eiser I heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten.
De gemachtigde van eiser I heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.600,-.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de beslissingen op bezwaar van 25 juni 2019 gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 25 juni 2019;
- herroept het primaire besluit van 31 januari 2019;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 348,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2600,- aan proceskosten aan eiser I.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, mrs. N.M. van Waterschoot en D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.