ECLI:NL:RBNNE:2023:461

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
19/4253 en 19/4259
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen omgevingsvergunning voor evenementen op concoursterrein

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 10 februari 2023, zijn de beroepen van eisers I en II tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het besluit van 29 oktober 2019 niet-ontvankelijk is, terwijl het beroep tegen het besluit van 7 juli 2021 gegrond is. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat met een geluidsnorm van 80 dB(C) een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, vooral gezien de geluidsbelasting na 23:00 uur en de frequentie van de evenementen. De rechtbank vernietigt het besluit van 7 juli 2021 en draagt het college op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers. Tevens moet het college de proceskosten en het griffierecht aan de eisers vergoeden.

De zaak betreft een omgevingsvergunning voor het organiseren van evenementen op een perceel dat is bestemd voor agrarisch gebruik, met een aanduiding voor een concoursterrein. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 25 oktober 2022, waarbij de eisers en hun gemachtigden aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college en een derde-partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning niet voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van het woon- en leefklimaat van omwonenden, en dat de argumenten van de eisers over de geluidsnormen en de frequentie van evenementen niet zijn weerlegd door het college. De rechtbank heeft de proceskosten voor de eisers vastgesteld en het college veroordeeld tot betaling van deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/4253 en LEE 19/4259

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaken tussen

[eiser I]., te [plaats], eiser I

[eiser II],te [plaats], eiser II
(gemachtigde: mr. H. Martens)
gezamenlijk aan te duiden als eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden,het college
(gemachtigde: drs. K. Thijssen, mr. E. Krabbe).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [plaats]
(gemachtigde: mr. W.J. Th. Bustin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het organiseren van niet concours hippique gerelateerde evenementen op het perceel [adres].
1.1.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens eisers: [namen] en de gemachtigde van eiser II. Namens het college waren zijn gemachtigden en R. Tap aanwezig. Namens de derde-partij waren de gemachtigde en [namen] aanwezig.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de aan derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het organiseren van niet concours hippique gerelateerde evenementen op het concoursterrein en in het vip-gebouw. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen tegen het besluit op bezwaar van 29 oktober 2019 (bestreden besluit 1) niet ontvankelijk en tegen het gedurende deze procedure nieuw genomen besluit op bezwaar van 7 juli 2021 (bestreden besluit 2) gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten.
Derde-partij is een stichting die sportevenementen organiseert op het perceel aan de [adres], waaronder sinds 2005 een jaarlijks terugkerend meerdaags internationaal concours hippique. Ten behoeve van het concours hippique is gedurende enkele jaren een tijdelijk zogeheten vip-gebouw gerealiseerd. Dit gebouw is vervangen door een permanent vip-gebouw. De realisering van dit vip-gebouw is planologisch mogelijk gemaakt door de vaststelling van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ op 10 december 2015.
Op 28 februari 2019 is dit bestemmingsplan vervangen door de beheersverordening Buitengebied.
Op het perceel aan de [adres] rust de bestemming ‘Agrarisch’ met de aanduiding ‘concoursterrein’. Op het vip-gebouw rust de bestemming ‘Agrarisch – aanverwante bedrijven’ met de aanduidingen ‘concoursterrein’ en ‘vip-gebouw’. Het concoursterrein mag worden gebruikt ten behoeve van de paardensport en het vip-gebouw mag worden gebruikt voor het ontvangst en verblijf van sponsoren en gasten in relatie tot het concours hippique.
4.1.
Op 22 december 2016 heeft het college aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het bestaande concoursterrein en het vip-gebouw voor evenementen en bijeenkomsten die niet gerelateerd zijn aan het concours-hippique en/of de paardensport.
Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
4.2.
Op 29 oktober 2019 heeft het college de bezwaren van eisers tegen het verlenen van de omgevingsvergunning gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2016 herroepen en een nieuw besluit genomen op de aanvraag van 24 augustus 2016 (bestreden besluit 1). Het college heeft een omgevingsvergunning met voorschriften verleend aan derde-partij voor de duur van drie jaar met gebruikmaking van artikel 4, lid 11 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hiertegen richten zich de beroepen van eiser I met kenmerk LEE 19/4253 en eiser II met kenmerk LEE 19/4259.
4.3.
Op 6 oktober 2020 heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (de STAB) een deskundigenrapport uitgebracht met betrekking tot de zaken LEE 19/4253 en LEE 19/4259.
4.4.
Het college heeft op 7 juli 2021 een gewijzigd besluit op de bezwaren genomen (bestreden besluit 2). Het college heeft de omgevingsvergunning verleend en daarin meer voorschriften opgenomen dan in de eerder verleende omgevingsvergunning. De voorschriften zien onder andere op de voorwaarden voor het houden van evenementen zoals met betrekking tot locatie, aantal, duur, tijdstip, aantal bezoekers, parkeren en maatregelen om geluid- licht- en verkeershinder te voorkomen.
4.5.
De STAB heeft op 18 november 2021 een nader advies uitgebracht. Partijen hebben gereageerd op dit nader advies.
4.6.
De rechtbank heeft op de zitting van 25 oktober 2022 naast de beroepen tegen bestreden besluit 1 en 2, ook twee beroepen behandeld tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving met betrekking tot het concours hippique terrein in [plaats]. De rechtbank doet in die zaken met kenmerken LEE 19/2493 en LEE 19/2517 separaat uitspraak.
De beroepen tegen bestreden besluit 1
5. De rechtbank stelt vast dat het college met het besluit van 7 juli 2021 (bestreden besluit 2) het bestreden besluit 1 heeft gewijzigd en derhalve een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft genomen. De beroepen van eisers I en II worden geacht van rechtswege mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. Eisers hebben immers aangegeven dat het bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet komt aan hun beroepsgronden.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat door het nemen van bestreden besluit 2, eisers geen belang meer hebben bij een beoordeling van bestreden besluit 1. De rechtbank zal de beroepen tegen het besluit van 7 juli 2021 dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
5.2.
Vanwege het pas hangende deze beroepsprocedure nemen van bestreden besluit 2, heeft eiser II, die zich heeft laten bijstaan door een gemachtigde, recht op een proceskostenvergoeding voor het indienen van het beroepschrift tegen bestreden besluit 1. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld en als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde geldt een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-.
De gemachtigde van eiser II heeft een beroepschrift (1 punt) en een schriftelijke zienswijze (0,5 punt) ingediend na het verslag van de STAB van 6 oktober 2020, voorafgaand aan het nemen van bestreden besluit 2 door het College. Dat betekent dat eiser II ten aanzien van zijn beroep tegen bestreden besluit 1, recht heeft op een proceskostenvergoeding van in totaal € 1.255,50. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
5.3.
De vraag of eisers hun betaalde griffierecht terug krijgen, hangt af van de beoordeling van de beroepen tegen bestreden besluit 2. Hiervoor is niet nogmaals griffierecht geheven.
De beroepen tegen bestreden besluit 2
6. Eisers menen dat het gewijzigd bestreden besluit van 7 juli 2021 minder gunstig is voor omwonenden en geen waarborg biedt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast. De in het akoestisch onderzoek gehanteerde bronvermogen van 126 dB(A) is te laag voor grote muziekevenementen. Hierdoor is het onduidelijk op welke evenementen de verleende omgevingsvergunning ziet.
Verder zijn volgens eisers de toegestane geluidsnormen ten onrechte niet opgenomen in de voorschriften. Ook ontbreekt een voorschrift dat een ruimere eindtijd van evenementen met een dance-achtig muziekprofiel beperkt en is niets voorgeschreven over de tijdstippen van op- en afbouw van podia. In voorschrift 1.1.17 wordt ten onrechte voorgeschreven dat het geluid moet worden gemonitord door het voortschrijdend gemiddelde te bepalen over de laatste drie minuten. Het maximaal toegestane aantal bezoekers is volgens eisers niet handhaafbaar omdat de evenementen vrij toegankelijk zijn.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2ᵒ, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of het college in redelijkheid tot het besluit om al dan niet de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, heeft kunnen komen. De norm waaraan getoetst dient te worden is of sprake is van een goed woon-en leefklimaat. Het college dient daarbij de betrokken belangen, waaronder die van eisers, tegen elkaar af te wegen. Het zwaartepunt van het beroep van eisers, ziet op het toegestane geluidsniveau. Dat is een af te wegen aspect bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat het college in de omgevingsvergunning geen voorschriften heeft verbonden aan het maximaal toegestane geluidsniveau. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de evenementen die mogelijk worden gemaakt door het verlenen van de omgevingsvergunning, ook moeten voldoen aan de Evenementenverordening voor de gemeente De Wolden. In die Evenementenverordening is onder andere voorgeschreven dat bij grote evenementen in het buitengebied, het C- gewogen equivalente geluidsniveau, gemeten over 3 minuten op de gevels van dichtstbijzijnde woningen of andere geluidgevoelige gebouwen maximaal 80 dB(C) mag bereiken. In de ruimtelijke onderbouwing en het akoestisch onderzoek bij de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning, is opgenomen dat tijdens evenementen met muziek aan de grenswaarden van 80 dB(C) kan worden voldaan. Het college gaat ervan uit dat het verschil in dB(A)- en dB(C)-niveau 15 dB is, zodat een norm van 65 dB(A) op de gevel geldt. In het akoestisch onderzoek is opgenomen dat de geluidwering van een woning tussen 15 en 20 dB ligt en dat gelet daarop bij een grenswaarde van 65 dB(A) op de gevel, in de woningen de grens voor onduldbare hinder (≥ 50 dB(A)) niet wordt overschreden als voldaan wordt aan een bronniveau van 126 dB(A).
6.3.
In de rapportage van 18 november 2021 heeft de STAB aangegeven dat een bronniveau van 126 dB(A) als uitgangspunt aan de lage kant en niet realistisch is. Daarnaast stelt de STAB dat in het akoestisch onderzoek er ten onrechte van uitgegaan wordt dat het verschil in dB(A)- en dB(C)-niveau van het bronvermogen van muziek, 10 dB zal bedragen. Volgens de STAB zal het verschil in de praktijk vanwege de huidige muziek en de techniek van de gebruikte installaties meer dan 10 dB hoger uitvallen waardoor bij de omliggende woningen het verschil tussen het muziekniveau in dB(A) en dB (C) meer dan 15 dB zal bedragen. Omdat het dB(C) niveau bepalend is, zal het dB(A)niveau bij de woningen ook meer dan 15 dB lager uitvallen waardoor het bronniveau (FoH) in dB(A) nog lager zal moeten zijn dan de volgens de STAB niet realistische waarde van 126 dB(A). Met een waarde van 85 dB(C) bij woningen kan volgens de STAB wellicht aan de grenswaarde van 50 dB(A) uit de Nota "Evenementen met een luidruchtig karakter" (Nota Evenementen) in woningen worden voldaan, maar het college is in het besluit niet ingegaan of van de bassen geen onduldbare hinder kan worden ondervonden. In de Nota Evenementen, het akoestisch onderzoek en het bestreden besluit 2 wordt hier niet op ingegaan. De STAB adviseert verder dat in het bestreden besluit niet inzichtelijk wordt gemaakt waarom met de verleende omgevingsvergunning de situatie nog aanvaardbaar zou zijn gelet op het toegestane aantal dagen. De verwijzing naar de 12-dagenregeling uit het Activiteitenbesluit is volgens de STAB niet realistisch omdat bij die regeling niet van hoge overschrijdingen wordt uitgegaan.
6.4.
Het college stelt in zijn reactie op de rapportage van de STAB dat afhankelijk van de gebruikte muzieksoort het verschil tussen dB(A) en dB(C) groter kan zijn dan 15 dB maar dat feesten met muzieksoorten met een verschil groter dan 15 dB (zoals housefeesten) niet zullen worden gehouden vanwege de beperking die geldt van 80 dB (C) op de gevel. Het college betwist niet dat het verschil tussen dB(A) en dB(C) in de woning meer dan 20 dB kan bedragen. Er ontbreekt echter volgens het college een toetsingskader voor dB(C)-waarden in woningen. Het college zoekt aansluiting bij het Geluidbeleid voor evenementen in Amsterdam waarin is gesteld dat bij een gevelbelasting van 85 dB(C) en een gevelwering van 20 dB, in de woningen een binnenniveau van 50 dB(A) wordt gewaarborgd. Het college gaat ervan uit dat bij een geluidsbelasting van ten hoogste 80 dB(C) in combinatie met een geluidwering van minimaal 15 dB in de woning een binnenniveau van ten hoogste 50 dB(A), de algemeen geaccepteerde grenswaarde voor onduldbare hinder uit de Nota Evenementen, niet zal worden overschreden. Het college heeft rekening gehouden met mogelijk verouderde of beperkt aanwezige isolerende maatregelen in woningen door een norm van 80 dB(c) voor te schrijven. De norm van 80 dB(C) op de gevel komt overeen met 65 dB(A) en voldoet volgens het college aan de in vaste rechtspraak geaccepteerde Nota Evenementen.
6.5.
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat niet op objectieve wijze valt vast te stellen wanneer een geluidsniveau van een evenement zodanig hoog is dat dit voor omwonenden als onduldbare geluidshinder moet worden aangemerkt, en dat het oordeel of geluidshinder onaanvaardbaar is, afhankelijk is van het antwoord op de vraag of het college aan de belangen die zijn gediend met de activiteit die dat geluid veroorzaakt, redelijkerwijs doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen.
Uit het akoestisch onderzoek dat onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing en uit het verweerschrift blijkt dat het college het toegestane geluidniveau baseert op de Nota Evenementen. De Nota Evenementen is opgesteld om als handreiking te dienen voor gemeenten die geen specifiek beleid hebben over onder meer door evenementen veroorzaakte geluidsoverlast. De nota is toegespitst op evenementen met een hoge mate van geluidhinder, waarbij het uitgangspunt is dat wordt beoordeeld of sprake is van onduldbare geluidhinder. Een waarde boven de 50 dB(A) kan volgens de nota als onduldbaar worden gekwalificeerd. De Nota Evenementen richt zich daarbij op het waarborgen van de spraakverstaanbaarheid in de woning overdag en in de avond en het vermijden van slaapverstoring in de nacht.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet toereikend gemotiveerd dat omwonenden geen onevenredige geluidshinder ondervinden van de te houden evenementen. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft dat met een grenswaarden van 80 dB(C) een goed woon- en leefklimaat wordt geborgd. Dat tijdens evenementen met muziek aan de grenswaarden van 80 dB(C) kan worden voldaan, betekent nog niet dat sprake is van een aanvaardbare situatie. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bevinding van de STAB, dat in het besluit niet ingegaan wordt of van de bassen geen onduldbare hinder kan worden ondervonden, niet te volgen.
Daarnaast is van belang dat het college in zijn besluitvorming en aanvullende motivering er aan voorbij gaat dat in de Nota Evenementen uit wordt gegaan van een nachtperiode die start om 23:00 uur. Op het moment dat de nachtperiode (23.00 uur) ingaat, dient volgens de Nota Evenementen naast het hindercriterium, ook het wel of niet kunnen slapen als toetsingscriterium te worden gehanteerd. Gezien de aard van het geluid (bij muziek de herkenbaarheid tekst en/of ritme) bestaat de ervaring dat veel mensen reeds bij een geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde slaapproblemen ondervinden. In de Nota Evenementen wordt ter voorkoming van slaapverstoring een maximaal toelaatbaar binnenniveau van 25 dB(A) geadviseerd hetgeen betekent dat slechts achtergrondmuziek ten gehore mag worden gebracht.
Het college heeft in de Evenementenverordening voor evenementen van zondag - donderdag buiten een inrichting, een eindtijd voorgeschreven van 23:00 met uitloop tot 24:00 uur (met maximaal geluid op 65 dB(C)). De eindtijd voor evenementen op vrijdagen en zaterdagen is buiten een inrichting 01:00 uur met uitloop tot 02:00 uur met maximaal 65 dB(C). In het bestreden besluit is niet gemotiveerd waarom op vrijdagen en zaterdagen, in afwijking van de Nota Evenementen, in de nachtperiode van 23:00 tot 01:00 een geluidsniveau van 80 dB(C) op de gevel toelaatbaar is. Ook heeft het college niet onderbouwd dat in de uitloopperiode, waarbij een maximaal geluid van 65 dB(C) op de gevel is voorgeschreven, het maximaal toelaatbaar binnenniveau van 25 dB(A) wordt behaald en zo niet, waarom die afwijking toelaatbaar is.
Ten slotte is van belang dat voor het woon- en leefklimaat van omwonenden niet alleen de toegestane geluidniveaus van belang zijn, maar ook hoe vaak deze geluidniveaus zich mogen voordoen. De hinder neemt toe naarmate omwonenden langer worden blootgesteld aan geluid, en voor evenementen betekent dit dat zowel de duur als frequentie waarop deze plaatsvinden bij de beoordeling dienen te worden betrokken. In hetgeen het college heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om het advies van de STAB dat niet inzichtelijk wordt gemaakt waarom met de verleende omgevingsvergunning de situatie nog aanvaardbaar zou zijn gelet op het toegestane aantal dagen, niet te volgen.
6.7.
Omdat het bestreden besluit 2 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd, vernietigt de rechtbank het besluit. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart de beroepen tegen het besluit op bezwaar van 29 oktober 2019 niet ontvankelijk en tegen het gedurende deze procedure nieuw genomen besluit op bezwaar van 7 juli 2021 gegrond.
7.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit op de bezwaren van eisers moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor 12 weken.
7.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgt eiser II ook een vergoeding van de proceskosten die gemaakt zijn. Het college moet deze vergoeding betalen.
De vergoeding van de proceskosten voor het beroep tegen het bestreden besluit 1, is in 5.2 berekend.
De vergoeding van de proceskosten voor het beroep tegen het bestreden besluit 2 is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde geldt een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde van eiser II heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde van eiser II heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt), een hoorzitting bijgewoond (1 punt), schriftelijke zienswijze (0,5 punt) ingediend op het verslag van de STAB van 18 november 2021 en is verschenen op de zitting (1 punt). Dat betekent dat eiser II ten aanzien van zijn beroep tegen bestreden besluit 2 recht heeft op een proceskostenvergoeding van in totaal € 2.449,50.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het besluit van 29 oktober 2019 niet ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen het besluit van 7 juli 2021 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 juli 2021;
- draagt het college op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het college tot betaling van totaal € 3.705,- aan proceskosten aan eiser II.
- bepaalt dat het college het griffierecht van totaal € 348,- aan eisers I (€ 174,-) en II (€ 174,-moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, mrs. N.M. van Waterschoot en D. Pool, leden, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023.
griffier
rechter
(de griffier is buiten staat om deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1245 en 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2346.