ECLI:NL:RBNNE:2023:4523

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
LEE 22/3348
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergunningplicht voor het vervangen van verharding in een beschermingszone

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 november 2023, wordt het beroep van de gemeente Heerenveen tegen een watervergunning van Wetterskip Fryslân beoordeeld. De vergunning, verleend op 17 januari 2022, betrof het vervangen van verharding aan een dam in een beschermingszone. De rechtbank oordeelt dat de vervangingen niet in overeenstemming zijn met de functie van de beschermingszone, die bedoeld is voor onderhoud aan waterstaatswerken. De rechtbank stelt vast dat de gemeente ten onrechte aanvoert dat er geen vergunningplicht geldt, aangezien de handeling niet in overeenstemming is met de functie van de beschermingszone volgens artikel 3.2 van de Keur Wetterskip Fryslân 2013. De rechtbank concludeert dat de vergunning terecht is verleend en dat het waterschap in redelijkheid voorschriften aan de vergunning kon verbinden over het onderhoud van de verharding. Het beroep van de gemeente wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/3348

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen namens de gemeente Heerenveen, uit Heerenveen, eiseres (de gemeente)
(gemachtigde: mr. D. Sietses),
en

Het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân, het waterschap

(gemachtigden: mr T.M. Slof en M. Hovenga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de gemeente tegen de watervergunning die het waterschap heeft verleend voor het vervangen van de verharding aan de [adres].
1.1.
Het waterschap heeft deze vergunning op 17 januari 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 2 augustus 2022 is het bezwaar van de gemeente deels gegrond verklaard. Het waterschap heeft op 30 juli 2022 de vergunning van 17 januari 2022 ingetrokken en een nieuwe watervergunning verleend.
1.2.
Het waterschap heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres met [naam] en [naam] en de gemachtigden van het waterschap.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het waterschap de vergunning voor het vervangen van de verharding terecht heeft verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het vervangen van de verharding vergunningplichtig?
4. De gemeente voert aan dat voor het vervangen van de verharding geen vergunningplicht geldt. Er is volgens de gemeente sprake van een handeling in overeenstemming met de functie als bedoeld in artikel 3.2 van de Keur Wetterskip Fryslân 2013 (Keur). De locatie was voorzien van een verharding en is nog steeds voorzien van een verharding. Er is niets gewijzigd aan de bestemming/functie. De verhardingsactiviteiten hebben bovendien geen invloed gehad op enig deel van het betrokken waterstaatwerk.
4.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3.2 van de Keur het verboden is zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.
Niet ter discussie staat dat de verharding is aangebracht op een dam die in een beschermingszone ligt. De dam geeft toegang naar het aan de overzijde van het water gelegen perceel.
Tussen partijen is in geschil of de vervanging van de verharding op de dam, in overeenstemming met de functie van de beschermingszone is.
4.1.1.
De rechtbank overweegt dat de regels van de Keur leidend zijn bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een vergunningplicht. De toelichting bij artikel 6.5, sub c van de Waterwet, waar de gemeente naar verwijst, is daarbij niet van doorslaggevend belang. Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een vergunningplicht is niet noodzakelijk dat er ook daadwerkelijk een beperking van de functie van het waterstaatswerk of de beschermingszone is. Het feit dat de handeling niet in overeenstemming is met de functie, leidt al tot een vergunningplicht.
Ook uit de toelichting bij de Keur volgt dat in artikel 3.2 een algemene, ruime verbodsbepaling is opgenomen. Onder de ruime verbodsbepaling in artikel 3.2 vallen volgens de toelichting onder andere aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping- herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw en herbouwwerkzaamheden. Dat in de toelichting bij artikel 3.2 van de Keur alleen wordt gesproken over een waterstaatswerk, betekent niet dat de verbodsbepaling een andere of beperktere reikwijdte zou hebben voor beschermingszones. Aan de toelichting bij de Keur komt immers geen (zelfstandige) juridisch bindende betekenis toe en in artikel 3.2 van de Keur is geen onderscheid gemaakt tussen een vergunningplicht voor een waterstaatswerk of een beschermingszone.
4.1.2.
De rechtbank volgt het waterschap in zijn uitleg dat met de woorden “overeenkomstig de functie” in artikel 3.2 van de Keur wordt gedoeld op de waterstaatkundige functie van het waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszone. De Keur is immers geschreven met het oog op de behartiging van de waterstaatkundige taken van het waterschap.
De gemeente heeft niet betwist dat de waterstaatkundige functie van een beschermingszone (onder andere) het kunnen uitvoeren van onderhoud aan de waterstaatswerken is. Het vormen van een toegangsweg naar een achterliggend perceel, is niet een waterstaatkundige functie van een beschermingszone. Naar het oordeel van de rechtbank is het aanbrengen van een andere verharding ter vervanging van de toegangsweg naar het achterliggende perceel, niet in overeenstemming met de waterstaatkundige functie van een beschermingszone. Het dagelijks bestuur heeft dan ook terecht gesteld dat het vervangen van de verharding vergunningplichtig is op grond van artikel 3.2 van de Keur. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mag er een onderhoudsplicht worden voorgeschreven?
5. De gemeente voert verder aan dat als er een vergunningplicht geldt, voorschrift 2 over het onderhoud niet aan de vergunning kan worden verbonden vanwege strijd met het specialiteitsbeginsel. Het betrokken voorschrift is niet te herleiden tot de algemene belangen waarop artikel 2.1 en 6.20 van de Waterwet zien en mag ook niet op grond van de Keur gesteld worden.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat in voorschrift 2 van de watervergunning is bepaald:
“2. De verharding dient zodanig te worden onderhouden dat deze aan zijn functie van onderhoudsstrook voor het waterschap blijft voldoen en er geen risicovolle situaties kunnen ontstaan voor de door het waterschap te gebruiken onderhoudsmachines.”
5.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6.20, eerste lid, eerste volzin, van de Waterwet, aan een vergunning voorschriften en beperkingen kunnen worden verbonden. Deze bevoegdheid is open en algemeen geformuleerd. De bevoegdheid is niet beperkt tot het opnemen van voorschriften ter bescherming van specifiek de in artikel 2.1 en 6.20 van de Waterwet of de in de Keur genoemde belangen. Deze situatie is daarom niet vergelijkbaar met de situatie in de door de gemeente aangehaalde uitspraak [1] . Naar het oordeel van de rechtbank vloeit noch uit artikel 6.20 van de Waterwet, noch uit enig andere bepaling uit de Waterwet of de Keur voort dat voorschrift 2 niet aan de watervergunning mag worden verbonden.
De gemeente heeft niet gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat voorschrift 2 in strijd met enig ander beginsel van behoorlijk bestuur zou zijn. De beschermingszone is bedoeld voor het kunnen uitvoeren van onderhoud aan het waterstaatswerk. Nu vergunning is verleend voor een verharding in de beschermingszone, is het niet onevenredig om, ter bescherming van de waterstaatkundige belangen van het waterschap, aan de vergunning ook voorschriften te verbinden over het beheer en onderhoud van die verharding.
5.3.
Het waterschap heeft gelet hierop in redelijkheid dit voorschrift aan de vergunning kunnen verbinden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. De gemeente krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS, 12 november 2014, ECLI:RVS:2014:4117