ECLI:NL:RBNNE:2023:4565

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
18-311821-23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtredingen van de Wegenverkeerswet met vrijspraak voor weigering ademanalyse

Op 7 november 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 december 2020 in Leeuwarden verschillende overtredingen van de Wegenverkeerswet heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor overtredingen van artikel 5a en 7 van de Wegenverkeerswet, waarbij hij een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van een jaar opgelegd kreeg. Daarnaast is hem een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overtreding van artikel 163 lid 2 van de Wegenverkeerswet, omdat uit het dossier niet kon worden afgeleid dat de verdachte het bevel tot medewerking aan een ademonderzoek had geweigerd; hij was kennelijk niet aanspreekbaar op het moment van het bevel. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling af, omdat de proeftijd al was geëindigd.

De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 24 oktober 2023, waarbij de verdachte was bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. van der Meer, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. R.J. Joustra. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich onverschillig had betoond voor de veiligheid van anderen door met een hoge snelheid te rijden en een ongeval te veroorzaken, waarna hij de plaats van het ongeval had verlaten. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak, wat leidde tot een lagere strafmaat.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/311821-22 vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 96/022937-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.7 november 2023
in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 oktober 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.J. Joustra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Leeuwarden,als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Leeuwarden,als bestuurder van een voertuig (Mercedes-Benz E 500, gekentekend [nummer] ),daarmee rijdende op de weg, de [adres] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
  • binnen de bebouwde kom, op de [adres] , met een snelheid van ongeveer (tenminste) 80km/h terijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid van de ter plaatse van dat voertuig toegestane snelheid van 50 km/h, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
  • (vervolgens) met die snelheid van achteren twee auto’s te naderen, welke op twee aaneensluitenderijbanen in de rechtdoorgaande richting bij een roodgekleurd verkeerslicht stilstonden, dan wel bij een groengekleurd verkeerslicht optrokken, en/of
  • (vervolgens) niet voldoende afstand te houden tot deze auto’s, en/of
  • (vervolgens) tussen deze twee auto’s door te rijden, terwijl het inhalen op deze wijze aldaar nietwas toegestaan, en/of
  • (vervolgens) tegen de achterzijde van de op de linker rijbaan rijdende personenauto (Opel Agila,gekentekend [nummer] ), te weten de auto van [slachtoffer] , is gereden, terwijl hij, de verdachte, onder invloed verkeerde van drugs en/of alcohol, door welke
verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Leeuwarden,
als bestuurder van een voertuig (Mercedes-Benz E 500, gekentekend [nummer] ) daarmee rijdende op de weg, de [adres] , als volgt heeft gehandeld: heeft hij, verdachte, bij het naderen van de verkeerslichten op de kruising met de [adres] / [adres] , geen snelheid geminderd bij het naderen van die verkeerslichten, terwijl die verkeerslichten in zijn rijbaan rood aanstraalden, en/of heeft hij, verdachte, (vervolgens) niet de handelingen verricht die van hem werden vereist bij het naderen van een rood verkeerslicht, met een in zijn rijstrook wachtende personenauto, en/of heeft hij, verdachte, gepoogd om tussen de twee voor het verkeerslicht wachtende personenauto’s door te rijden, (mede) waardoor, hij, verdachte, (vervolgens) tegen de achterkant van een personenauto (Opel Agila, gekentekend [nummer] ), te weten de personenauto van [slachtoffer] , is gebotst, waardoor die personenauto op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij op of omstreeks 17 december 2020 te Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Mercedes-Benz E 500, gekentekend [nummer] ), betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de [adres] , ter hoogte van de kruising van de [adres] met de [adres] en/of [adres] , de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten [slachtoffer] , letsel en/of schade was toegebracht;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1., 2. primair en 3. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegd het volgende aangevoerd. In het proces-verbaal rijden onder invloed staat aangegeven dat verdachte om 21.24 uur en 21.25 uur is bevolen om zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994. Verder blijkt uit voornoemd proces-verbaal dat verdachte hier niet aan heeft mee gewerkt en steeds reageerde met gescheld. De officier van justitie heeft dan ook geen enkele reden om te twijfelen aan het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in ernstige mate de ten laste gelegde verkeersregels heeft overtreden, terwijl hij onder invloed was van drugs en/of alcohol, door welke verkeersgedragingen gevaar is ontstaan. De politie concludeert met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat verdachte onder invloed was van alcohol dan wel drugs. Dat verdachte onder invloed was van middelen vindt verder ondersteuning in de verklaring van zijn vriendin [naam] waarin zij beschrijft hoe verdachte thuis is gekomen, niet aanspreekbaar was en in zijn eigen braaksel op de bank lag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met aanhouding blijkt dat verdachte niet aanspreekbaar was. Het tijdstip van dit proces-verbaal is exact hetzelfde tijdstip als het tijdstip van het bevel ademanalyse, namelijk 21.25 uur. De twee processenverbaal zijn niet met elkaar te rijmen en de vraag is dan ook of de procedure wel goed is verlopen. De symptomen van braken en diepe slaap/comateus zijn, kunnen ook passen bij een hersenschudding. Er was sprake van een bijzondere geneeskundige toestand en niet kan worden gesteld dat verdachte de ademanalyse heeft geweigerd, omdat hij niet aanspreekbaar was.
Ten aanzien van de feiten 2. en 3. heeft de raadsman aangevoerd dat deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met uitzondering van het rijden onder invloed, nu hier geen bewijs voor is.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1.
De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het proces-verbaal rijden onder invloed blijkt dat verdachte op 17 december 2020 om
21:24 uur op het politiebureau te Leeuwarden is gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Verdachte zou hierop hebben gereageerd met gescheld. Vervolgens zou verdachte om 21:25 uur door hulpofficier van justitie J.N. Tamminga een bevel tot medewerking ademanalyse zijn gegeven. Hierop zou verdachte opnieuw hebben gereageerd met gescheld. Dit komt echter niet overeen met hetgeen door Tamminga is gerelateerd in het procesverbaal van voorgeleiding in verband met aanhouding van verdachte. Hieruit blijkt namelijk dat verdachte op het moment van voorgeleiding aan Tamminga om 21:25 uur niet aanspreekbaar was. Zij zou verdachte herhaaldelijk hebben aangeroepen, maar verdachte zou zichtbaar aan het slapen zijn geweest en was niet wakker te krijgen. Verder geeft Tamminga aan dat zij van de arrestantenwacht had begrepen dat verdachte na aankomst in zijn cel in slaap was gevallen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte het bevel heeft geweigerd, nu verdachte kennelijk niet aanspreekbaar was, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
Feiten 2. en 3.
De rechtbank acht de feiten 2. primair en 3.wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1.de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 oktober 2023;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2020 opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021328319 d.d. 16 november 2022, inhoudend het relaas van [naam] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 17 december 2020,opgenomen in voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 17 december 2020,opgenomen in voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 januari 2021,opgenomen in voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet bewezen dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde heeft gepleegd terwijl hij onder invloed van drugs en/of alcohol verkeerde en zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging vrij spreken. Het feit dat de politieambtenaren hebben geconstateerd dat verdachte bloeddoorlopen ogen had, onvast ter been was en op de bank is aangetroffen liggend in zijn eigen braaksel, levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte onder invloed van alcohol heeft gereden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2. primair en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.primair:
hij op 17 december 2020 te Leeuwarden, als bestuurder van een voertuig Mercedes-Benz E 500, gekentekend [nummer] , daarmee rijdende op de weg, de [adres] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
  • binnen de bebouwde kom, op de [adres] , met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatsevan dat voertuig toegestane snelheid van 50 km/h, en
  • vervolgens met die snelheid van achteren twee auto’s te naderen, welke op twee aaneensluitenderijbanen in de rechtdoorgaande richting bij een groengekleurd verkeerslicht optrokken, en
  • vervolgens niet voldoende afstand te houden tot deze auto’s, en
  • vervolgens tussen deze twee auto’s door te rijden, terwijl het inhalen op deze wijze aldaar niet wastoegestaan, en
  • vervolgens tegen de achterzijde van de op de linker rijbaan rijdende personenauto, Opel Agila,gekentekend [nummer] , te weten de auto van [slachtoffer] , is gereden, door welke
verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was;
3.
hij op 17 december 2020 te Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig Mercedes-Benz E 500, gekentekend [nummer] , betrokken bij een verkeersongeval, ter hoogte van de kruising van de [adres] met [adres] , de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander, te weten [slachtoffer] , letsel en schade was toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

2. primair overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
3. overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren, en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat voor dit soort feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede ligt. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn acht de officier van justitie het vorderen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer op zijn plaats. Daarnaast heeft de officier van justitie in matigende zin er rekening mee gehouden dat verdachte in 2021 voor het laatst voor een verkeersfeit is veroordeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd zich te kunnen vinden in oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke rijontzegging, zoals gevorderd door de officier van justitie. Gelet op het tijdsverloop is de raadsman van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer aan de orde is. Verder heeft de raadsman het achterwege laten van een voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, nu verdachte zijn les wel geleerd heeft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 17 december 2020 als bestuurder van een auto opzettelijk meerdere verkeersregels ernstig geschonden. Verdachte heeft door zo te rijden zich onverschillig betoond voor de veiligheid van anderen, gevaarlijke situaties gecreëerd en de veiligheid van andere verkeersdeelnemers en zichzelf ernstig in gevaar gebracht. Door zijn manier van rijden heeft hij bovendien een ongeval veroorzaakt en een andere auto aangereden, waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zich om het slachtoffer te bekommeren. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, meermaals is veroordeeld voor Wegenverkeerswet feiten. Ter zitting heeft verdachte zijn persoonlijke omstandigheden toegelicht. Hij heeft aangegeven dat het veel beter met hem gaat dan een aantal jaren geleden en dat hij nog maar sporadisch alcohol drinkt. Verdachte werkt 70 tot 80 uren per week als ZZP’er in de bouw en heeft daarnaast een autobedrijf.
Overschrijding redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn (in beginsel twee jaar) te worden berecht. In dit geval is die redelijke termijn ruim overschreden. Naar vaste rechtspraak moet een overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met dit tijdsverloop.
Op te leggen straf
De rechtbank acht -gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de ernst van de feiten- in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een langdurige onvoorwaardelijke rijontzegging passend. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank echter aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen van 120 uren, zoals gevorderd door de officier van justitie. Om de ernst van het verwerpelijke gedrag van verdachte te benadrukken, ook naar de samenleving toe, ziet de rechtbank aanleiding om daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden op te leggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van een jaar, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, ook met een proeftijd van een jaar. Bij de oplegging van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 4 september 2019 van de politierechter in de rechtbank
Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 12 maanden (met aftrek) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 september 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 10 oktober 2023 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering gedeeltelijk toe te wijzen, te weten voor 6 maanden, gelet op het tijdsverloop.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in plaats van de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging, aan verdachte een hogere voorwaardelijke rijontzegging bij de hoofdzaak zou kunnen worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf echter niet meer opportuun, nu de proeftijd is geëindigd op 1 oktober 2021. Gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank de vordering dan ook afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. primair en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.

Een gevangenisstraf voor de duur van een maand.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
een jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van feit 2. primair voorts:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van
12 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot
6 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
een jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 96/02293718:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 4 september 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. M.E. Joha en mr. J.H.S. Kroeze bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2023.
Mr. Kroeze is buiten staat dit vonnis mede te onderteken.