ECLI:NL:RBNNE:2023:4524

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
LEE 22/3350
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van watervergunning voor bruggen en beschoeiing door waterschap

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van de gemeente Heerenveen tegen de watervergunning die het waterschap Wetterskip Fryslân heeft verleend voor het plaatsen van bruggen en het vervangen van de beschoeiing. De vergunning werd op 24 februari 2022 verleend, maar na bezwaar van de gemeente werd deze op 30 juli 2022 ingetrokken en vervangen door een nieuwe vergunning. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de gemeente en de gemachtigden van het waterschap aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het waterschap bevoegd was om de voorschriften 24 en 25 aan de watervergunning te verbinden, die betrekking hebben op het verwijderen van de werken bij groot onderhoud. De rechtbank concludeert dat deze voorschriften niet onevenredig bezwarend zijn en dat het waterschap voldoende heeft gemotiveerd waarom deze voorschriften noodzakelijk zijn. De gemeente had aangevoerd dat de voorschriften in strijd zijn met het specialiteitsbeginsel en dat er geen wettelijke grondslag voor zou zijn, maar de rechtbank verwerpt deze argumenten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bepaalt dat het waterschap het griffierecht en de proceskosten aan de gemeente moet vergoeden. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.674,-. De uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder en is openbaar uitgesproken op 3 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen namens de gemeente Heerenveen, uit Heerenveen, eiseres (de gemeente)
(gemachtigde: mr. D. Sietses),
en

het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân, het waterschap

(gemachtigden: mr. T.M. Slof en M. Hovenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de gemeente tegen de watervergunning die het waterschap heeft verleend voor het plaatsen van bruggen en het vervangen van de beschoeiing ter hoogte van de locaties [naam] in [plaats] en [naam] in [plaats].
1.1.
Het waterschap heeft deze vergunning op 24 februari 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 2 augustus 2022 is het bezwaar van de gemeente deels gegrond verklaard. Het waterschap heeft op 30 juli 2022 de vergunning van 24 februari 2022 ingetrokken en een nieuwe watervergunning verleend.
1.2.
Het waterschap heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de gemeente met [naam] en [naam] en de gemachtigden van het waterschap.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het waterschap de watervergunning voor het plaatsen van bruggen en het vervangen van de beschoeiing terecht heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op de zitting gemaakte afspraken
4. Partijen zijn op de zitting het volgende met elkaar overeengekomen:
  • Voorschrift 13 wordt gewijzigd naar: De waterdoorvoer mag in de toekomst niet belemmerd worden door beschadigingen of verzakkingen van de beschoeiing, het talud of het maaiveld, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer.
  • Voorschrift 14 wordt gewijzigd naar: De aangebrachte beschoeiing moet dusdanig worden onderhouden dat de waterdoorvoer niet wordt belemmerd.
  • Voorschriften 15 en 19 vervallen en in de overwegingen wordt toegevoegd: De materialen zoals aangevraagd hebben geen nadelig effect op de waterkwaliteit.
  • Voorschrift 16 wordt gewijzigd naar: Het watervoerend profiel mag in de toekomst niet verkleind worden.
  • Voorschrift 17 wordt gewijzigd naar: De bruggen mogen de stabiliteit van de taluds en bodem van het oppervlaktelichaam in de toekomst niet aantasten.
  • Voorschrift 18 wordt gewijzigd naar: De taluds onder de brug en aan weerszijden tot 2,00 meter naast de brug moeten verhard blijven afgewerkt en voorzien blijven van een deugdelijke grondkering.
  • Voorschrift 21 vervalt omdat het verwijderen van (drijf)vuil bij of krachtens andere regelgeving wordt gereguleerd.
De rechtbank zal de gronden die zien op deze voorschriften niet beoordelen.
Voorschrift 24 en 25
5. De gemeente voert aan dat bij het verbinden van voorschriften aan de vergunning het specialiteitsbeginsel van belang is en geldt dat deze voorschriften redelijk moeten zijn [1] . Ook moeten de voorschriften deugdelijk worden gemotiveerd en dient zicht te bestaan op de gevolgen van een voorschrift voor de aanvrager [2] . Voorschriften 24 en 25 zijn verstrekkend met mogelijk grote financiële gevolgen voor de gemeente. Voor deze voorschriften bestaat geen wettelijke grondslag. De borging van een dergelijk kostenbelang is alleen in een compensatie aan de voorkant mogelijk volgens de gemeente.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in de voorschriften 24 en 25 van de watervergunning is bepaald:
“24. Indien het waterschap in het kader van groot onderhoud de hoofdwatergang en/of de waterkering moet aanpassen, dan moet de vergunninghouder de brug en de oeverbeschermende voorzieningen binnen de beschermingszone van de hoofdwatergang en/of de waterkering op eigen kosten verwijderen en eventueel terugplaatsen na afronding van de waterschapswerkzaamheden.
25. Als de vergunninghouder dit niet binnen acht weken doet, waardoor de waterschapswerkzaamheden stil kunnen komen te liggen, dan kan het waterschap de brug en de oeverbeschermende voorzieningen het verwijderen op kosten van de vergunninghouder.”
5.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6.20, eerste lid, eerste volzin, van de Waterwet, aan een vergunning voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden. Deze bevoegdheid is open en algemeen geformuleerd. De bevoegdheid is niet beperkt tot het opnemen van voorschriften ter bescherming van specifiek genoemde belangen.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit noch uit artikel 6.20 van de Waterwet, noch uit enige andere bepaling uit de Waterwet voort dat de voorschriften 24 en 25 niet aan de watervergunning mogen worden verbonden. Ook artikel 6.20, eerste lid, aanhef en onder a van de Waterwet - waarin is bepaald dat de aan de vergunning te verbinden voorschriften mede betrekking kunnen hebben op financiële zekerheidsstelling - staat niet in de weg aan het mogen verbinden van de voorschriften 24 en 25 aan de watervergunning.
5.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat het verbinden van de voorschriften 24 en 25 niet in strijd is met de door de gemeente aangevoerde algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
In het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd waarom het waterschap het noodzakelijk vindt om de voorschriften 24 en 25 aan de vergunning te verbinden. Het waterschap heeft overwogen dat hij efficiënt en tegen zo laag mogelijke kosten onderhoud aan zijn infrastructuur moet kunnen uitvoeren en niet met onnodige extra kosten wil worden geconfronteerd als vergunde werken in de toekomst een obstakel blijken te vormen voor het uitvoeren van onderhoud of aanpassingen. In plaats van toestemming te weigeren heeft het waterschap gemeend dat zijn belangen voldoende behartigd worden als in de vergunningvoorschriften is opgenomen dat de obstakels indien nodig verwijderd worden.
De voorschriften 24 en 25 zijn naar het oordeel van de rechtbank ook niet onevenredig bezwarend. Daarbij betrekt de rechtbank dat het plaatsen van de bruggen en het vervangen van de beschoeiing niet in het belang van het waterschap is maar in het belang van de gemeente. Als een werk dat door een derde binnen de beschermingszone van de hoofdwatergang en/of de waterkering is gerealiseerd, een obstakel vormt bij het uitvoeren van de waterstaatkundige taken van het waterschap, is het niet onevenredig om van degene die het werk heeft geplaatst, te verwachten dat diegene het werk verwijderd. Het (tijdelijk) verwijderen van de bruggen en beschoeiing zal mogelijk hoge kosten met zich meebrengen voor de gemeente, maar het waterschap heeft in de overwegingen in de watervergunning opgenomen dat van dit voorschrift alleen in uiterste noodzaak gebruik wordt gemaakt. Ook heeft het waterschap op de zitting toegelicht dat hij op dit moment voorziet dat gedurende lange tijd geen noodzaak zal zijn voor dusdanig groot onderhoud dat de obstakels verwijderd moeten worden.
5.4.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het waterschap de voorschriften 24 en 25 in redelijkheid aan de watervergunning heeft kunnen verbinden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Gelet op de op zitting gemaakte afspraken naar aanleiding van het door de gemeente ingestelde beroep, moet het waterschap het griffierecht aan de gemeente vergoeden en krijgt de gemeente ook een vergoeding van de proceskosten.
Het waterschap moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dus in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het waterschap het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het waterschap tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De gemeente verwijst naar ABRvS, 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4247
2.De gemeente verwijst naar ABRvS, 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3479